ECLI:NL:GHARL:2018:7654

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 augustus 2018
Publicatiedatum
27 augustus 2018
Zaaknummer
200.229.790/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming bewindvoerder in hoger beroep met nadruk op voorkeur rechthebbende

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de benoeming van een bewindvoerder voor de rechthebbende, die in 1931 is geboren en zes kinderen heeft. De rechthebbende is onder bewind gesteld vanwege zijn lichamelijke en geestelijke toestand. De dochter van de rechthebbende, verzoekster in hoger beroep, heeft bezwaar gemaakt tegen de benoeming van haar broer, zoon [verweerder2], als bewindvoerder en verzocht om een professionele bewindvoerder aan te stellen. Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij partijen en belanghebbenden zijn verschenen en een mediationtraject hebben doorlopen. Tijdens de mediation zijn de familiebanden hersteld, wat het hof positief heeft beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de rechthebbende voldoende in staat is om zijn voorkeur te uiten en dat hij herhaaldelijk heeft aangegeven dat hij wil dat zoon [verweerder2] als bewindvoerder blijft functioneren. Het hof heeft geen gegronde redenen gevonden om van deze voorkeur af te wijken, ondanks de verstoorde familieverhoudingen. De beslissing van de kantonrechter om zoon [verweerder2] tot bewindvoerder te benoemen is bekrachtigd, en de kosten van de procedure zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.229.790/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 6070306 LT VERZ 17-3882)
beschikking van 23 augustus 2018
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: dochter [verzoekster] ,
advocaat: mr. L.F. Withaar-Weijns te Urk,
en

1.[verweerder1] ,

wonende te [B] ,
verder te noemen: de rechthebbende / de vader,
2. [verweerder2] ,
wonende te [B] ,
verder te noemen: de bewindvoerder / zoon [verweerder2] ,
verweerders in hoger beroep,
advocaat: mr. H. Hulshof te Emmeloord.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[C] ,

wonende te [D] (Zuid-Afrika),
verder te noemen: zoon [C] ,

2. [E] ,

wonende te [B] ,
verder te noemen: zoon [E] ,

3. [F] ,

wonende te [B] ,
verder te noemen: zoon [F] ,

4. [G] ,

wonende te [B] ,
verder te noemen: dochter [G] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 14 september 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 11 december 2017;
- het verweerschrift met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Withaar-Weijns van 3 januari 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Withaar-Weijns van 12 april 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Hulshof van 12 april 2018 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 25 april 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Verder zijn verschenen zoon [E] , zoon [F] en dochter [G] . Zoon [C] is met bericht niet verschenen. Ter zitting heeft mr. Hulshof mede het woord gevoerd aan de hand van de door haar overgelegde pleitnotities.
Ter zitting zijn partijen en belanghebbenden overeengekomen dat zij een mediationtraject gaan volgen. Het hof heeft daarom in overleg met partijen en belanghebbenden de beslissing in de onderhavige zaak aangehouden en partijen opgedragen uiterlijk 25 juli 2018 aan het hof de stand van zaken te berichten.
2.3
Na de mondelinge behandeling heeft het hof de volgende stukken ontvangen:
- een journaalbericht van mr. Hulshof van 10 juli 2018;
- een journaalbericht van mr. Withaar-Weijns van 11 juli 2018.
2.4
Partijen hebben bij voornoemde journaalberichten van 10 en 11 juli 2018 aan het hof bericht dat de mediation is afgesloten en dat tijdens de mediation met name aandacht is besteed aan herstel en verbetering van de onderlinge familieband. Tijdens de mediation is bereikt dat het onderlinge contact tussen de familieleden is hersteld en dat de verhoudingen zijn genormaliseerd. Partijen en de overige familieleden hebben in mediation besloten dat het aan het hof wordt overgelaten om een beslissing in het hoger beroep te nemen en dat er geen nadere zitting hoeft plaats te vinden. Partijen hebben het hof verzocht om op basis van de processtukken en het verhandelde ter zitting van 25 april 2018 een beschikking te geven. Nu het hof ook ambtshalve geen aanleiding ziet voor een nadere mondelinge behandeling, zal het hof de zaak verder op de stukken afdoen.

