ECLI:NL:GHARL:2018:7414

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 augustus 2018
Publicatiedatum
16 augustus 2018
Zaaknummer
200.233.437
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot herroeping van een eerdere beschikking inzake gezag en voogdij over een minderjarige

In deze zaak heeft de vader op 12 januari 2018 een verzoekschrift ingediend tot herroeping van een eerdere beschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 maart 2017, waarin de moeder met het gezag over hun gezamenlijke dochter [kind] werd belast. De vader stelt dat de moeder na hun echtscheiding opnieuw is getrouwd en dat zij dit heeft verzwegen, wat volgens hem bedrog inhoudt. De moeder heeft verweer gevoerd en betwist dat de vader tijdig zijn verzoek tot herroeping heeft ingediend. Het hof heeft op 16 augustus 2018 uitspraak gedaan en de verzoeken van de vader afgewezen. Het hof oordeelde dat de vader niet heeft aangetoond dat aan de gronden voor herroeping is voldaan. Bovendien werd opgemerkt dat zelfs als de validiteit van de door de vader overgelegde aktes vaststond, dit niet tot een toewijzing van zijn verzoek zou hebben geleid, omdat het bedrog reeds tijdens de eerdere procedure had kunnen worden ontdekt. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.233.427 en 200.233.437
(zaaknummers oorspronkelijke geding:
rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: 368942 en 386947
gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem: 200.195.510 en 200.208.368)
beschikking van 16 augustus 2018
In de zaak met nummer 200.233.427 (gezag)
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.W.A. Offermans te Zeewolde,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I.M.G. Maste te Almere.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Haarlem,
verder te noemen: de raad.
In de zaak met nummer 200.233.437(voogdij)
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. R.W.A. Offermans te Zeewolde,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Haarlem.
verweerder in hoger beroep.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. I.M.G. Maste te Almere.

1.1. Het procesverloop en het verzoek

In beide zaken:
1.1.
De vader heeft op 12 januari 2018 een verzoekschrift ingediend, inhoudende een verzoek om herroeping op grond van artikel 390 juncto artikel 382 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van de beschikking van dit hof van 7 maart 2017, bekend onder zaaknummers 200.195.510 en 200.208.368.
1.2.
De vader verzoekt het hof de beschikking van het hof van 7 maart 2017 te herroepen en de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 18 april 2016, met zaaknummer 368942, te vernietigen en opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van de vader alsnog toe te wijzen, het verzoek van de raad om Nidos met de voogdij over [kind] te belasten, af te wijzen en de moeder in haar bij incidenteel appel ingestelde verzoeken alsnog niet-ontvankelijk te verklaren, althans aan de moeder haar verzoeken te ontzeggen.
1.3.
Bij verweerschrift heeft de moeder verweer gevoerd en verzocht primair de vader niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het herroepingsverzoek af te wijzen, subsidiair te bepalen dat de moeder is belast met het eenhoofdig gezag over [kind] met uitsluiting van de vader, dan wel een beslissing te nemen als het hof juist acht. De moeder verzoekt daarnaast de vader te veroordelen in de proceskosten.
1.4.
Ook de raad heeft een verweerschrift ingediend. De raad heeft verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek. De voogdijmaatregel is niet langer van kracht, waardoor de vader geen belang meer heeft bij de behandeling van de zaak voor zover het de voogdij betreft.
1.5.
Ter griffie van het hof zijn voorts binnengekomen:
- een brief van de raad van 16 april 2018 met een productie;
- een journaalbericht van mr. Maste van 18 juni 2018 met een productie.
1.6.
De mondelinge behandeling heeft op 29 juni 2018 plaatsgevonden. De vader is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat en [tolk] tolk in de Arabische taal. Namens de raad is [medewerker RvdK] verschenen. Namens Stichting Nidos is [medewerker St. Nidos] ter zitting verschenen en als informant gehoord.

