ECLI:NL:GHARL:2018:7352

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 augustus 2018
Publicatiedatum
14 augustus 2018
Zaaknummer
200.196.776
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen verlenging van samenwerkingsovereenkomst met huisarts; duurovereenkomst voor bepaalde tijd

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-verlenging van een samenwerkingsovereenkomst tussen een huisarts, [appellant], en de besloten vennootschap Gezondheidscentrum voor Asielzoekers B.V. (GCA). De appellant, die sinds 2009 huisartsenzorg verleende aan asielzoekers, vorderde dat het hof het vonnis van de rechtbank Gelderland van 16 maart 2016 zou vernietigen en GCA aansprakelijk zou stellen voor de schade die hij had geleden door het niet verlengen van de samenwerkingsovereenkomst. De rechtbank had de vordering van de appellant afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep.

Het hof overwoog dat de samenwerkingsovereenkomst een duurovereenkomst voor bepaalde tijd betrof, die stilzwijgend werd verlengd tenzij er een voldoende zwaarwegende grond was voor tussentijdse opzegging. Het hof concludeerde dat GCA niet onrechtmatig had gehandeld door de overeenkomst niet te verlengen, aangezien de appellant niet had voldaan aan de voorwaarde om zijn basisarts te vervangen door een geregistreerde huisarts vóór 1 januari 2012. Het hof oordeelde dat de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid niet meebracht dat GCA een langere opzegtermijn had moeten geven of een schadevergoeding had moeten betalen.

De uitspraak bevestigde dat de appellant niet had aangetoond dat hij redelijkerwijs niet in staat was om een vervangende huisarts te vinden, en dat GCA had gehandeld in overeenstemming met de geldende richtlijnen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en de Landelijke Huisartsenvereniging (LHV). Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de appellant in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.196.776
(zaaknummer rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Arnhem, 286957)
arrest van 14 augustus 2018
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. J.D. Nijenhuis,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Gezondheidscentrum voor Asielzoekers B.V.,
gevestigd te [kantoorplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: GCA,
advocaat: mr. B.T.J.A. van Aalst.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 26 september 2017 hier over.
1.2
Op 11 juli 2018 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden, die niet tot een schikking heeft geleid.
2.2
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald op het partijdossier van [appellant] .
2.3
[appellant] vordert in hoger beroep - samengevat - dat het hof het vonnis van de rechtbank Gelderland van 16 maart 2016 zal vernietigen en, opnieuw recht doende, bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht zal verklaren dat GCA jegens [appellant] aansprakelijk is voor alle schade die [appellant] heeft geleden als gevolg van het niet verlengen van de samenwerkingsovereenkomst tussen GCA en [appellant] , met veroordeling van GCA tot betaling van deze schade aan [appellant] , nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding in eerste aanleg tot aan de dag van algehele betaling en met veroordeling van GCA in de kosten van beide instanties.
3. De vaststaande feiten
3.1
[appellant] heeft vanaf [jaar] een huisartsenpraktijk gevoerd en sindsdien ook zorg in asielzoekerscentra verleend.
3.2
Tot [jaar] verleende [appellant] die zorg in opdracht van het Centraal Orgaan Asielzoeker (COA) via het Medisch Orgaan Asielzoekers (MOA), een entiteit van Zilveren Kruis. Sinds 1 januari 2009 wordt de zorg na aanbesteding uitgevoerd door Menzis, die daartoe GCA heeft opgericht.
3.3
In de overeenkomsten die [appellant] met GCA met betrekking tot de jaren [jaar] (ondertekend op 30 december 2008) en 2010 (ondertekend op 18 januari 2010) heeft gesloten, is onder meer het volgende vastgelegd:
“(…)
in aanmerking nemende:
a. dat een nieuwe organisatie en bekostiging van zorg voor asielzoekers, afspraken nodig maakt over de contractering van huisartsen die zorg leveren aan asielzoekers.
