ECLI:NL:GHARL:2018:742

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 januari 2018
Publicatiedatum
23 januari 2018
Zaaknummer
200.197.152/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake energieverbruik en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft Hoist Kredit AB in hoger beroep de vernietiging gevorderd van een tussenvonnis en eindvonnis van de rechtbank, waarbij de vordering tot betaling van energieverbruik door [geïntimeerde] was afgewezen. De procedure betreft een geschil over de betaling van energieverbruik door [geïntimeerde], die na het overlijden van zijn vader in de woning is getrokken. Hoist stelt dat [geïntimeerde] verantwoordelijk is voor de kosten van energieverbruik tussen mei 2011 en november 2011, terwijl [geïntimeerde] betwist dat hij in die periode energie heeft afgenomen. Het hof heeft vastgesteld dat er een overeenkomst bestaat tussen partijen en dat [geïntimeerde] vanaf 1 november 2011 als contractant van Essent moet worden beschouwd. Het hof heeft de grieven van Hoist grotendeels gegrond verklaard en het eindvonnis vernietigd. [geïntimeerde] is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 3.836,99, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten zijn gecompenseerd, omdat de vernietiging is gebaseerd op door [geïntimeerde] overgelegde stukken en het dossier van Hoist onvolledig was. Het arrest is uitgesproken op 23 januari 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.197.152/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 4166495 CV EXPL 15-6650)
arrest van 23 januari 2018
in de zaak van
Hoist Kredit AB,
gevestigd te Stockholm,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: Hoist,
advocaat: mr. H.A.P. Pijnacker,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [A] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. S. de Vaal.
Het hof verwijst naar het tussenarrest van 1 augustus 2017.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Het verdere verloop van de procedure is als volgt:
- de comparitie na memorie van antwoord, waarvan proces-verbaal is opgemaakt;
- de akte overlegging producties van [geïntimeerde] ;
- de akte van Hoist;
- de akte van [geïntimeerde] .
1.2
Vervolgens is arrest gevraagd en heeft Hoist daartoe de stukken overgelegd, waarna het hof arrest heeft bepaald.
1.3
Hoist heeft, kort weergegeven, vernietiging gevorderd van het bestreden tussenvonnis van 12 augustus 2015 en het eindvonnis van 25 mei 2016 en gevorderd dat haar vorderingen alsnog worden toegewezen, dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen Hoist op grond van de bestreden vonnissen aan hem heeft betaald en wordt veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