2.Het geding in eerdere instanties en vaststaande feiten

In beide zaken:
2.1.
Het huwelijk van partijen is ontbonden door echtscheiding.
2.2.
Partijen zijn de ouders van [kind] (hierna: [kind] ), geboren op [geboortedatum] 2010 te [plaats] (Soedan).
2.3.
[kind] is sinds [datum] 2014 in Nederland en heeft sindsdien verbleven in een pleeggezin van Nidos.
2.4.
Bij beschikking van 21 februari 2014 van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, is Nidos met ingang van 20 februari 2014 belast met de voorlopige voogdij over [kind] .
2.5.
De raad heeft bij verzoekschrift van 8 mei 2014 de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna: de rechtbank), verzocht een tijdelijk voogd over [kind] te benoemen. Dit verzoek is gewijzigd bij verzoekschrift van 18 maart 2015.
2.6.
De vader heeft bij verzoekschrift van 18 februari 2015 de rechtbank verzocht voor recht te verklaren dat hij belast is met het eenhoofdig gezag over [kind] , althans het gezag over [kind] bij uitsluiting van de moeder aan de vader toe te wijzen.
2.7.
Op 19 mei 2015 heeft de vader een verweerschrift tegen het verzoek van de raad ingediend.
2.8.
De moeder heeft op 20 mei 2015 een verweerschrift ingediend tegen het verzoek van de vader en bij zelfstandig verzoek verzocht voor recht te verklaren dat zij belast is met het eenhoofdig gezag over [kind] en het gezag over [kind] bij uitsluiting van de vader aan de moeder toe te wijzen.
2.9.
Bij tussenbeschikking van 17 juni 2015 heeft de rechtbank de zaak aangehouden in afwachting van een verklaring van de moeder over haar burgerlijke staat en authentieke stukken die deze verklaring ondersteunen.
2.10.
Bij beschikking van 18 april 2016 heeft de rechtbank Nidos belast met de (tijdelijke) voogdij over [kind] en het meer of anders verzochte afgewezen.
2.11.
De vader heeft op 15 juli 2016 bij het hof een hoger beroepschrift ingediend en daarin de beschikking van de rechtbank van 18 april 2016 ter discussie gesteld.
2.12.
De moeder is in november 2016 naar Nederland gekomen.
2.13.
De moeder heeft tegen het beroepschrift van de vader een verweerschrift ingediend en zij heeft op haar beurt incidenteel hoger beroep ingesteld. De moeder heeft eveneens de beschikking van de rechtbank van 18 april 2016 ter discussie gesteld.
2.14.
Bij beschikking van 7 maart 2017 heeft het hof de beschikking van de rechtbank van 18 april 2016 vernietigd, en opnieuw beschikkende voor recht verklaard dat de moeder belast is met het gezag over [kind] , Nidos belast met de (tijdelijke) voogdij over [kind] voor de periode tot 18 april 2017, de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard, de proceskosten gecompenseerd en het meer of anders verzochte afgewezen.
2.15.
Bij beschikking van 19 mei 2017 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, [kind] onder toezicht gesteld van Nidos met ingang van 19 mei 2017 tot 19 mei 2018 en machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [kind] in een voorziening van pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling.
2.16.
Sinds 26 april 2017 woont [kind] bij de moeder in Almere. De ondertoezichtstelling is niet verlengd.
2.17
Bij vonnis van 9 mei 2018 is de vader door de meervoudige kamer voor strafzaken in het hof veroordeeld voor het opzettelijk een minderjarige ( [kind 2] ) onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag, terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaar is tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De vader heeft hiertegen cassatie ingesteld. [kind 2] is een dochter van vader en een halfzus van [kind] .