b. onder huisartsenzorg voor asielzoekers wordt verstaan de bindende afspraken tussen beroepsbeoefenaren en GC A over de inhoud en omvang van de zorg (…). Voor de inhoud van de huisartsenzorg wordt uitgegaan van: “Het aanbod Huisartsgeneeskundige Zorg. LHV juli 2004”
(…)
Artikel 2 Structureel samenwerkingsverband
1. Tussen het GC A en de beroepsbeoefenaar bestaat een structureel samenwerkingsverband.
2. Op basis van deze samenwerkingsovereenkomst:
a. houdt de beroepsbeoefenaar praktijk op het gebied van huisartsenzorg voor asielzoekers ingeschreven in GC A en stelt het GC A faciliteiten ten behoeve van de praktijkvoering ter beschikking. (…)
b. de beroepsbeoefenaar verbindt zich om de volgende vorm van zorg te leveren (…):
- 7 x 24 uurszorg
(…)
Artikel 3 Zelfstandige praktijkvoering door beroepsbeoefenaar
(…)
5. Het GC A en de beroepsbeoefenaar maken ten behoeve van de beroepsbeoefenaren werkafspraken of protocollen. Deze werkafspraken, evenals landelijke standaarden en richtlijnen maken onderdeel uit van deze samenwerkingsovereenkomst, (…)
Artikel 6 Kwaliteit en samenwerking
1. De beroepsbeoefenaar verleent persoonlijk, overeenkomstig de inzichten van de beroepsgroep zorg aan patiënten die aan haar/zijn zorg zijn toevertrouwd, daarbij rekening houdend met de kwetsbaarheid van deze doelgroep.
2. De beroepsbeoefenaar neemt bij de praktijkvoering de zorg van een goed hulpverlener in acht en handelt daarbij in overeenstemming met de op haar/hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor zorgaanbieders van haar/zijn discipline geldende professionele standaard.
(…)
5. De beroepsbeoefenaar draagt bij aan het optimaal realiseren van huisartsenzorg voor asielzoekers in het GC A. Partijen nemen daarbij als richtlijn dat gemiddeld 4 uren per week per 100 bewoners wordt besteed aan huisartsgeneeskundige activiteiten. De beroepsbeoefenaar neemt deel aan overlegsituaties, waarvan door partijen is vastgesteld dat deelname noodzakelijk is.
Artikel 8 Duur en opzegging
Deze samenwerkingsovereenkomst wordt aangegaan per 1 januari 2009 (respectievelijk
1 januari 2010, hof) voor een periode van minimaal 1 jaar, die stilzwijgend wordt verlengd voor telkens 1 jaar, behoudens onmiddellijke opzegging, zoals geregeld in lid 3 van dit artikel.
2. Ondergetekenden zullen tenminste 3 maanden voor het einde van de looptijd van de samenwerkingsovereenkomst met elkaar de werkzaamheden evalueren en treden met elkaar in overleg over eventuele wijzigingen/aanvullingen in de voorwaarden van een deze overeenkomst.
3. Deze samenwerkingsovereenkomst is onmiddellijk opzegbaar:
(…)”
3.4
De samenwerkingsovereenkomst met betrekking tot 2010 is met zes maanden verlengd. De voorwaarde, waaronder dit is gebeurd, is vastgelegd in een brief van GCA aan [appellant] van 30 december 2010:
“(…) De samenwerkingsovereenkomst 2010 wordt door middel van deze brief (conform artikel 8 ad.1) verlengd. (…) Zoals met u overlegd in aanwezigheid van (…) is gesproken over het verbeteren van de samenwerking met de Praktijkverpleegkundige en doktersassistenten. U zou daarvoor een plan maken met de huidige regiomanager (…).
Wanneer deze samenwerking naar tevredenheid verloopt heeft de heer (…) het voornemen om te evalueren vòòr 1 april 2011 om dan te bepalen de samenwerkingsovereenkomst te verlengen voor 2011. (…)”
3.5
In een brief van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (verder ook: IGZ) aan mevrouw [naam medewerker] (verder: [naam medewerker] ), manager bij GCA, van 24 januari 2011 staat onder meer het volgende:
“(…) Zoals u bekend is, voert de Inspectie (…) momenteel een thematisch onderzoek uit naar de kwaliteit van de gezondheidszorg voor asielzoekers. (…)
Vooruitlopend op deze geaggregeerde rapportage meld ik u hierbij een bevinding uit het thematisch onderzoek, die naar het oordeel van de inspectie leidt tot dermate grote risico’s in de zorgverlening aan asielzoekers dat de inspectie van mening is dat met het nemen van maatregelen niet gewacht mag worden tot de geaggregeerde rapportage beschikbaar is.
