ECLI:NL:GHARL:2018:7885

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 september 2018
Publicatiedatum
4 september 2018
Zaaknummer
18/00056
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en verzuimboete

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 september 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting van € 2.598, opgelegd aan belanghebbende voor het tijdvak van 4 augustus 2015 tot en met 3 augustus 2016. De Inspecteur had ook een verzuimboete van € 2.598 opgelegd. De rechtbank had de naheffingsaanslag en de boete vernietigd, maar de Inspecteur ging in hoger beroep.

Tijdens de zitting op 10 juli 2018 werd het geschil besproken, waarbij de Inspecteur stelde dat de auto van belanghebbende niet voldeed aan de eisen voor een bestelauto, omdat er een L-vormige bank in de laadruimte was geplaatst, wat de auto geschikt maakte voor personenvervoer. Belanghebbende betwistte dit en stelde dat het om een tuinbank ging die niet voor de auto was gemaakt.

Het Hof oordeelde dat de Inspecteur de auto terecht als personenauto had aangemerkt, omdat de aanwezigheid van de bank in de laadruimte de mogelijkheid tot personenvervoer creëerde. Het Hof verwierp de argumenten van belanghebbende en concludeerde dat de naheffingsaanslag en de boete terecht waren opgelegd. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en de uitspraken van de Inspecteur werden bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer 18/00056
uitspraakdatum:
4 september 2018
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
Inspecteurvan de
Belastingdienst/Centrale administratie Apeldoorn(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 21 december 2017, nummer LEE 17/692, in het geding tussen
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
en de Inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is over het tijdvak van 4 augustus 2015 tot en met 3 augustus 2016 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd van € 2.598. Tegelijk met dit besluit heeft de Inspecteur een verzuimboete opgelegd van € 2.598.
1.2.
Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar van 10 februari 2017 de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 21 december 2017 gegrond verklaard en daarbij zowel de naheffingsaanslag als de boetebeschikking vernietigd.
1.4.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2018. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is een ondernemer als bedoeld in artikel 24b, eerste lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet MRB) en was volgens de kentekenregistratie van 4 augustus 2015 tot in elk geval 18 april 2017 houder van een motorrijtuig van het merk Mercedes-Benz, type 906 AC 35, kenteken [YY-000-Y] (hierna: de auto). Belanghebbende heeft voor het onderhavige tijdvak voor de auto motorrijtuigenbelasting voldaan naar het tarief voor bestelauto's, dat geldt voor ondernemers.
2.2.
Tijdens een controle op 17 mei 2016 is door een controlemedewerker geconstateerd dat zich een L-vormige bank in de laadruimte van de auto bevond. Bij de controle zijn foto's gemaakt. Deze foto's behoren tot de stukken van het geding.
2.3.
De onderhavige naheffingsaanslag is opgelegd, omdat de auto volgens de constatering van de controlemedewerker was voorzien van zitplaatsen in de laadruimte. De Inspecteur heeft, met inachtneming van de desbetreffende bepalingen in de Wet MRB, de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) en het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: het BBBB), aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd van 100 percent van de nageheven belasting.

3.Geschil

3.1.
Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag en de boete terecht aan belanghebbende zijn opgelegd.
3.2.1.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de auto niet voldoet aan de vereisten die gelden voor een bestelauto, wegens de aanwezigheid van een L-vormige bank in de laadruimte. Het tussenschot is aangepast ten behoeve van het plaatsen van de bank of de bank is op maat gemaakt voor de auto. Door de plaatsing van deze bank in de laadruimte zijn vaste zitplaatsen gecreëerd in deze laadruimte, waardoor het motorrijtuig geschikt is voor personenvervoer. Verder is de boete terecht opgelegd. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.2.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij slechts een houten tuinbank vervoerde, die niet voor de auto op maat is gemaakt en die later bij zijn vader in de tuin is geplaatst. Er zaten op het moment van controle geen personen op de bank en ook waren er geen gordels en kussens aanwezig. De foto's die de Inspecteur heeft overgelegd zijn gemaakt met de camera van een iPad en geven, door de slechte resolutie, een vertekend beeld. Als belanghebbende een vaste bank had gewild, had hij het anders aangepakt. Verder is de aanslag volgens belanghebbende een fout geweest. Hem is namelijk gebleken dat de auto bij de Belastingdienst nog steeds als bestelauto geregistreerd staat, maar dat belanghebbende daar nu kennelijk als particulier is aangemerkt. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

