ECLI:NL:GHARL:2018:7643

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 juli 2018
Publicatiedatum
27 augustus 2018
Zaaknummer
200.220.195/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot verhuizing van een minderjarige in het kader van ouderschapsconflict

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming tot verhuizing van een minderjarige zoon van partijen, die in het kader van een ouderschapsconflict door de vader naar Duitsland zou worden verhuisd. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.G. Wubbeling, verzocht om toestemming voor deze verhuizing, terwijl de moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. B.K.M. Thuijs, zich hiertegen verzette. Het hof heeft in zijn overwegingen het belang van de minderjarige bij het behoud van frequente en fysieke contacten met de moeder zwaar laten meewegen. De vader had zijn verzoek onderbouwd met argumenten over de voordelen van het onderwijs en de zorg in Duitsland, maar het hof oordeelde dat de noodzaak van de verhuizing niet voldoende was aangetoond. De rechtbank had in eerste aanleg het verzoek van de vader al afgewezen, en het hof volgde dit oordeel. Het hof concludeerde dat de verhuizing niet in het belang van de minderjarige was, vooral gezien zijn behoefte aan nabijheid van beide ouders. De gesprekken die de ouders in het kader van mediation hadden gevoerd, leidden tot een beter begrip van elkaars zorgen, maar dit was niet voldoende om de verhuizing te rechtvaardigen. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de vader af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.220.195/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/433741 / FL RK 17-409)
beschikking van 19 juli 2018
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. H.G. Wubbeling te Hilversum,
en
[verweerster],
wonende te [A] ,
verweerster,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.K.M. Thuijs te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 18 januari 2018 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum. In die tussenbeschikking heeft het hof de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) verzocht een onderzoek in te stellen en advies uit te brengen omtrent het voorliggende geschil.
1.2
De raad heeft bij brief van 14 juni 2018 zijn rapport en advies aan het hof doen toekomen. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken waaronder het journaalbericht met bijlagen van mr. Wubbeling van 17 juni 2018 en het journaalbericht met bijlagen van mr. Thuijs van 21 juni 2018.
1.3
De zaak is verder behandeld ter zitting van het hof gehouden te Zwolle op
25 juni 2018, waarbij partijen en hun advocaten zijn verschenen en namens de raad mevrouw [B] . Beide advocaten hebben pleitaantekeningen overgelegd (en een bijlage).
1.4
Het hof acht zich nu voldoende geïnformeerd en zal eindbeschikking geven.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het geschil concentreert zich rondom de beantwoording van de vraag of al dan niet vervangende toestemming moet worden verleend aan de vader voor verhuizing van de vader met de minderjarige zoon van partijen, [de minderjarige] , geboren te [A] [in]
2007 (hierna: [de minderjarige] ) naar Duitsland met bijbehorende inschrijving van [de minderjarige] op de " [a-school] " (vergelijkbaar met Havo-niveau) te [C] . Het verzoek van de vader met betrekking tot de zorgregeling is daaraan gerelateerd. Het hof is gebleken dat partijen inmiddels in mediation bij drs. [D] (in grote lijnen) afspraken hebben gemaakt over de zorgregeling voor beide scenario's dus zowel voor het geval [de minderjarige] in [A] blijft wonen met de vader als in het geval hij met de vader gaat verhuizen naar Duitsland. De mediation heeft echter niet geleid tot overeenstemming tussen partijen over de verhuizing zodat het hof alleen daar nog een beslissing over zal nemen en het verzoek van de vader met betrekking tot de zorgregeling zal afwijzen.