In deze brief ga ik nader in op deze bevinding, de conclusie en het oordeel van de inspectie hierover en wat de IGZ in dit kader van het GCA verwacht.
Bevinding van de inspectie
Op 4 oktober jl. heeft de IGZ de opvanglocatie [plaats] bezocht en daar gesproken met de heer [appellant] (huisarts). De IGZ heeft in dit gesprek getoetst in hoeverre op de locatie [plaats] wordt voldaan aan de norm voor de beschikbare capaciteit voor huisartsgeneeskundige activiteiten (incl. overlegsituaties).
In de conceptrapportage die de IGZ n.a.v. dit bezoek heeft opgesteld, heeft de IGZ hierover de volgende opmerking opgenomen:
‘De capaciteit van [plaats] is 450 bewoners. Volgens de norm dient er voor huisartsgeneeskundige activiteiten (incl. overlegsituaties) 18 uur beschikbaar te zijn. De gecontracteerde huisarts houdt 1x per week een spreekuur op het centrum. Daarnaast houdt een collega-arts 2x per week spreekuur, onder supervisie van de gecontracteerde huisarts. De collega-arts is geen geregistreerd huisarts, maar in Nederland als basisarts ingeschreven. (…)
De gecontracteerde huisarts is eindverantwoordelijk voor de huisartsenzorg in [plaats] . Hij heeft ongeveer maandelijks overleg met de basisarts om zaken door te nemen. (…)’
Conclusie van de inspectie
De inspectie concludeert hieruit dat het GCA op de locatie [plaats] niet voldoet aan de norm dat ‘gemiddeld 4 uur per week per 100 bewoners beschikbaar is voor huisartsgeneeskundige activiteiten (incl. overlegsituaties)’. De arts die 2x per week de spreekuren uitvoert is namelijk geen geregistreerde huisarts. Deze basisarts zou werkzaam zijn onder supervisie van de heer [appellant] , maar de heer [appellant] voldoet niet aan de voorwaarden die de IGZ stelt aan het verantwoord werken onder supervisie.
Deze voorwaarden zijn:
.De supervisor moet zich er van overtuigd hebben dat de gesuperviseerde bekwaam is in de handelingen die hem worden opgedragen.
.De supervisor moet bekwaam zijn om de gesuperviseerde te beoordelen en bij te staan.
.De supervisor is mede verantwoordelijk voor het handelen van de gesuperviseerde en als zodanig ook tuchtrechtelijk aanspreekbaar.
.De supervisor geeft de gesuperviseerde per patiënt opdracht over de uit te voeren handelingen en controleert nadien het handelen.
.De supervisor moet direct beschikbaar zijn voor overleg en toezicht en moet aldus de mogelijkheid voor tussenkomst gegarandeerd hebben.
.Er moeten goede, eenduidige afspraken over de supervisie en de daarmee gepaard gaande taakdelegatie op schrift staan.
Oordeel van de inspectie
De inspectie is van oordeel dat het feit dat het GCA op de locatie [plaats] niet voldoet aan de capaciteitsnorm voor huisartsgeneeskundige activiteiten een hoog risico oplevert voor de kwaliteit van de huisartsenzorg voor asielzoekers.
Handhavingsmaatregel
Ik verzoek u om er zorg voor te dragen dat de capaciteit en daarmee de kwaliteit voor huisartsgeneeskundige activiteiten op de locatie [plaats] binnen 4 weken voldoet aan de gestelde norm en mij vóór 1 maart a.s. schriftelijk te rapporteren over de door u genomen maatregelen en het resultaat hiervan. (…)”
3.6
Bij e-mailbericht van 2 februari 2011 heeft GCA het volgende aan [appellant] bericht:
“(…) Alvast ter voorbereiding op spoedig overleg het volgende:
(…) Daarnaast heeft de Inspectie aangegeven dat de wijze waarop nu op sommige locaties basisartsen worden ingezet niet conform richtlijnen zijn LHV (basisartsen die als huisarts werken). Zowel MCA als Menzis hebben GCA laten weten dat deze situatie onacceptabel is en dient te veranderen, juist vanwege de civielrechtelijke aansprakelijkheid. (…)
Deze week zal ik een advies schrijven aan [naam medewerker] waarin ik aangeef dat we uiteraard alleen met geregistreerde huisartsen werken en dat we tevens richtlijnen hebben hoe de supervisie geregeld wordt, indien op tijdelijke basis gebruik gemaakt wordt van basisartsen (…).
