ECLI:NL:GHARL:2018:7651

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 augustus 2018
Publicatiedatum
27 augustus 2018
Zaaknummer
200.240.849/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuizing van de moeder met minderjarige kinderen; belangenafweging tussen ouders en kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van de moeder en de vader met betrekking tot de verhuizing van de moeder met hun minderjarige kinderen naar [B]. De moeder, die in het principaal hoger beroep verzocht om vervangende toestemming voor de verhuizing, heeft in eerste aanleg een afwijzing van haar verzoek ontvangen. De vader heeft in zijn verweer gevraagd om de bestreden beschikking te bekrachtigen en heeft zelf een voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij de minderjarige [de minderjarige1] zijn mening heeft geuit over de verhuizing.

Het hof heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk gezag uitoefenen over de kinderen en dat de belangen van de kinderen voorop staan. De moeder heeft onvoldoende aangetoond dat de verhuizing noodzakelijk is en dat de belangen van de kinderen niet geschaad worden. Het hof heeft de belangen van de kinderen, die geworteld zijn in hun huidige omgeving, zwaarder laten wegen dan de wens van de moeder om te verhuizen. De moeder heeft niet overtuigend kunnen maken dat de verhuizing naar [B] in het belang van de kinderen is. Het hof heeft daarom het verzoek van de moeder afgewezen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader is bepaald indien de moeder toch zou verhuizen.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van de continuïteit van de zorg en de noodzaak voor de kinderen om in hun vertrouwde omgeving te blijven. Het hof heeft ook aanbevolen dat de ouders zich aanmelden voor systeemtherapie om de complexe gezinssituatie te verbeteren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.240.849/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/160057 / FA RK 18-348)
beschikking van 21 augustus 2018
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Bentum te Veendam,
en
[verweerder] ,
wonende te [A] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. A. van der Pol te Leeuwarden.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 16 mei 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 14 juni 2018;
- het verweerschrift tevens (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep met productie(s);
- het verweerschrift in het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep;
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) van 20 juni 2018;
- een brief van mr. Bentum van 4 juli 2018 met productie(s).
2.2
De minderjarige [de minderjarige1] , geboren [in] 2005 (verder te noemen: [de minderjarige1] ), heeft bij brief van 26 juni 2018 aan het hof zijn mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
2.3
Op 26 juli 2018 heeft [de minderjarige1] telefonisch aan het hof bericht dat hij alsnog graag met een rechter wil praten. Daarop is [de minderjarige1] uitgenodigd en is hij op 2 augustus 2018 verschenen en buiten aanwezigheid van partijen door het hof gehoord.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 2 augustus 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn van [---] 2006 tot [---] 2016 met elkaar getrouwd geweest. Uit dit huwelijk zijn geboren:
- [de minderjarige1] ;
- [de minderjarige2] , [in] 2007 (verder te noemen: [de minderjarige2] ).
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
3.2
De moeder heeft uit een eerdere relatie nog een zoon: [de minderjarige3] , geboren [in] 2002 (verder te noemen: [de minderjarige3] ). De biologische vader van [de minderjarige3] is vanaf dat [de minderjarige3] enkele maanden oud was niet meer in beeld geweest.
3.3
De ouders zijn in het kader van de echtscheiding een ouderschapsplan overeengekomen, door de ouders ondertekend op 16 oktober 2015, waarin zij onder meer hebben afgesproken dat [de minderjarige3] , [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hun hoofdverblijf bij de moeder hebben. Met betrekking tot de zorgregeling zijn de ouders overeengekomen dat de kinderen één keer per twee weken een weekend bij de vader verblijven en ook wanneer de moeder een avonddienst heeft. Deze regeling loopt in de vakanties door en de ouders overleggen verder over de vakanties en feestdagen.
3.4
[de minderjarige3] woont sinds januari 2017 bij de vader. Sinds de bestreden beschikking van 16 mei 2018 zijn de vader en de moeder gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige3] .
3.5
De moeder heeft een nieuwe partner, met wie zij eind augustus 2018 een kindje verwacht. De partner van de moeder woont in [B] (Groningen).
3.6
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het verzoek van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming om met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] naar [B] te verhuizen, afgewezen. Verder heeft de rechtbank het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij hem te bepalen en zijn verzoek met betrekking tot de zorgregeling afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met zeven grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 16 mei 2018. Deze grieven zien op de vervangende toestemming voor verhuizing. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking in zoverre te vernietigen en opnieuw rechtdoende haar alsnog vervangende toestemming te verlenen om met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] naar [B] te verhuizen.
