ECLI:NL:GHARL:2018:7649

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 augustus 2018
Publicatiedatum
27 augustus 2018
Zaaknummer
200.231.439/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor verhuizing van de ouder met minderjarige in co-ouderschap

In deze zaak gaat het om een verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verkrijgen voor verhuizing met haar minderjarige dochter naar [C]. De moeder en vader hebben gezamenlijk het gezag over hun dochter, die in 2012 is geboren. Na de beëindiging van hun relatie in 2016 hebben zij een co-ouderschapsregeling getroffen. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 12 oktober 2017 het verzoek van de moeder om te verhuizen afgewezen. De moeder is in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld en de mondelinge behandeling vond plaats op 9 juli 2018. De moeder heeft aangevoerd dat de verhuizing noodzakelijk is om samen met haar nieuwe partner en zijn kinderen een gezinsleven op te bouwen. De vader heeft verweer gevoerd en betoogd dat de verhuizing niet in het belang van de minderjarige is, omdat zij in [A] geworteld is en daar haar sociale leven heeft.

Het hof heeft de belangen van de minderjarige en de ouders tegen elkaar afgewogen. Het hof concludeert dat de verhuizing van de moeder naar [C] geen ingrijpende gevolgen zal hebben voor de minderjarige. De moeder heeft de verhuizing goed doordacht en voorbereid, en de zorgregeling kan worden voortgezet. Het hof oordeelt dat het belang van de moeder om te verhuizen zwaarder weegt dan het belang van de vader bij een afwijzing van het verzoek. Daarom verleent het hof de moeder alsnog toestemming voor de verhuizing.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.231.439/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/441291 / FL RK 17-1251)
beschikking van 21 augustus 2018
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Broersma te Putten (voorheen mr. H. Hulshof te Emmeloord),
en
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. T.A. Bruins te Aerdenhout.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 12 oktober 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 11 januari 2018;
- het verweerschrift met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Broersma van 23 januari 2018 met productie(s);
- een journaalbericht namens mr. Broersma van 16 februari 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Broersma van 26 juni 2018 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 9 juli 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) is de heer [B] verschenen. Mr. Bruins heeft het woord mede gevoerd aan de hand van een door haar overgelegde pleitnota.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken affectieve relatie tussen partijen is [in] 2012 [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ) geboren. De vader heeft [de minderjarige] erkend. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over haar. De hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] is bij de bestreden beschikking van 12 oktober 2017 bij de vader bepaald.
3.2
Partijen zijn na de beëindiging van hun relatie medio 2016 een co-ouderschapsregeling overeengekomen, waarbij [de minderjarige] op maandag en dinsdag bij de moeder verblijft, op woensdag en donderdag bij de vader, en op vrijdag en het weekend om en om.
3.3
Bij inleidend verzoek van 26 juni 2017 heeft de moeder de rechtbank verzocht (voor zover hier van belang) haar vervangende toestemming te verlenen om samen met [de minderjarige] naar [C] te verhuizen. Bij de bestreden beschikking is dit verzoek van de moeder afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief ziet (alleen) op de vervangende toestemming voor de verhuizing naar [C] . De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking op dit punt te vernietigen en opnieuw rechtdoende de moeder alsnog vervangende toestemming te verlenen om samen met [de minderjarige] naar [C] te verhuizen, en de proceskosten tussen partijen te compenseren.
4.2
De vader voert verweer en hij verzoekt het hof de bestreden beschikking - desnoods onder aanvulling van de gronden - te bekrachtigen en de moeder te veroordelen in de kosten van beide procedures.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd.
5.2
Het hof dient in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van één van de verzorgende ouders en het kind, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen.
5.3
[de minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de vader, zodat van een formele verhuizing geen sprake is. Het hof begrijpt dat de moeder wenst dat [de minderjarige] de dagen dat zij bij de moeder verblijft in [C] zal doorbrengen. Nu hier sprake is van een gelijkwaardige (50/50) zorgverdeling tussen de ouders zal het hof het verzoek van de moeder aan de voor een verhuizing gebruikelijke criteria toetsen.
5.4
Het hof neemt bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht, en betrekt daarbij onder meer de volgende aspecten:
- de noodzaak om te verhuizen,
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid,
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren,
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg,
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving,
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg,
- de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing,
- de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen,
- de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
5.5
De moeder dient in beginsel de gelegenheid te krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen - in dit geval: voor een deel van de tijd -, indien de omstandigheden van het geval na een belangenafweging zoals hiervoor genoemd een dergelijke beslissing ook rechtvaardigen. Hierna zal worden beoordeeld of de keuze van de moeder om te verhuizen in het kader van de verdere belangenafweging te rechtvaardigen valt.
5.6