3.De feiten

3.1
De rechthebbende is geboren [in] 1931. Hij is de vader van zes kinderen: [C] , [E] , [verzoekster] , [F] , [G] en [verweerder2] . De echtgenote van de rechthebbende is [in] 2017 overleden.
3.2
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 6 juni 2017, hebben dochter [verzoekster] en zoon [E] verzocht een bewind in te stellen over de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand, en om een onafhankelijke, professionele bewindvoerder tot bewindvoerder te benoemen.
Daarnaast hebben zij verzocht een mentorschap ten behoeve van de rechthebbende in te stellen. In het verzoekschrift is door verzoekers geen voorkeur uitgesproken voor de te benoemen mentor.
3.3
Bij beschikking van 14 september 2017 is een mentorschap ingesteld ten behoeve van de rechthebbende en is [H] , h.o.d.n. [I] , tot mentor benoemd.
3.4
Bij de bestreden beschikking, eveneens van 14 september 2017, zijn de goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan de rechthebbende onder bewind gesteld wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand. De kantonrechter heeft zoon [verweerder2] tot bewindvoerder benoemd.
3.5
Dochter [verzoekster] en zoon [E] hebben eind 2017/begin 2018 schriftelijk tegenover de kantonrechter hun zorgen geuit over de huisvesting van de rechthebbende en de bekostiging daarvan door de bewindvoerder. Bij beschikking van 29 maart 2018 heeft de kantonrechter geoordeeld dat deze zorgen niet terecht zijn. Verder heeft de kantonrechter de bewindvoerder toestemming verleend om aan elk van de zes kinderen van de rechthebbende en ten laste van het vermogen van de rechthebbende een bedrag van € 20.000,- (in totaal derhalve een bedrag van € 120.000,-) te schenken, onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de daarmee gepaard gaande schenkingsbelasting niet ten laste van de rechthebbende mag komen.
Ten slotte heeft de kantonrechter de bewindvoerder toestemming verleend om ten laste van het vermogen van de rechthebbende te brengen de reis- en verblijfskosten die hij ten behoeve van zichzelf moet maken voor een vakantie in Zuid-Afrika.

4.De omvang van het geschil

4.1
Dochter [verzoekster] is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 14 september 2017 betreffende het bewind. Deze grief ziet op de benoeming van zoon [verweerder2] tot bewindvoerder. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het deze benoeming betreft, en opnieuw rechtdoende (ambtshalve) over te gaan tot het benoemen van een professioneel bewindvoerder, althans een zodanige beslissing te nemen die het hof juist acht, kosten rechtens.
4.2
De rechthebbende en zoon [verweerder2] voeren verweer en verzoeken het hof dochter [verzoekster] niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep althans het hoger beroep af te wijzen, met veroordeling van dochter [verzoekster] in de proceskosten.
4.3
Ter zitting is gebleken dat zoon [C] , zoon [F] en dochter [G] achter het standpunt van de rechthebbende en zoon [verweerder2] staan en dat zoon [E] zich aansluit bij het standpunt van dochter [verzoekster] .