2.De feiten

2.1
Het hof zal, gelet op wat gesteld en niet weersproken is alsmede gelet op de overgelegde en niet betwiste producties, de feiten zelfstandig vaststellen.
2.2
Essent Retail Energie B.V. (hierna: Essent) heeft krachtens overeenkomst met de vader van [geïntimeerde] , die woonde aan de [a-straat] 4 te [A] , energie geleverd op dat woonadres. In mei 2011 is door (de vader van) [geïntimeerde] aan Essent doorgegeven dat de gasmeterstand op 25.208 stond, zoals volgt uit de verbruikstotalen in de gespecificeerde jaarafrekening 2010/2011 tot en met 8 mei 2011, verstuurd op 24 mei 2011. Het nieuwe maandelijkse voorschot werd daarbij vastgesteld op € 441,-.
2.3
De vader van [geïntimeerde] (hierna: vader [geïntimeerde] ) is overleden [in] 2011. [geïntimeerde] , enig kind van vader [geïntimeerde] , is op 31 oktober 2011 in de woning getrokken. Bij akte in hoger beroep erkent [geïntimeerde] dat de beginstand van de gasmeter toen 26.307 was.
2.4
Op 5 juli 2012 heeft Essent de jaarafrekening 2011/2012 naar de erven van vader [geïntimeerde] gestuurd, waarop voor gasverbruik de eerder doorgegeven beginstand per 8 mei 2011 stond van 25.208 en de geschatte eindstand op 17 mei 2012 van 26.587. Een bedrag van
€ 152,36 wordt terugbetaald.
Uit de specificatie blijkt dat het maandelijkse voorschotbedrag met ingang van augustus 2011 op € 75,- is gesteld. Dit voorschot wordt verhoogd naar € 105,-, zo volgt uit deze jaarafrekening.
2.5
De jaarafrekening 2012/2013 is op 20 juni 2013 naar de erven van vader [geïntimeerde] verzonden. Het daarin vermelde gasverbruik gaat uit van de geschatte beginstand
op 18 mei 2012 van 26.587 tot een geschatte stand op 17 mei 2013 van 27.750. Te betalen is € 99,35. Het nieuwe maandelijkse voorschot is berekend op € 102,-.
2.6
Op 17 juni 2014 heeft Essent de jaarafrekening 2013/2014 naar de nabestaande van vader [geïntimeerde] gestuurd. De daarin vermelde geschatte beginstand van het gasverbruik per
18 mei 2013 is 27.750 en de doorgegeven eindstand per 31 mei 2014 is 31.164. Nog te betalen is een bedrag van € 2.158,89. Het maandelijkse voorschot is verhoogd naar € 207,-.
2.7
Essent heeft op 10 juni 2014 de nabestaande van vader [geïntimeerde] herinnerd aan het feit dat het voorschot van € 102,- over mei 2014 niet is betaald, en hem op 4 juli 2014 aangemaand met aanzegging van incassokosten indien niet binnen 14 dagen is betaald (een zogenoemde 'veertien dagenbrief').
Op 21 juli 2014 is met een 'veertien dagenbrief' gemaand het voorschot over juni 2014 te voldoen. Op 30 juli 2014 volgde een soortgelijke aanmaning tot betaling van het onder 2.6 genoemde bedrag van € 2.158,89 waarin is gewezen op het risico van afsluiting, en waarbij een brief met informatie over schuldhulpverlening is gevoegd.
2.8
[geïntimeerde] heeft op 1 augustus 2014 aan Essent geschreven dat zijn financiële situatie moeilijk is, maar oplosbaar. Hij heeft inmiddels een (aan)betaling gedaan voor het voorschot over mei 2014. De jaarafrekening 2013/2014 klopt volgens hem niet, omdat de beginstand onjuist is.
Essent heeft in haar brief van 6 augustus 2014 dit bezwaar afgewezen. De beginstand is overgenomen van de vorige afrekening.
2.9
Op 10 september 2014 is de woning afgesloten van energie. Op 23 oktober 2014 heeft Essent een eindafrekening gestuurd aan de nabestaande van [B] . Daarin zijn de volgende gasverbruikgegevens vermeld: doorgegeven beginstand op 1 juni 2014 31.164; door netbeheerder vastgestelde eindstand tot en met 9 september 2014 31.299.
Te ontvangen is een bedrag van € 291,29.
Op 2 december 2014 heeft Essent aan de nabestaande van [B] meegedeeld dat er een correctie van de eindafrekening van 9 september 2014 plaatsvindt voor elektra. Nog te betalen is € 968,84 en dat bedrag mag verrekend worden met het toekomende bedrag van
€ 291,29 waardoor € 677,55 is te voldoen.
2.1
Incassobureau GGN uit Tilburg heeft op 13 november 2014 aan de heer en/of mevrouw [B] geschreven dat er een betalingsachterstand is bij Essent van € 2.719,82 bestaande uit de onbetaald gelaten voorschotten over juli, augustus en september 2014 van 3 x € 207,- en het restant van eerdere facturen ter hoogte van € 2.071,60, samen
€ 2.692,60 in hoofdsom en vermeerderd met € 27,22 rente tot 13 november 2014. Die vordering is door Essent overgedragen aan Hoist en dient binnen veertien dagen te worden voldaan, anders worden ook incassokosten in rekening gebracht.
2.11
Hoist heeft als productie 2 bij memorie van grieven een deels onleesbaar overzicht van Essent verstrekt van enerzijds facturen en anderzijds ontvangsten vanaf 8 april 2010 tot en met 2 december 2014. Het tekort aan ontvangsten komt uit op € 3.661,44.