In ieder geval betekent het voor jou dat we snel afspraken moeten maken over de supervisie van [naam] op de locatie [plaats] (…) en dat het transparant moet zijn hoe en wanneer die feitelijk onwenselijke situatie eindigt. We volgen daarmee de richtlijnen van de LHV, maar zullen dat nog vanuit GCA perspectief toelichten. (…)”
3.7
In een e-mailbericht van [appellant] aan GCA van 20 februari 2011 is het volgende vermeld:
“(…) Sinds mei 2009, is [naam basisarts] bij mij werkzaam als basisarts voor het verrichten van een deel van de huisartsgeneeskundige spreekuren in het AZC te [plaats] . (…) Er wordt hier mi ruimschoots voldaan aan de norm van 18 uur beschikbaarheid. (…)
Voor wat betreft de voorwaarden zoals die door IGZ zijn gesteld in hun brief van 24 januari 2011 zijn bespreekbaar en voor zover mogelijk realiseerbaar en daar waar mogelijk te verbeteren. Voor wat betreft het werken met een bekwaam basisarts is bespreekbaar en moet worden herzien mbt het verbeteren van de supervisie. (…)
Indien het niet anders kan, moet voor [naam basisarts] een vervanger huisarts gezocht worden, daar is veel tijd voor nodig wegens geringe interesse van “beschikbare huisartsen”. (…)
Tenslotte ben ik opzoek naar een HIDHA die bij mij in de praktijk 2 dagen en 2 dagdelen een dienstverband wil aangaan, met een voorwaarde minimaal twee dagdelen te besteden aan het huisartsenspreekuur voor het AZC [plaats] . (…)”
3.8
In een brief van GCA aan IGZ van 28 februari 2011, met cc aan [appellant] , staat:
“(…) informeren wij u via deze brief over de genomen maatregelen inzake de capaciteit en kwaliteit van de huisartsgeneeskundige zorg activiteiten op de locaties [plaats] (…)
Voor de verbetering van de situatie volgen wij een tweesporenbeleid. Voor de korte termijn is geregeld dat de superviserende huisartsen en de basisarts de supervisie invullen conform de voorwaarden die de IGZ daaraan stelt, en die aansluiten bij de code van de Landelijke Huisartsenvereniging (LHV) en de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering van de Geneeskunde (KNMG). Gezondheidscentrum Asielzoekers (GC A) ontvangt een schriftelijke kopie van de samenwerkingsovereenkomst tussen de superviserende huisartsen en gesuperviseerde arts waarin de voorwaarden zijn omschreven en ondertekend. Betreffende overeenkomst is geldig tot uiterlijk 31 december 2011. GC A zal zich tot het uiterste inspannen om ervoor zorg te dragen, dat op uiterlijk 1 januari 2012 er op de centra gewerkt wordt met geregistreerde huisartsen.
Op maandag 21 februari jl. heeft mevrouw [naam] , hoofd zorguitvoering bij GC A, de heer [naam] , inspecteur, over deze aanpak geraadpleegd, gegeven de onmogelijkheid om voor 1 maart over een andere geregistreerde huisarts te kunnen beschikken. De heer [naam] heeft aangegeven zich in de aanpak te kunnen vinden, en daarbij expliciet aangegeven dat de situatie een tijdelijk karakter mag hebben. (…)”
3.9
In een brief van IGZ aan GCA van 17 maart 2011 staat:
“(…) Uw brief van 28 februari jl. heb ik in goede orde ontvangen. U reageert hiermee op de brief van IGZ van 24 januari jl. en het daaropvolgend gesprek van 3 februari jl. waarin wij het LHV-standpunt m.b.t. ‘supervisie’ hebben gegeven.
U geeft in uw brief aan welke verbetermaatregelen u treft om voor de korte termijn de capaciteit en kwaliteit van de huisartsgeneeskundige activiteiten op de locaties [plaats] (…) conform de normen te waarborgen. Voor de wat langere termijn geeft u aan zich tot het uiterste te zullen inspannen om ervoor zorg te dragen dat op uiterlijk 1 januari 2012 er op de centra gewerkt wordt met geregistreerde huisartsen.