4.2
De vader voert verweer in principaal hoger beroep en verzoekt het hof het verzoek van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, te bekrachtigen. De vader is op zijn beurt in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep gekomen. Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen indien de moeder geen vervangende toestemming wordt verleend om met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] naar [B] te verhuizen en de moeder alsnog besluit zonder [de minderjarige1] en [de minderjarige2] naar [B] te verhuizen en alsdan opnieuw rechtdoende:
a. a) het ouderschapsplan van 16 oktober 2015 met betrekking tot het hoofdverblijf te wijzigen in die zin dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hun hoofdverblijf bij de vader hebben, en ook te bepalen dat de in deze zaak te geven beschikking in de plaats treedt van de vereiste toestemming van de moeder voor inschrijving van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op de BRP-adres van de vader;
b) het ouderschapsplan van 16 oktober 2015 met betrekking tot de zorgregeling te wijzigen in die zin dat de reguliere zorgregeling tussen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en de vader komt te vervallen en in plaats daarvan een zorgregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] één weekend in de veertien dagen van vrijdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de moeder verblijven, waarbij de moeder de kinderen haalt en brengt.
4.3
De moeder voert verweer in het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep en verzoekt het hof de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep, dan wel het verzoek van de vader af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd.
5.2
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW moet het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van de verzorgende ouder en het kind, een beslissing nemen die het hof in het belang van het kind wenselijk vindt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen.
5.3
Volgens vaste rechtspraak moet het hof bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemen en alle betrokken belangen afwegen, waaronder:
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
- de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
5.4
De ouder bij wie de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats heeft, moet in beginsel de gelegenheid krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, indien de omstandigheden van het geval na een belangenafweging zoals hiervoor genoemd een dergelijke beslissing ook rechtvaardigen.
5.5
Het hof is van oordeel, zoals al ter zitting aangekondigd, dat het verzoek van de moeder om te verhuizen in het kader van de verdere belangenafweging moet worden afgewezen.
5.6
Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de moeder de noodzaak om te verhuizen naar [B] onvoldoende heeft aangetoond. Het hof begrijpt de wens van de moeder om met haar partner, met wie zij, naar eigen zeggen, ongeveer twee jaar een relatie heeft en met wie zij eind augustus 2018 een kindje verwacht, te gaan samenwonen en om samen in een gezinssituatie hun kind te kunnen opvoeden en verzorgen. Zij heeft echter de noodzaak om daarom naar [B] te moeten verhuizen onvoldoende onderbouwd. Zo heeft de moeder naar het oordeel van het hof onvoldoende aangetoond dat het voor haar partner onmogelijk is om naar [A] te verhuizen. Haar stelling dat haar partner twee bedrijven heeft in (de omgeving van) [B] , waardoor hij aan die omgeving gebonden is, heeft zij met geen enkel bewijsstuk gestaafd. Evenmin heeft zij haar stellingen onderbouwd dat het niet mogelijk is om tegen vergelijkbare woonlasten als in [B] in (de nabije omgeving van) [A] te wonen en dat haar kosten van kinderopvang een probleem zullen zijn.
5.7
Naar het oordeel van het hof wegen de belangen van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , die eveneens recht hebben om met hun beide ouders in hun nabije omgeving op te groeien, in dit geval bovendien zwaarder dan voornoemd belang van de moeder.
5.8
[de minderjarige1] heeft tijdens het gesprek met het hof, uitdrukkelijk en gemotiveerd verklaard dat hij in [A] wil blijven wonen. Ook tijdens de procedure bij de rechtbank heeft [de minderjarige1] zich, zo blijkt uit de bestreden beschikking, in die zin uitgelaten.