3.De vorderingen in eerste aanleg en de beoordeling door de rechtbank

3.1
Hoist heeft betaling gevorderd van € 4.195,- (hoofdsom van € 3.661,44 met buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente tot 20 mei 2015, de datum van dagvaarding), met wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 20 mei 2015 tot voldoening, onder veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
3.2
Volgens [geïntimeerde] is hij ten onrechte gedagvaard omdat geen sprake was van contractsoverneming. Verder betwist hij de juistheid van de beginstand van de gasmeter zoals opgenomen in de jaarafrekening van 17 juni 2014. Hij heeft voor 30 november 2011 niet in de woning verbleven, de sleutel was kwijt en daarvan heeft hij aangifte gedaan. Tegen de berekening van elektrakosten heeft hij geen bezwaar.
Hij heeft Essent verzocht het contract op zijn naam te zetten, de meterstanden doorgegeven (volgens hem op 30 november 2011 voor gas 26.307) en verzocht het voorschot op € 102,- te zetten.
3.3
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 12 augustus 2015 een comparitie gelast. Daarna is aan Hoist een rolinstructie gegeven. Hoist heeft meegedeeld daaraan niet te kunnen voldoen en zich thans te refereren aan het oordeel van de kantonrechter.
3.4
De kantonrechter heeft de vordering afgewezen en Hoist in de proceskosten veroordeeld. Daartoe is overwogen dat [geïntimeerde] erkent dat hij vanaf 30 november 2011 energie heeft ontvangen waarmee in zoverre tussen partijen een overeenkomst geldt. Niet weerlegd is dat [geïntimeerde] in de periode mei-november 2011 geen energie heeft afgenomen en de woning niet in beheer had. De vordering over die periode is niet toewijsbaar. Hoist heeft niet aangetoond dat [geïntimeerde] niet betaald heeft voor het gasverbruik vanaf meterstand 26.307 tot 31.164.