U geeft hiermee op dit onderdeel invulling aan de voorwaarden voor verantwoorde zorg. Ik vertrouw erop dat u de beschreven maatregelen uitvoert en sluit hiermee deze casus af. (…)”
3.1
In april 2011 is tussen [appellant] en [naam basisarts] een supervisie overeenkomst gesloten, die zij beiden op 27 april 2011 hebben ondertekend.
3.11
In een brief van 13 juli 2011 van GCA aan [appellant] staat:
“(…) Tijdens ons overleg op 27 april 2011 (…) is afgesproken dat de samenwerkingsovereenkomst voor het AZC [plaats] geldig is tot 1 januari 2012. In september 2011 zal een evaluatie plaatsvinden. Deze evaluatie heeft als doel om te bezien hoe de zorg tot dan is ingevuld en of beide partijen tevreden zijn over de samenwerking. Er wordt dan ook uitdrukkelijk gesproken over een eventuele verlenging van de samenwerkingsovereenkomst voor 2012. (…)”
3.12
In een e-mailbericht van GCA aan [appellant] van 5 augustus 2011 staat:
“(…) Afgelopen dinsdag hebben we de situatie rondom de inzet van [naam basisarts] gesproken. Wij zijn van mening dat de inzet van [naam basisarts] onder supervisie is toegestaan tot einde 2011. Dus vandaar dat ik jou vroeg of je al nagedacht hebt over een vervolgoplossing. Jij gaf aan dat jij meent van inspectie begrepen te hebben dat voortgang met [naam basisarts] ook in 2012 kan. Indien jij dit schriftelijk kunt aantonen, ben ik graag bereid dit intern in overweging te nemen. We verzoeken jou wel dit voor ons gesprek in september zwart op wit te hebben. Zolang dat er niet is, gaan wij er vanuit dat er vanaf 2012 een andere oplossing moet komen. We zullen jou dan ook vragen wat jij daaraan reeds hebt gedaan en hoe je de HA uren in [plaats] op denkt te vangen met ingang van 2012. (…)”
3.13
In een brief van GCA aan [appellant] van 14 september 2011 staat:
“(…) In aanvulling op de brief (…) geef ik hierbij aan dat de huidige geldende overeenkomst van rechtswege eindigt op 1-1-2012, conform artikel 8.1.
Op 21 september 2011 evalueren we, in aanwezigheid van (…) de samenwerking conform het gestelde in artikel 8.2 van bedoelde samenwerkingsovereenkomst.
Deze evaluatie heeft als doel om te bezien hoe de zorg tot dan is ingevuld en of beide partijen tevreden zijn over de samenwerking. (…)
Tevens verzoeken we u om de overzichten van de dagelijkse supervisie van de heer [naam basisarts] aan ons ter inzage te geven. (…)
Een nieuw contract tussen beide partijen is alleen mogelijk indien voor oktober 2011 overeenstemming wordt bereikt omtrent de in te zetten HVRC geregistreerde huisarts ter vervanging van de heer [naam basisarts] (…).”