3.De motivering van de beslissing

In beide zaken:
3.1.
Ingevolge artikel 390 Rv kan een beschikking op verzoek van de oorspronkelijk verzoeker of van een belanghebbende worden herroepen op de gronden genoemd in artikel 382 Rv, tenzij de aard van de beschikking zich hiertegen verzet. Het rechtsmiddel herroeping is een uitzondering op de regel dat procedures een einde moeten hebben en dat een eenmaal afgedane zaak niet opnieuw aan een rechter kan worden voorgelegd. Alleen in geval van bijzondere omstandigheden wordt op deze regel inbreuk gemaakt, doordat een procespartij gelegenheid krijgt een beschikking, die reeds in kracht van gewijsde is gegaan, aan te tasten. De gronden voor herroeping genoemd in artikel 382 Rv zijn:
a. de beschikking berust op bedrog door de wederpartij in het geding gepleegd;
b. de beschikking berust op stukken, waarvan de valsheid na de beschikking is erkend of bij gewijsde is vastgesteld;
c. een van de partijen heeft na de beschikking stukken van beslissende aard in handen gekregen die door toedoen van de wederpartij waren achtergehouden.
Ingevolge artikel 383, eerste lid, Rv moet het rechtsmiddel worden aangewend binnen drie maanden nadat de grond voor de herroeping is ontstaan en de eiser daarmee bekend is geworden. De termijn vangt niet aan dan nadat het vonnis of arrest in kracht van gewijsde is gegaan.
3.2.
De vader baseert zijn verzoek tot herroeping op de gronden zoals genoemd in artikel 382 onder a, b en c Rv. Naar Soedanees recht gaat het gezag van een kind naar de vader, zodra de moeder na de echtscheiding van de vader met een ander hertrouwt. De moeder heeft volgens de vader steeds in strijd met de waarheid ontkend dat zij opnieuw in het huwelijk is getreden en heeft ter onderbouwing hiervan zelfs valse bescheiden in het geding gebracht. De vader heeft echter kort geleden, na het onherroepelijk worden van de beschikking van het hof, bewijsstukken in zijn bezit gekregen waaruit blijkt dat de moeder wel degelijk nadien in het huwelijk is getreden en zelfs met haar nieuwe echtgenoot een kind heeft. De vader heeft een aantal gelegaliseerde Soedanese aktes overgelegd. Volgens de vader heeft de moeder daarmee bedrog gepleegd, valse stukken in het geding gebracht en stukken die van beslissende aard zijn achtergehouden.
3.3.
De moeder stelt allereerst dat de vader niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de vader niet binnen de in artikel 383, eerste lid, Rv gestelde termijn van drie maanden zijn verzoek tot herroeping heeft ingediend. Subsidiair betwist zij de echtheid van de door de vader overgelegde aktes. De moeder betwist dat zij na de echtscheiding weer hertrouwd is en dat uit dat huwelijk nog een kind is geboren. Meer subsidiair handhaaft de moeder haar verzoek om haar met het eenhoofdig gezag over [kind] te belasten.
3.4.
Het hof zal allereerst ingaan op de vraag of de vader zijn verzoek tot herroeping tijdig heeft ingediend. Voor het instellen van het verzoek tot herroeping geldt ingevolge artikel 383, eerste lid, Rv een termijn van drie maanden. Deze termijn gaat pas in nadat de grond voor herroeping is ontstaan én verzoeker daarmee bekend is geworden. Daarmee draagt deze termijn een subjectief karakter; het tijdstip waarop de termijn voor het aanwenden van dit buitengewoon rechtsmiddel aanvangt en eindigt is afhankelijk van de feitelijkheden zoals die uit de stukken en het verhandelde ter zitting naar voren komen. Het verzoek van de vader tot herroeping is bij het hof ingekomen op 12 januari 2018. Wil de vader ontvankelijk zijn in zijn verzoek, dan mag derhalve het tijdstip waarop de vader met het door hem gestelde bedrog bekend is geworden niet vóór 12 oktober 2017 liggen.
3.5.
De grond voor het verzoek tot herroeping is gelegen in de aktes die de vader in handen heeft gekregen waaruit zou blijken dat de moeder na de echtscheiding opnieuw in het huwelijk zou zijn getreden. Ter zitting heeft de vader op vragen van het hof geantwoord dat hij na de beschikking van het hof van 7 maart 2017 in actie is gekomen en in juli 2017 heeft gebeld met de heer [man 2] (naar het hof begrijpt is [man 2] de voornaam, zijn achternaam is [man 2] ), naar zeggen van de vader de huidige echtgenoot van de moeder en de heer [man 1] , de eerste echtgenoot van de moeder. Nadat zij hadden gezegd dat ze wilden meewerken is de vader op 21 september 2017 naar Soedan gegaan. Daar heeft hij de huidige echtgenoot van de moeder, de heer [man 2] , bezocht. Over de aktes heeft de vader tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Eerst heeft hij gesteld dat de heer [man 2] en de heer [man 1] de aktes van de rechtbank dienden te verkrijgen, en dat zij op 18 of 19 oktober samen met de vader naar de rechtbank zijn gegaan, de aktes daar hebben verkregen en deze hebben laten legaliseren. Later heeft de vader verklaard dat de heer [man 2] de aktes al in zijn bezit had toen de vader hem opzocht. Welke van de verklaringen ook de juiste is, de moeder heeft onvoldoende aangevoerd ter onderbouwing van haar standpunt dat de vader de aktes al in september 2017 moet hebben gezien en aldus zijn verzoek om herroeping te laat heeft ingediend. Naar het oordeel van het hof is in de procedure niet vast komen te staan dat de vader vóór 18 oktober 2017 (en dus ook niet vóór 12 oktober 2017) kennis heeft genomen van de aktes. Het hof zal de vader dan ook ontvankelijk verklaren in zijn verzoek.