5.De motivering van de beslissing

Hoor en wederhoor
5.1
Voor zover dochter [verzoekster] grieft over de wijze van tot stand komen van de bestreden beschikking - in het bijzonder over het niet in acht nemen van het beginsel van hoor en wederhoor - overweegt het hof als volgt. Daargelaten het antwoord op de vraag of de kantonrechter bij de totstandkoming van de bestreden beschikking heeft gehandeld in strijd met voornoemd beginsel, heeft dochter [verzoekster] geen belang bij behandeling van haar klacht. Zij heeft in hoger beroep de zaak in zijn geheel ter beoordeling aan het hof voorgelegd en is in de gelegenheid gesteld haar inhoudelijke bezwaren tegen de bestreden beschikking kenbaar te maken. Van deze gelegenheid heeft zij gebruik gemaakt. De procedure in hoger beroep strekt er mede toe eventuele onvolkomenheden uit de eerste aanleg te verbeteren.
Benoeming van de bewindvoerder
5.2
Het hof stelt vast dat in hoger beroep de noodzaak van een onderbewindstelling niet (meer) in geschil is. In hoger beroep is uitsluitend in geschil wie tot bewindvoerder van de rechthebbende dient te worden benoemd: een professionele bewindvoerder of broer [verweerder2] .
5.3
Op grond van 1:435 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt de rechter bij de benoeming van de bewindvoerder de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. Ingevolge het vierde lid van voornoemd artikel wordt, tenzij lid 3 is toegepast, indien de rechthebbende is gehuwd, een geregistreerd partnerschap is aangegaan of anderszins een levenspartner heeft, bij voorkeur de echtgenoot, geregistreerd partner, dan wel een andere levensgezel tot bewindvoerder benoemd. Is het voorgaande niet van toepassing, dan wordt bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot bewindvoerder benoemd.
5.4
De rechthebbende is zowel ter zitting in eerste aanleg als in hoger beroep verschenen. Ter zitting in hoger beroep maakte de rechthebbende, voor zover het hof dit kan beoordelen, een voor zijn leeftijd heldere indruk. Het hof acht de rechthebbende dan ook voldoende in staat om zijn mening te verwoorden omtrent de vraag wie tot zijn bewindvoerder dient te worden benoemd. De rechthebbende heeft bij herhaling, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, verklaard dat hij wil dat alles blijft zoals het is. Zoon [verweerder2] regelt volgens de rechthebbende al jaren op behoorlijke wijze zijn financiën en moet dat naar zijn mening blijven doen.
5.5
Het hof acht geen gegronde redenen aanwezig om van voornoemde voorkeur van de rechthebbende af te wijken. Het hof overweegt hiertoe als volgt. Voor het hof is uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep duidelijk geworden dat er in de onderhavige zaak langdurig sprake is geweest van een verstoorde familieverhouding, met veel wantrouwen en een gebrek aan communicatie. Deze verstoorde verhouding betrof echter met name de relatie tussen de kinderen van de rechthebbende onderling, en vormt naar het oordeel van het hof - mede gelet op voornoemd wettelijk uitgangspunt dat de voorkeur van de rechthebbende wordt gevolgd - in dit geval onvoldoende reden om een onafhankelijke, professionele bewindvoerder te benoemen. Daarbij komt dat het hof uit de na de mondelinge behandeling ontvangen journaalberichten afleidt dat de mediation ertoe heeft geleid dat de familieverhoudingen thans zijn verbeterd. Het hof acht dit zeer positief en hoopt dat partijen en belanghebbenden ook in de toekomst in staat zullen zijn om op positieve wijze contact met elkaar te kunnen blijven houden en vertrouwen in elkaar te kunnen hebben.
De door dochter [verzoekster] geuite bezwaren tegen zoon [verweerder2] als bewindvoerder, zien met name op de uitvoering van de zorgtaken voor de rechthebbende. Deze bezwaren betreffen derhalve vooral de niet-vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbende waarvoor bij (afzonderlijke, niet bestreden) beschikking van 14 september 2017 een onafhankelijke mentor is benoemd.
Het hof neemt bij zijn oordeel voorts in aanmerking dat er tussen de rechthebbende en zoon [verweerder2] een vertrouwensband bestaat welk gegeven maakt dat zoon [verweerder2] de voorkeur geniet boven een professionele bewindvoerder.
Dochter [verzoekster] heeft verder aangevoerd dat zij geen vertrouwen (meer) heeft in zoon [verweerder2] als bewindvoerder en angst heeft dat de bewindvoering niet naar behoren wordt uitgevoerd, mede omdat zij niet door zoon [verweerder2] betrokken wordt bij de bewindvoering en dat zij niet wordt geïnformeerd over door hem genomen beslissingen over het vermogen van de rechthebbende. Het hof overweegt dat de kantonrechter toezicht houdt of de bewindvoerder zijn taken naar behoren uitvoert en de bewindvoerder dient rekening en verantwoording af te leggen aan de kantonrechter. Bij beschikking van 29 maart 2018 heeft de kantonrechter in dat kader overwogen dat de geuite zorgen van dochter [verzoekster] en zoon [E] over de huisvesting van de rechthebbende en de wijze waarop deze huisvesting door zoon [verweerder2] is bekostigd, onterecht zijn. De kantonrechter heeft kennelijk geen aanleiding gezien om te constateren dat zoon [verweerder2] zijn taken als bewindvoerder niet naar behoren uitvoert.
5.6
Gezien het vorenstaande is het hof van oordeel dat de kantonrechter op juiste gronden zoon [verweerder2] tot bewindvoerder van de rechthebbende heeft benoemd. Het door dochter [verzoekster] ter zitting gedane beroep op een uitspraak van het hof Den Bosch van 20 augustus 2015 (ECLI:NL:GHSHE:2015:3258), waarin wel een onafhankelijke derde tot bewindvoerder en mentor is benoemd, leidt niet tot een ander onderdeel. In die zaak had de rechthebbende immers een minder duidelijke voorkeur met betrekking tot de vraag wie tot bewindvoerder en mentor moest worden benoemd dan in het onderhavige geval.
5.7
Ook overigens zijn het hof geen gegronde redenen gebleken die zich verzetten tegen de benoeming van zoon [verweerder2] tot bewindvoerder.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.
6.2
Gelet op de omstandigheid dat partijen in familierechtelijke rechtsbetrekking tot elkaar staan en het geschil hieruit voortvloeit, zullen de kosten van beide instanties worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 14 september 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
Deze beschikking is gegeven door mrs. C. Koopman, I.M. Dölle en M. Weissink, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 23 augustus 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.