3.14
Bij e-mailbericht van 30 september 2011 heeft GCA het volgende aan [appellant] bericht:
“(…) Ik had nog een verduidelijkende e-mail beloofd. Bij deze:
Het contract met GC A eindigt eind 2011 van rechtswege. De enige mogelijkheid, die wij zien om het contract met jou als contractant voort te zetten, is als jij een geregistreerde Huisarts hebt gevonden, die (net als [naam basisarts] nu) minimaal 2/3 van de spreekuren draait op het GCA [plaats] en die de rolt van HA Manager voor het team op GC A [plaats] vervult, inclusief fiatteren, bekwaam achten voor Zorgconcept etc. (…)”
3.15
Bij brief van 15 november 2011 heeft GCA het volgende aan [appellant] bericht:
“(…) Het is spijtig om te moeten vaststellen dat er geen mogelijkheid bestaat om de samenwerkingsovereenkomst ook in 2012 met u voort te zetten. U heeft een evaluatiegesprek gehad op 21 september 2011 en daar is afgesproken dat u voor vervanging zou zorgen van de heer [naam basisarts] per 1 januari 2012 en dat u ons dat zou laten weten in de eerste week van november 2011. Mevrouw (…) heeft in een telefoongesprek met u op 21 oktober j.l. vernomen dat het u niet gaat lukken. (…)”
3.16
Hierop heeft [appellant] bij e-mailbericht van 23 november 2011 als volgt gereageerd:
“(…) Met het besluit van het GCA (…) ga ik niet akkoord. (…) Tijdens dit gesprek heb ik (…) duidelijk laten weten dat ik mij niet kan vinden in het aanzeggen van ontslag van mijn collega. (…) Deze basisarts is bevoegd om geneeskundige handelingen te verrichten en heeft voor de medische zorg een duidelijke meerwaarde. (…) Ik heb (…) GCA, herhaaldelijk gewezen op het feit, dat het uiterst moeilijk zal zijn, een geschikte huisarts te vinden die [naam basisarts] zou kunnen vervangen. Uit uw brief met bovengenoemde datum, wilt u nu ook mij laten vervangen. En dat zal niet makkelijk gaan. (…)”
3.17
In een brief van 28 november 2011 van IGZ aan GCA staat:
“(…) Naar aanleiding van de melding van de suïcide van mevrouw (…) heeft de Inspectie (…) onderzoek gedaan.
Doel van het onderzoek was om vast te stellen of er in elke fase van zorgverlening (…) is gehandeld volgens de normen voor verantwoorde zorg (…).
In het bij voornoemde brief gevoegde rapport staat onder meer:
5. Conclusies
(…)
1.
De inspectie heeft in 2010 een hoog risico geconstateerd in de huisartsenzorg van GC A [plaats] .
De inspectie heeft n.a.v. haar bezoek aan GC A [plaats] op 4 oktober 2010 in het kader van het thematisch onderzoek naar de kwaliteit van de gezondheidszorg voor asielzoekers een hoog risico geconstateerd in de huisartsenzorg van GC A [plaats] . (…).
De inspectie is zich ervan bewust dat het langdurig en betrekkelijk zelfstandig uitvoeren van huisartsenzorg door basisartsen in de praktijk regelmatig voorkomt door een gebrek aan gespecialiseerde artsen. Deze situatie is echter alleen acceptabel als adequate supervisie is georganiseerd. Daarbij dienen minimaal de richtlijnen van de LHV over het onder supervisie werken van een basisarts bij een geregistreerde huisarts worden nageleefd. Dat betekent o.a. dat er sprake dient te zijn van regelmatige patiëntbesprekingen, bij voorkeur dagelijks en zeker van alle patiënten met complexe problematiek en dat de kwaliteit goed geborgd moet zijn door middel van werkafspraken en protocollering. (…)
2.
De huisarts heeft in 2010 een berisping gekregen van het Regionaal Tuchtcollege
Het Regionale Tuchtcollege (RTC) te Groningen heeft op 24 december 2010 de huisarts berispt inzake de klacht van (…) tegen de huisarts in de opvanglocatie in [plaats] . Het college heeft niet alleen alle drie klachtonderdelen gegrond verklaard, maar heeft ook besloten om de uitspraak onder de aandacht te brengen van de Inspectie (…).”
3.18
In een document genaamd ‘Standpunt LHV met betrekking tot “het onder supervisie werken van een basisarts bij een geregistreerde huisarts” is het volgende vermeld:
“(…)Standpunt
Een basisarts die onder supervisie werkt en waarbij niet sprake is van een leertraject in het kader van registratie als huisarts, is in feite een Assistent Geneeskundige Niet In Opleiding (AGNIO). Daarbij is geen geleidelijke overdracht van zelfstandige taken en verantwoordelijkheden in het kader van een leertraject. In die situatie dient dan ook sprake te zijn van:
(…)
Werkzaam zijn als huisarts door een basisarts onder supervisie dient incidenteel (nood, overmacht, in het algemeen maatschappelijk belang) en niet structureel plaats te vinden. Daarbij valt te denken aan een termijn van maximaal één jaar (alternatief twee jaar), waarna de basisarts zich ingeschreven dient te hebben voor de beroepsopleiding c.q. afziet van een verdere carrière in de huisartsgeneeskunde. (…)”

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
[appellant] heeft in eerste aanleg hetzelfde gevorderd als thans in hoger beroep.