Na het feitelijk uiteengaan van partijen in 2016 is de vader in de voormalige gezamenlijke woning in [A] blijven wonen. De moeder is tijdelijk bij haar vader en zijn echtgenote in hun woning in [A] ingetrokken, die inmiddels is verkocht (maar nog niet overgedragen). [de minderjarige] heeft hier geen eigen kamer. De moeder heeft aangegeven dat haar noodzaak tot verhuizing naar [C] primair bestaat uit haar wens om samen met haar nieuwe partner en (voor een gedeelte van de week met) zijn twee minderjarige kinderen een gemeenschappelijke huishouding te voeren in zijn koopwoning. Daarnaast voert de moeder ter onderbouwing van haar belang bij de verhuizing aan dat zij gelet op haar inkomen geen geschikte woning kan kopen in [A] en dat de wachttijd voor een huurwoning vier tot vijf jaar is. De verhuizing staat bovendien de zorgregeling zoals partijen die hebben afgesproken niet in de weg en voor [de minderjarige] zal in haar dagelijks leven weinig veranderen. De moeder zal [de minderjarige] naar en van school in [A] blijven brengen.
De vader betwist dat er een noodzaak voor de moeder bestaat om naar [C] te verhuizen omdat zij wel degelijk in staat is - als ze maar wil - vervangende woonruimte te vinden in [A] . De vader stelt dat [de minderjarige] gebonden is aan [A] , waar zij geboren is, op school zit en waar haar sociale leven zich afspeelt. Op de dagen dat zij bij de moeder in [C] zou verblijven zou zij volgens de vader bijvoorbeeld niet met vriendjes/vriendinnetjes kunnen afspreken. Daarbij vindt de vader de extra reistijd (van en naar school) die door de verhuizing zal ontstaan belastend voor [de minderjarige] . De vader heeft aangegeven dat hij zich met name zorgen maakt over de sociale en (on)afhankelijke positie van [de minderjarige] wanneer zij ouder wordt en vreest in dit verband ook dat [de minderjarige] straks lastig een (team)sport kan uitoefenen.
5.7
Het hof overweegt dat de moeder de verhuizing goed doordacht en voorbereid heeft. De moeder heeft geruime tijd de wens om te verhuizen en heeft inmiddels bijna twee jaar een stabiele relatie. Ze verblijft nu al zeer regelmatig bij haar nieuwe partner in [C] en dat is
voor alle betrokkenen - in het bijzonder voor [de minderjarige] - haalbaar gebleken in de praktijk. Uit niets blijkt dat [de minderjarige] (tot op heden) nadeel ondervindt aan de situatie. Beide partijen hebben ter zitting naar voren gebracht dat [de minderjarige] een vrolijk en actief meisje is en dat het goed met haar gaat. Het hof acht de reistijd tussen [A] en [C] van zo’n 25 minuten per enkele autoreis niet onaanvaardbaar lang.
Dit zal in beginsel gelden voor twee en een halve (school)dag in de week, wat de moeder bovendien (voor een groot deel) kan combineren met haar werk in [A] . Het hof neemt voorts in zijn beoordeling mee dat de verhuizing van de moeder geen belemmering zal opleveren voor de uitvoering van de co-ouderschapsregeling. [de minderjarige] kan nog steeds op de afgesproken dagen bij de vader zijn. Het hof acht het daarnaast voldoende aannemelijk dat de moeder de vader tegemoet wil komen en van alles wil regelen om de verhuizing voor [de minderjarige] te laten werken. Zij stelt zich flexibel op en heeft zich bereid verklaard om [de minderjarige] van en naar [A] te brengen en te halen of alternatieven te bedenken om zodoende haar sociale- en sportactiviteiten te continueren en mogelijk te maken, ook op latere leeftijd. Het hof ziet geen aanleiding om aan deze bereidheid te twijfelen. Het is het hof in dit verband opgevallen dat de vader vooral in beperkingen denkt in plaats van in mogelijkheden/oplossingen, wat het hof jammer vindt nu de onderlinge communicatie en het overleg tussen partijen over het algemeen goed te noemen is. Het hof oordeelt dat de verhuizing van de moeder geen (ingrijpende) gevolgen voor [de minderjarige] 's leefsituatie zal hebben en ook voor de vader geen belasting zal opleveren. [de minderjarige] zal wel een gedeelte van de week in een andere woonomgeving verblijven en daardoor wat verder (naar school) moeten reizen, maar daar is op zichzelf niets negatiefs voor haar aan en er verandert daarnaast weinig; zij hoeft niet van school, hobby’s en/of sportactiviteiten (zwemles) te wisselen. Daarbij zou [de minderjarige] mede gelet op haar nog jonge leeftijd, naast haar schoolleven, ook een sociaal leven in [C] kunnen opbouwen met kinderen uit de buurt. Het hof constateert dat de bezwaren van de vader vooral betrekking hebben op de toekomst van [de minderjarige] ; gedurende de bovenbouw-periode op de basisschool en de middelbare school, en de (on)mogelijkheid om zelfstandig van en naar huis te kunnen reizen. Het hof acht dit - nog los van de vraag of dit überhaupt tot problemen zal leiden - geen reden om de moeder toestemming voor de verhuizing te onthouden nu die situatie te ver in de toekomst is gelegen en die onzekere omstandigheden geen rol dienen te spelen bij de belangenafweging die het hof thans dient te maken.
5.8
Alle voornoemde belangen en omstandigheden tegen elkaar afwegende, waarbij het belang van [de minderjarige] centraal staat, maar niet doorslaggevend is, komt het hof tot de conclusie dat het belang van de moeder om met [de minderjarige] (voor een deel van de tijd) naar [C] te verhuizen zwaarder weegt dan het belang van de vader bij een afwijzing van het verzoek van de moeder daartoe. Het hof concludeert dan ook, anders dan de rechtbank, dat aan de moeder alsnog toestemming dient te worden verleend voor de verhuizing. Het door de vader aangevoerde is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt de grief. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.
6.2
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren zoals hierna zal worden vermeld.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van
12 oktober 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
verleent de moeder vervangende toestemming voor verhuizing naar [C] met de minderjarige [de minderjarige] , geboren [in] 2012, voor de periodes waarin die rechtmatig bij haar verblijft;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.D.S.L. Bosch, J.H. Kuiper en
M.A.F. Holtvluwer-Veenstra, bijgestaan door mr. E. Klijn als griffier, en is op
21 augustus 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.