2.2
Het hof is het met de rechtbank eens dat de vader de verhuizing op zich goed lijkt te hebben voorbereid in die zin dat hij onderzoek heeft gedaan naar de voor- en nadelen. De vader heeft een en ander beargumenteerd en voorzien van toelichting met betrekking tot onder meer het onderwijsaanbod in Duitsland en hij heeft de moeder in een vroeg stadium bij zijn verhuisplannen betrokken. De vader meent en onderbouwt met concrete voorbeelden dat de cultuur en het zorg- en onderwijsaanbod in Duitsland beter aansluiten bij wat [de minderjarige] nodig heeft. [de minderjarige] heeft evenals de vader te kampen met lichte problematiek in het autistisch spectrum, zij het in een andere vorm (de vader is in het verleden gediagnosticeerd met het syndroom van Asperger en [de minderjarige] met PDD-NOS bij een disharmonisch intelligentieprofiel ten gunste van de performale vaardigheden; De Bascule 2015; TIQ 119, VIQ 103, PIQ 133). Dit betekent in de praktijk, vrij vertaald, dat [de minderjarige] creatief is en goed is in het oplossen van praktische problemen maar minder vaardig in bijvoorbeeld de communicatie met leeftijdsgenootjes en leraren, wat in het verleden wel heeft geleid tot conflicten en schoolverzuim. [de minderjarige] is namelijk een ''beelddenker" waardoor hij niet goed kan verwoorden wat hij bedoelt en niet altijd even adequaat op iets reageert, aldus zijn ambulant begeleider. Het hof waardeert de betrokkenheid en inzet van de vader voor [de minderjarige] bij het zoeken naar een voor [de minderjarige] passende oplossing en de openheid die hij daarbij betracht. Voor het hof staat buiten kijf dat beide ouders veel van [de minderjarige] houden en het beste met hem voor hebben.
2.3
De ouders zijn het echter niet eens kunnen worden over de door de vader voorgestane weg in deze, waaronder de verhuizing met [de minderjarige] naar Duitsland. Zij hebben daarom hun geschil daarover op de voet van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) ter beoordeling aan het hof voorgelegd. De moeder is met name niet overtuigd van de noodzaak van de verhuizing naar Duitsland (omgeving [E] ; ongeveer 550 km van [A] ) en het idee dat zij [de minderjarige] in haar wekelijkse contacten moet missen is voor haar bijna ondraaglijk. Dat ook [de minderjarige] zijn moeder erg zal missen bij een verhuizing naar Duitsland is tussen partijen ook niet in geschil maar anders dan moeder, is de vader van mening dat dat overkomelijk is en met (extra) weekend- en vakantiebezoeken en skypecontact kan worden opgevangen.
2.4
De rechtbank heeft in eerste aanleg het verzoek van de vader afgewezen in de bestreden beschikking na afweging van betrokken belangen aan de hand van de criteria waaraan een verzoek als het onderhavige dient te worden getoetst. Volgens de rechtbank is de noodzaak van de verhuizing niet aannemelijk gemaakt en weegt het belang van de vader bij verhuizing met [de minderjarige] naar Duitsland (waar de vader is opgegroeid) niet op tegen het belang van [de minderjarige] en de moeder bij het wonen in elkaars nabijheid.
2.5
Het hof heeft naar aanleiding van de eerste zitting in hoger beroep aanleiding gezien advies in te winnen bij de raad omdat er nog vragen waren betreffende [de minderjarige] rondom onder meer de situatie van en tussen de ouders, het onderwijs en de zorgregeling. Partijen zijn daarbij tevens een mediationtraject ingegaan. De raad heeft het hof in zijn rapport van
13 juni 2018 geadviseerd om het verzoek van de vader af te wijzen. Kort samengevat is de raad van mening dat het belang van [de minderjarige] in de eerste plaats is gelegen in behoud van een goed contact met beide ouders. Een verhuizing betekent volgens de raad een beperking van de mogelijkheden van frequent en fysiek contact met moeder en ook een wisseling van woonplek en school, alsmede reistijd en bijbehorende kosten. Voor een kind met een stoornis in het autistisch spectrum is het volgens de raad beter zo'n grote verandering te vermijden als dat niet noodzakelijk is. [de minderjarige] heeft de fysieke nabijheid van zijn moeder nog erg nodig om zich veilig en geborgen te voelen. De raad ziet geen noodzaak voor de verhuizing mede nu in Lelystad passend onderwijs voorhanden is naast hulpaanbod in de omgeving. De raad merkt hierbij op dat de wens van [de minderjarige] is om te leren omgaan met kinderen die geen autismeproblematiek hebben en dat regulier onderwijs daar bij aansluit. Voor een kind als [de minderjarige] , met een intelligentieprofiel waarbij de performale capaciteiten veel sterker zijn ontwikkeld dan de verbale capaciteiten, is het lastig passend onderwijs te vinden mede omdat bij de meeste vakken een groot beroep wordt gedaan op een goede taalvaardigheid. Het lijkt daarom volgens de raad passend dat ervoor gekozen is [de minderjarige] te laten starten op het VMBO. [b-school] staat volgens de raad bekend als een veilige school waarbij persoonlijke aandacht en begeleiding voor de leerlingen centraal staan.