4.De beoordeling in hoger beroep

4.1
Volgens Hoist heeft de kantonrechter in het eindvonnis ten onrechte overwogen dat [geïntimeerde] privé niet aansprakelijk is voor de kosten van energieverbruik tussen mei 2011 en
30 november 2011 (grief I). Ook heeft de kantonrechter ten onrechte overwogen dat [geïntimeerde] vanaf 30 november 2011 4857 m3 gas heeft verbruikt en dat Hoist zich niet heeft verweerd tegen de stelling van [geïntimeerde] dat hij de facturen heeft betaald (grief II).
4.2
Tegen het tussenvonnis is geen grief gericht, zodat het hoger beroep van Hoist tegen dit tussenvonnis wordt verworpen.
4.3
Als meest vergaande verweer beroept [geïntimeerde] zich op de referte (zie onder 3.3), waarmee het instellen van hoger beroep in strijd is.
Dit verweer gaat niet op. De referte heeft betrekking op de situatie waarin Hoist niet in staat was de door de kantonrechter verlangde stukken over te leggen. Daarmee is geen afstand gedaan van het recht op hoger beroep.
4.4
Het hof zal de grieven gezamenlijk behandelen. Tijdens de comparitie bij het hof heeft Hoist erop gewezen dat de kantonrechter heeft overwogen dat tussen partijen een overeenkomst geldt, zij het dat de kantonrechter de aanvang daarvan, volgens Hoist ten onrechte, op 30 november 2011 in plaats van 1 november 2011 heeft gesteld.
[geïntimeerde] heeft geen grief gericht tegen het oordeel dat tussen partijen een overeenkomst bestaat, zodat het hof daarvan uit moet gaan. Zo ook van de ingangsdatum 1 november 2011. [geïntimeerde] geeft immers zelf aan op 31 oktober 2011 naar de woning te zijn verhuisd en Essent te hebben verzocht het contract op zijn naam te zetten. Daaraan staat niet in de weg dat Essent is blijven factureren aan de erfgenamen van vader [geïntimeerde] . Die rekeningen (en voorschotten) zijn tot mei 2014 correct voldaan. [geïntimeerde] heeft met zijn onder 2.8 vermelde brief van 1 augustus 2014 in feite ook zijn aansprakelijkheid als afnemer voor het openstaande voorschot over mei 2014 erkend.
4.5
De hoofdvordering van Hoist bestaat uit
( a) drie onbetaalde voorschotnota's (juli, augustus en september 2014) van € 207,- elk;
( b) een correctie d.d. 2 december 2014 op de eindafrekening elektra van € 968,64;
( c) een na verrekening resterend bedrag van € 2.071,60 van de eindafrekening 2013/2014,
welke posten op productie 2 bij memorie van grieven onleesbaar waren maar zijn verduidelijkt ter comparitie bij het hof, hetgeen [geïntimeerde] onbetwist heeft gelaten.
[geïntimeerde] heeft de posten (a) en (b) niet betwist, zodat de bedragen van € 621,- en € 968,64 in ieder geval toewijsbaar zijn.
4.6
Met betrekking tot post (c) is het bezwaar van [geïntimeerde] dat de bewuste eindafrekening ten onrechte uitgaat van een beginstand op 18 mei 2013 van 27.750. Volgens hem heeft hij op 30 november 2011 aan Essent doorgegeven dat de beginstand toen 26.307 was. In reactie daarop heeft Essent bij brief van 6 augustus 2014 laten weten dat de beginstand in de betwiste afrekening is afgeleid van de eindstand in het jaar ervoor. Voor zover die stand afweek van de werkelijke stand, is dat met de uiteindelijk door [geïntimeerde] doorgegeven eindstand ingehaald.
4.7
Daarmee is het geschil in de kern terug te brengen op de vraag of [geïntimeerde] verantwoordelijk is voor de gasafname tussen de vaststaande stand per 8 mei 2011 (25.208) en de door [geïntimeerde] gestelde stand per 30 november 2011 (26.307), ofwel 1099 kubieke meter, terwijl [geïntimeerde] vanaf 1 november 2011 als contractant van Essent beschouwd moet worden.
Hoist heeft bij akte van 10 oktober 2017 voorgesteld het verbruik over de maand november 2011 te schatten en uit te gaan van een meerstand per 1 november 2011 van 25.950. Volgens [geïntimeerde] moet ervan worden uitgegaan dat de beginstand 26.307 is.
Dat standpunt van [geïntimeerde] is onjuist, omdat hij dan zijn verbruik over vrijwel de gehele maand november 2011 niet meetelt.
Het hof zal schattenderwijs uitgaan van een verbruik van 1 tot 30 november van 99 kubieke meter, dus een beginstand per 1 november 2011 van 26.208, zodat 1000 kubieke meter niet voor rekening van [geïntimeerde] privé komt.
Tegen de door Hoist voorgestelde berekeningswijze heeft [geïntimeerde] geen bezwaar gemaakt. Het hof volgt die methode, waarmee 1000 x € 0,3013 is € 301,30 ten onrechte aan [geïntimeerde] in rekening is gebracht.
Post (c) is daarom met aftrek van € 301,30 toewijsbaar.
4.8
Hoist vordert buitengerechtelijke incassokosten op basis van de 'veertien dagenbrief' van 13 november 2014 (zie onder 2.10), gevoegd bij dagvaarding in eerste aanleg, de in die dagvaarding berekende rente tot datum dagvaarding en verdere wettelijke rente over de hoofdsom van € 3.661,44 tot voldoening.
Gelet op het voorgaande is toewijsbaar:
- de hoofdsom van (621 + 968,64 + 1770,30 is) € 3.359,94;
- de buitengerechtelijke incassokosten € 394,26
- omzetbelasting over de incassokosten € 82,79,
aldus totaal € 3.836,99, te vermeerderen met wettelijke rente over (621 + 1770,30 is)
€ 2.391,30 vanaf 13 november 2014, nu uit de overgelegde correspondentie niet blijkt van een eerdere datum waarop rente is aangezegd, en over € 968,64 vanaf 20 mei 2015, de datum van dagvaarding in eerste aanleg.
4.9
De slotsom is dat de grieven grotendeels slagen, het eindvonnis wordt vernietigd en dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling zoals in de vorige overweging aangegeven.
Het hof zal de proceskosten van zowel eerste aanleg als hoger beroep echter compenseren, omdat de vernietiging is gebaseerd op uiteindelijk door [geïntimeerde] overgelegde stukken en Hoist het hof een zeer onvolledig dossier heeft overgelegd waardoor ook de comparitie weinig zinvol was. De vordering van Hoist tot terugbetaling van de proceskosten die zij op basis van het vonnis in eerste aanleg heeft voldaan, wordt toegewezen. Voor een veroordeling tot betaling van nakosten is geen reden.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwerpt het hoger beroep van Hoist tegen het tussenvonnis van 12 augustus 2015;
vernietigt het vonnis van 25 mei 2016 en opnieuw recht doende:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van € 3.836,99 te vermeerderen met wettelijke rente over
€ 2.391,30 vanaf 13 mei 2014 en over € 968,64 vanaf 20 mei 2015 tot voldoening;
compenseert de proceskosten van de procedure in eerste aanleg zodat iedere partij de aan eigen zijde gevallen kosten dient te dragen;
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling van hetgeen Hoist op basis van het bestreden vonnis aan hem heeft betaald;
compenseert de kosten van de procedure in hoger beroep zodat iedere partij de aan eigen zijde gevallen kosten dient te dragen;
verklaart dit arrest, voor wat de veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. M.E.L. Fikkers, mr. I. Tubben en mr. I.F. Clement en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
23 januari 2018.