4.2
De rechtbank heeft de vordering van [appellant] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

5.1
Het hof zal de grieven, die zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat sprake is van een overeenkomst van een jaar die van rechtswege eindigde op 31 december 2011 en dat een grondslag voor schadevergoeding niet is komen vast te staan, gezamenlijk bespreken.
5.2
Bij de inleidende dagvaarding heeft [appellant] betoogd dat hij op zichzelf wel wilde voldoen aan de door GCA gestelde nadere voorwaarde - namelijk dat hij de voor hem in [plaats] werkzame basisarts diende te vervangen door een geregistreerde huisarts - en dat hij die voorwaarde ook wel als redelijk beschouwde, maar dat GCA, gelet op de omstandigheden van het geval, in strijd handelde met de overeenkomst door deze niet te verlengen, althans de redelijkheid en billijkheid eraan in de weg stonden dat GCA de overeenkomst niet verlengde. Ter gelegenheid van de pleidooien in hoger beroep heeft [appellant] verklaard dat de grondslag van zijn vordering in hoger beroep niet is gewijzigd en dat het GCA op zichzelf vrijstond de overeenkomst niet te verlengen, maar dat, gelet op de omstandigheden van het geval, de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid meebracht dat zij [appellant] een langere (opzeg)termijn, bijvoorbeeld van een jaar, had moeten gunnen of een behoorlijke vergoeding had moeten betalen.
5.3
Met betrekking tot de door [appellant] gestelde omstandigheden - de duur van de samenwerking, de aard en inhoud van de overeenkomst, het belang van [appellant] bij voortzetting van de samenwerking en het ontbreken van noodzaak voor GCA om vast te houden aan vervanging van de basisarts vóór 1 januari 2012 - overweegt het hof het volgende.
5.4
Aan [appellant] kan worden toegegeven dat bij de samenwerkingsovereenkomst tussen hem en GCA sprake is van een duurovereenkomst, zij het een duurovereenkomst voor bepaalde tijd. Tenzij tussentijds wordt opgezegd wegens een voldoende zwaarwegende grond, waartoe in ieder geval de in artikel 8 lid 3 genoemde gronden behoren, wordt de overeenkomst telkens stilzwijgend verlengd, met dien verstande dat in artikel 8 lid 2 is bepaald dat de partijen tenminste drie maanden voor het einde van de looptijd van de overeenkomst met elkaar de werkzaamheden evalueren en met elkaar in overleg treden over eventuele wijzigingen/aanvullingen in de voorwaarden van de overeenkomst.
5.5
In dit geval is de overeenkomst niet tussentijds opgezegd als bedoeld in artikel 8 lid 3. Wel is de samenwerking tussen de partijen geëvalueerd en hebben zij overlegd over eventuele wijzigingen in de voorwaarden van de overeenkomst. Het hof verwijst daartoe naar het in rechtsoverweging 3.11 genoemde overleg van 27 april 2011 (voorafgegaan door het in rechtsoverweging 3.6 genoemde e-mailbericht van 2 februari 2011 van GCA aan [appellant] , het in rechtsoverweging 3.7 genoemde e-mailbericht van [appellant] aan GCA en de in de rechtsoverwegingen 3.8 en 3.9 genoemde correspondentie tussen GCA en IGZ, met een cc aan [appellant] van de brief van 28 februari 2011 van CGA aan IGZ) en het overleg van
21 september 2011 (voorafgegaan door het in rechtsoverweging 3.12 genoemde
e-mailbericht van GCA aan [appellant] en de in rechtsoverweging 3.13 genoemde brief van
14 september 2011 van GCA aan [appellant] en gevolgd door het in rechtsoverweging 3.14 genoemde e-mailbericht van GCA aan [appellant] ). Mede gelet op de uitkomst van dat overleg - op 21 september 2011 was afgesproken dat [appellant] voor vervanging zou zorgen van de voor hem in [plaats] werkzame basisarts per 1 januari 2012 - heeft GCA besloten de samenwerkingsovereenkomst niet voort te zetten in 2012, nadat [appellant] had laten weten dat het hem niet zou lukken om de voor hem werkzame basisarts te vervangen door een huisarts.