De naheffingsaanslag
4.1.
Op grond van artikel 2, aanhef en onderdeel b, van de Wet MRB, wordt onder een personenauto verstaan een motorrijtuig op drie of meer wielen, ingericht voor personenvervoer en wel voor het vervoer van niet meer dan acht personen, de bestuurder daaronder niet begrepen. Onder een bestelauto wordt op grond van onderdeel c van genoemd artikel verstaan een motorrijtuig op drie of meer wielen niet zijnde een personenauto of een autobus, met een toegestane maximum massa van 3 500 kg of minder.
4.2.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad over het begrip personenauto in relatie tot de betekenis van 'ingericht voor personenvervoer', welke jurisprudentie op dit geval van overeenkomstige toepassing is, moet een motorrijtuig dat (ook) is ingericht voor het vervoer van personen worden aangemerkt als een personenauto. Dat is ook het geval als het motorrijtuig daarnaast geschikt is voor andere doeleinden. Daarbij is niet het werkelijke gebruik, maar de mogelijkheid tot personenvervoer beslissend.
4.3.
Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur de auto van belanghebbende terecht heeft aangemerkt als een personenauto. Op de door de Inspecteur overgelegde scherpe kleurenfoto's is duidelijk te zien dat zich in de laadruimte van de auto, achter het tussenschot, een L-vormige bank bevindt en dat deze bank met een uitsparing aan de zijkant passend is gemaakt voor de auto. Door het op deze wijze klemvast plaatsen van de bank in de auto, heeft belanghebbende in de laadruimte zitplaatsen gecreëerd die de auto geschikt maken voor personenvervoer.
4.4.
De stelling van belanghebbende dat hij slechts een tuinbank vervoerde naar de tuin van zijn vader, acht het Hof niet geloofwaardig. Ten eerste heeft belanghebbende geen stukken overgelegd om zijn stelling te onderbouwen. Zo heeft belanghebbende ter zitting bij zowel de Rechtbank als het Hof gezegd dat hij een factuur heeft waaruit blijkt dat hij de bank bij een tuincentrum in Enschede heeft gekocht, maar deze factuur heeft hij - ook in hoger beroep - niet overgelegd. Belanghebbende had ook zelf foto's kunnen maken, die duidelijker zouden zijn dan die van de Inspecteur, maar dit heeft hij nagelaten. Ten tweede is de bank niet op een voor het enkele vervoer ervan logische manier ingeladen. De bank is immers klemvast en met een passende uitsparing in de auto gezet. Ten derde heeft belanghebbende wisselende verklaringen afgelegd over hetgeen in de auto is aangetroffen. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat het hem vrij staat om de ene keer te spreken over een 'houten voorwerp' of 'het vervoeren van hout' en de andere keer over een tuinbank voor in zijn tuin (verklaring bij de Rechtbank) of voor zijn vader (verklaring bij het Hof). Verder doen de afwezigheid van personen, kussens en gordels en de eventuele andere mogelijkheden tot het plaatsen van een bank er niet aan af dat de mogelijkheid tot personenvervoer in de laadruimte ten tijde van de controle aanwezig was.
4.5.
Ter zitting heeft de Inspecteur belanghebbende er terecht op gewezen dat het op de weg van belanghebbende ligt om het bij de Inspecteur te melden als de auto weer aan de eisen van een bestelauto voldoet. Belanghebbende staat, zoals blijkt uit de door hemzelf in beroep overgelegde kennisgeving, nog altijd geregistreerd als ondernemer.
4.6.
Nu belanghebbende de overige grondslagen van de nageheven belasting niet heeft bestreden, is het Hof van oordeel dat de onderhavige naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd.
De boete
4.7.
Het Hof volgt de Inspecteur in zijn stelling dat sprake is van een verzuim als bedoeld in artikel 37 van de Wet MRB in samenhang met artikel 67c van de AWR, omdat belanghebbende als houder van de auto zelf verantwoordelijk is voor het voldoen aan de voorwaarden van het bestelautotarief. Eén van die voorwaarden is het voldoen aan de inrichtingseisen die gelden voor een bestelauto en aan deze voorwaarde heeft belanghebbende niet voldaan. Van een geval waarin belanghebbende geen enkel verwijt kan worden gemaakt dat te weinig belasting op aangifte is voldaan (afwezigheid van alle schuld) is hier geen sprake.
4.8.
Op grond van § 34, tweede lid, van het BBBB, bedraagt de boete in gevallen als het onderhavige maximaal 100 percent van het nageheven bedrag. Naar het oordeel van het Hof is in het onderhavige geval geen sprake van bijzondere omstandigheden die aanleiding zouden kunnen geven tot matiging of het doen vervallen van de boete. De onderhavige boete is voorts niet opgelegd in strijd met enige wettelijke bepaling dan wel in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur. Ook overigens acht het Hof de boete passend en geboden. De boete zoals deze door de Inspecteur is opgelegd, kan dan ook in stand blijven.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– bevestigt de uitspraken van de Inspecteur.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. G.B.A. Brummer, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. P.P.D. Mathey-Bal als griffier.
De beslissing is op
4 september 2018in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
De griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen
(J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 5 september 2018
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.