In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, een administratieconsulent en belastingadviseur, tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had eerder de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2014 van belanghebbende bevestigd, waarbij de Inspecteur de aangifte had gecorrigeerd. Belanghebbende had in zijn aangifte een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.387 opgegeven, maar de Inspecteur stelde dit vast op € 19.304, na correcties op basis van niet-aftrekbare WAZ- en ZFW-premies, huisvestingskosten, giften en zelfstandigenaftrek. Het Hof oordeelt dat de correcties van de Inspecteur terecht zijn, omdat de WAZ- en ZFW-premies niet aftrekbaar zijn in het belastingjaar 2014. De rechtbank had ook geoordeeld dat de huisvestingskosten niet aftrekbaar zijn, omdat de werkruimte niet voldoet aan het zelfstandigheidscriterium. Belanghebbende voerde aan dat hij aan het urencriterium voldoet voor de zelfstandigenaftrek, maar het Hof oordeelt dat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard, en het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De beslissing is openbaar uitgesproken op 4 september 2018.