In deze ontnemingszaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Midden-Nederland van 23 september 2014. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een veroordeelde die eerder was veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De advocaat-generaal had een bedrag van € 30.000,- gevorderd als wederrechtelijk verkregen voordeel, terwijl de rechtbank een bedrag van € 36.500,- had vastgesteld. Het hof heeft echter geoordeeld dat het bewijs voor de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel onvoldoende was en heeft het bedrag vastgesteld op € 2.365,-. Dit bedrag is gebaseerd op een berekening van de verkopen van bolletjes heroïne en cocaïne door de veroordeelde, waarbij het hof de verklaringen van getuigen en afnemers heeft meegewogen. Het hof heeft ook vastgesteld dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van het hoger beroep, wat heeft geleid tot een vermindering van de betalingsverplichting met 10%. Uiteindelijk heeft het hof de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op € 2.128,50. Het vonnis van de rechtbank is vernietigd en het hof heeft opnieuw recht gedaan.