2.6
Het hof neemt het advies van de raad over en zal dienovereenkomstig beslissen op het punt van de vervangende toestemming. Het advies van de raad is in lijn met de afweging die de rechtbank in de bestreden beschikking heeft gemaakt en de uitkomst daarvan. In het licht van de bevindingen en het advies van de raad heeft de vader naar het oordeel van het hof onvoldoende de noodzaak van de verhuizing naar Duitsland onderbouwd. Inmiddels is ook gebleken dat [de minderjarige] met ingang van het komende schoolseizoen (september 2018) welkom is op [b-school] en gelet op de toelichtingen van partijen ziet het hof in de reisafstand tussen [A] en [F] geen wezenlijke belemmering. Het is het hof bekend dat de vader nog steeds een andere mening heeft over met name de onderwijsbehoefte van [de minderjarige] . Het hof ziet in hetgeen de vader heeft aangevoerd echter geen reden aan te nemen dat de raad en andere deskundigen ten onrechte VMBO voor [de minderjarige] hebben geadviseerd. De vader heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij niet ook in Nederland voldoende passend onderwijs kan volgen. Indien blijkt dat het niveau voor hem te laag is zijn er mogelijkheden om door te stromen. Uit het rapport van de raad leidt het hof voorts af dat niet alleen de onderwijs- en zorgbehoefte van [de minderjarige] doorslaggevend is voor het advies maar vooral ook het voor het welzijn en de sociaal-emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] belangrijke behoud van goed contact met beide ouders en het risico, bij verhuizing, van uitholling van het moederschap. [de minderjarige] is in sociaal- emotioneel opzicht jonger dan gemiddeld gelet op zijn kalenderleeftijd en heeft een meer dan gemiddelde behoefte aan de nabijheid van de ouders, steun en harmonie. De eenvoudige wijze waarop [de minderjarige] daar op dit moment (zelfstandig) in kan voorzien en van kan profiteren, gelet op de geringe afstand tussen de woningen van de ouders, komt bij de beoogde verhuizing te vervallen. De voordelen die een verhuizing ook met zich brengen wegen daar niet tegen op. Het hof weegt het belang van [de minderjarige] bij behoud van frequente en fysieke contacten met zijn moeder derhalve zwaar en de alternatieven voor het huidige contact met de moeder via weekend- en vakantiebezoeken en skypecontact komt naar het oordeel onvoldoende tegemoet aan de behoefte van [de minderjarige] op dit punt. Het feit dat [de minderjarige] bij de raad en zijn ambulant begeleider aangeeft dat hij naar Duitsland wil verhuizen leidt niet tot een andere afweging. Het hof is ervan overtuigd dat [de minderjarige] er zelf heel goed over na heeft gedacht en de voor- en nadelen goed heeft overwogen. Dat blijkt onder meer uit het verslag van het gesprek dat de raad met hem heeft gevoerd. Zo heeft hij aangegeven dat hij het niet erg vindt om acht of negen uur met de trein te reizen om naar zijn moeder te gaan omdat hij van treinreizen houdt. Echter aan de mening van [de minderjarige] moet een passend belang worden gehecht en dat passende belang maakt dat zijn mening hier niet doorslaggevend is.
2.7
Het voorgaande betekent dat het hof, alles in aanmerking nemend, van oordeel is dat een verhuizing van [de minderjarige] naar Duitsland niet in zijn belang is. Het hoger beroep van de vader treft om die reden geen doel. Positief is dat de gesprekken die de ouders hebben gevoerd in het kader van de mediation bij drs. [D] en het feit dat de moeder zich heeft laten voorlichten over de diagnose van [de minderjarige] voor een positieve wending hebben gezorgd in die zin dat de ouders nu meer begrip hebben voor elkaar en beter met elkaar communiceren over [de minderjarige] en elkaars zorgen.

3.De slotsom

3.1
Op grond van het vorenstaande dient de bestreden beschikking te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 21 april 2017 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en T. ter Brugge, bijgestaan door mr. A.J.Th. Harkema als griffier en is op 19 juli 2018 in het openbaar uitgesproken.