5.9
Het hof neemt bij zijn oordeel verder in aanmerking dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn opgegroeid en zijn geworteld in [A] . Een verhuizing naar [B] , in een heel andere omgeving dan [A] , zal ingrijpende wijzigingen voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] tot gevolg hebben. Zij zullen niet alleen te maken krijgen met een andere school, sportclub en vriendengroep, maar ook met een nieuw gezinssysteem. Ter zitting heeft de moeder immers verklaard dat haar huidige partner een zoon en een dochter heeft en dat de zoon bij zijn vader (de huidige partner van de moeder) woont en dat de dochter regelmatig bij hem verblijft. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] kennen de partner van de moeder en zijn kinderen relatief kort, waardoor zij met hen op dit moment een mindere band hebben dan met [de minderjarige3] , hun halfbroer, die bij de vader woont. Voor zover de moeder heeft betoogd dat onder "vertrouwde omgeving" dient te worden verstaan de situatie dat de kinderen bij haar wonen, volgt het hof haar gelet op het hiervoor overwogene niet in dit standpunt.
5.1
Bovendien is gebleken dat, anders dan de moeder heeft betoogd, de omgang tussen de vader en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] aanzienlijk zal veranderen wanneer de moeder met de kinderen naar [B] verhuist. Het hof weegt dit, naast het hiervoor onder 5.9 overwogene, in dit geval zwaar mee. Op dit moment wonen de ouders dicht bij elkaar in de buurt, waardoor de kinderen - naast de reguliere omgangsregeling van één weekend in de veertien dagen - regelmatig zelfstandig even naar de vader kunnen gaan, hetgeen volgens de vader (en [de minderjarige1] ) ook gebeurt. De vader heeft ter zitting verklaard dat [de minderjarige2] elke dag even langs komt en [de minderjarige1] ongeveer drie keer per week. De moeder heeft dit niet weersproken, maar heeft aangegeven dat zij niet weet hoe vaak de kinderen naar de vader gaan. Het hof vindt dit een zorgelijke situatie.
Wanneer de kinderen in [B] wonen (116 kilometer bij [A] vandaan), zullen zij niet meer tussendoor naar de vader kunnen en zullen zij voor de omgang met de vader afhankelijk zijn van het vervoer door de ouders. Het hof vindt dit - mede gelet op de leeftijd van de kinderen - niet in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
5.11
Alle voornoemde belangen en omstandigheden tegen elkaar afwegend, komt het hof tot de conclusie dat het belang van de vader, en het belang van de kinderen om in hun vertrouwde omgeving te blijven wonen, bij een afwijzing van het verzoek van de moeder om met de kinderen naar [B] te verhuizen, zwaarder weegt dan het belang van de moeder bij een toewijzing van haar verzoek. De overige door de moeder en de vader aangevoerde belangen en omstandigheden zijn naar het oordeel van het hof onvoldoende zwaarwegend en daarop zal het hof dus niet nader ingaan.
5.12
Met betrekking tot het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de vader overweegt het hof als volgt. De moeder heeft ter zitting desgevraagd benadrukt dat zij in het geval zij geen toestemming voor verhuizing krijgt, in [A] zal blijven wonen. Het hof gaat ervan uit dat de moeder deze toezegging zal nakomen. In het geval de moeder toch naar [B] zal verhuizen, wijst het hof de overigens niet weersproken verzoeken van de vader toe en zal het hof - onder wijziging van het ouderschapsplan van 16 oktober 2015 op deze onderdelen - bepalen dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hun hoofdverblijfplaats bij de vader hebben en een zorgregeling vaststellen waarbij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] één weekend in de veertien dagen van vrijdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de moeder verblijven, waarbij de moeder de kinderen haalt en brengt.
5.13
Ten overvloede overweegt het hof als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ernstig klem zitten tussen de vader en de moeder en dat de complexe gezinssituatie ingewikkeld voor hen is. Het hof geeft de ouders daarom dringend in overweging om zich bij de GGZ aan te melden voor systeemtherapie. Het hof vindt dit, zoals de raad ook ter zitting heeft aangegeven, noodzakelijk in het belang van de ontwikkeling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover daarbij het verzoek van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming voor verhuizing is afgewezen, bekrachtigen en verder beslissen als na te melden.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 16 mei 2018, voor zover daarbij het verzoek van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming om met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] naar [B] te verhuizen, is afgewezen;
bepaalt - onder wijziging van het ouderschapsplan van 16 oktober 2015 - dat indien de moeder toch naar [B] zal verhuizen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hun hoofdverblijfplaats bij de vader hebben en dat in dat geval een zorgregeling geldt waarbij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] één weekend in de veertien dagen van vrijdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de moeder verblijven, waarbij de moeder de kinderen haalt en brengt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.M. Dölle, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en J.G. Idsardi, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 21 augustus 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.