3.6.
Ter onderbouwing van zijn stelling dat er gronden zijn tot herroeping van de beschikking van het hof van 7 maart 2017 over te gaan heeft de vader een viertal kopieën van aktes uit Soedan en vertalingen daarvan in het Engels overgelegd. Het betreffen aktes met daarin 1.) een uittreksel van het echtscheidingsvonnis van 25 september 2006 van de moeder en de heer [man 1] , 2.) een uittreksel van de geboorteakte van [kind 3] , geboren op [geboortedatum] 2004, dochter van de moeder en de heer [man 1] , 3.) een huwelijkscertificaat van het huwelijk tussen de moeder en de heer [man 2] van 4 november 2012 en 4.) een uittreksel van de geboorteakte van [kind 4] , geboren op [geboortedatum] 2014, dochter van de moeder en de heer [man 2] . Naar het oordeel van de vader staat daarmee vast dat de moeder na haar echtscheiding opnieuw is gehuwd met de heer [man 2] en met hem een dochter heeft. Tevens staat daarmee vast dat de moeder in strijd met de waarheid heeft verklaard dat zij naast [kind] geen kinderen heeft.
3.7.
De moeder heeft de validiteit van de aktes gemotiveerd betwist. De moeder wijst daarbij op de inconsequente schrijfwijze van namen en op adressen die niet (kunnen) kloppen. Zo zou de moeder bijvoorbeeld volgens de aktes met zowel de heer [man 1] als met de heer [man 2] op hetzelfde adres hebben gewoond/wonen, terwijl in Soedan de vrouw na de huwelijksvoltrekking bij de man intrekt en niet andersom. Ook de geboorteakte van [kind 4] ziet er heel anders uit dan die van [kind] , terwijl de aktes afkomstig zijn uit dezelfde gemeente. De aktes zijn afkomstig uit een land dat geen betrouwbare en onkreukbare registratiekantoren heeft. Volgens de moeder is de vader in Soedan een rijk man en is daar met geld veel te koop. Dat er valse documenten in Soedan te koop zijn blijkt volgens de moeder ook uit een tweetal uitspraken : een uitspraak van het hof ’s-Hertogenbosch van 21 april 2010( ECLI:NL:GHSHE:2010:BM1941) en een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 juni 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1981). Zij stelt geen andere kinderen te hebben dan [kind] , de heren [man 1] en [man 2] niet te kennen en niet met (een van) hen getrouwd te zijn (geweest). Ook stelt zij desgevraagd ter zitting de op de huwelijksakte met de heer [man 2] genoemde getuigen niet te kennen.
3.8.
Met de moeder is het hof van oordeel dat de aktes zoveel vragen oproepen, dat het hof zonder aanvullende bewijsmiddelen, zoals bijvoorbeeld foto’s van de bruiloft van de heer [man 2] en de moeder, foto’s van de moeder (en [man 2] ) met [kind 4] , of bijvoorbeeld verklaringen van de getuigen bij dit huwelijk, de validiteit daarvan niet kan vaststellen. De vader had deze bewijsmiddelen eenvoudig van/via de heer [man 2] kunnen verkrijgen. Gelet op het verweer van de moeder had het op de weg van de vader gelegen dat aanvullende bewijs te leveren.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de man niet heeft aangetoond dat aan de gronden voor herroeping is voldaan. De verzoeken van de man dienen te worden afgewezen. Het subsidiaire verzoek van de vrouw haar met het eenhoofdig gezag over [kind] te belasten behoeft daarmee geen bespreking meer.
3.10.
Ten overvloede wijst het hof nog op het volgende. Zelfs al zou de validiteit van de aktes vaststaan, dan nog zou dat niet tot een toewijzing van het verzoek van de man hebben kunnen leiden. Het bedrog waarvan volgens de man sprake is, moet voor een succesvol verzoek om herroeping eerst ná de uitspraak zijn ontdekt. Daarvan is geen sprake indien het bedrog reeds tijdens de voorafgaande procedure is ontdekt of bij een redelijkerwijs van de bedrogene te verwachten onderzoek had kunnen worden ontdekt. Ter zitting heeft de man bevestigd dat hij pas na de beschikking van het hof van 7 maart 2017 in actie is gekomen en met onder andere de heer [man 2] is gaan bellen. Nu de man echter reeds in eerste aanleg heeft betoogd dat de vrouw hertrouwd was en met haar nieuwe echtgenoot een kind had, had van de man redelijkerwijs kunnen worden verwacht dat hij ook reeds in eerste aanleg, althans in ieder geval (veel) eerder dan eerst na de uitspraak in hoger beroep, nader onderzoek daarnaar had gedaan.
3.11.
In het feit dat partijen ex-echtgenoten zijn en het beroep het gezag over hun gezamenlijke dochter betreft ziet het hof aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren.
De beslissing
Het hof in beide zaken:
wijst de verzoeken van de vader af;
compenseert de proceskosten aldus dat elke partij zijn eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. T. ter Brugge, R. Prakke-Nieuwenhuizen en R.C.C. van Leest, bijgestaan door mr. M. Knipping-Verbeek als griffier, en is op 16 augustus 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.