5.6
Anders dan [appellant] heeft aangevoerd is de overeenkomst met betrekking tot 2010 niet “min of meer stilzwijgend” verlengd. Medio 2011 was evenmin sprake van een stilzwijgende verlenging. Het hof verwijst daartoe naar de hiervoor in rechtsoverweging 5.5 genoemde correspondentie tussen GCA en [appellant] . Zoals het hof onder 5.4 heeft overwogen, was, zoals [appellant] heeft betoogd, weliswaar sprake van een duurovereenkomst, maar niet van een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd, doch van bepaalde tijd. Dat betekent dat de overeenkomst alleen tussentijds kon worden opgezegd wegens een voldoende zwaarwegende grond, maar dat kon worden afgezien van verlenging, indien nader overleg als bedoeld in artikel 8 lid 2 niet tot overeenstemming zou leiden.
5.7
Met betrekking tot het hiervoor bedoelde overleg, dat, zoals eerder is overwogen, heeft plaatsgevonden op 27 april 2011 en 21 september 2011, overweegt het hof dat de nadere voorwaarde van GCA, dat de voor [appellant] in [plaats] werkzame basisarts vóór
1 januari 2012 diende te worden vervangen door een huisarts, redelijk was, zoals [appellant] ook zelf in eerste aanleg heeft betoogd. Het hof verwijst daartoe naar de in rechtsoverweging 3.5 respectievelijk rechtsoverweging 3.9 genoemde brieven van IGZ van 24 januari 2011 en
17 maart 2011, in onderlinge samenhang bezien, de in rechtsoverweging 3.8 genoemde brief van GCA aan IGZ, waarin wordt verwezen naar het overleg van 21 februari met een inspecteur van IGZ waarbij deze expliciet heeft aangegeven dat de situatie een tijdelijk karakter mocht hebben, en het in rechtsoverweging 3.18 genoemde document (‘Standpunt LHV’). Daarin is vastgelegd dat het werkzaam zijn als huisarts door een basisarts onder supervisie incidenteel en niet structureel dient plaats te vinden en dat daarbij valt te denken aan een termijn van maximaal één jaar met een alternatief van twee jaar. In dit geval was de basisarts al vanaf mei 2009 werkzaam in [plaats] voor het verrichten van een deel van de huisartsgeneeskundige spreekuren, zodat ook de alternatieve termijn van twee jaar in de loop van 2011 was verstreken.
5.8
Verder had [appellant] , nu hij reeds begin 2011 op de hoogte was van het (met de visie van IGZ en LHV) overeenkomende standpunt van GCA dat alleen op tijdelijke basis gebruik gemaakt mag worden van (gesuperviseerde) basisartsen, naar het oordeel van het hof ermee rekening kunnen houden dat GCA niet zou overgaan tot verlenging van de overeenkomst en daarop kunnen anticiperen.
5.9
[appellant] heeft weliswaar aangevoerd dat hij redelijkerwijs niet kon voldoen aan de voorwaarde om de voor hem werkende basisarts te vervangen door een huisarts, maar heeft niet toegelicht wat hij daartoe heeft ondernomen, hetgeen wel op zijn weg had gelegen, nu hij zich erop beroept dat een vervangende huisarts niet te vinden was. De stelling van [appellant] dat de voor hem werkzame basisarts ook nog in 2012 werkzaam is geweest in [plaats] is gemotiveerd weersproken door GCA. Een voldoende gespecificeerd bewijsaanbod is niet gedaan door [appellant] .
5.1
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat GCA niet heeft gehandeld in strijd met de (aanvullende werking van de) redelijkheid en billijkheid en evenmin onrechtmatig door de tot 1 januari 2012 geldende samenwerkingsovereenkomst met [appellant] niet te verlengen.

6.De slotsom

6.1
De grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
6.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van GCA zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 718,-
- salaris advocaat € 2.148,- (2 punten x tarief II).

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het tussen de partijen gewezen vonnis van de rechtbank Gelderland (zittingsplaats Arnhem) van 16 maart 2016;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van GCA vastgesteld op € 718,- voor verschotten en op € 2.148,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.A. Katz-Soeterboek, P.L.R. Wefers Bettink en F.J. de Vries en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2018.