Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van het kort geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
[geintimeerde] en genoemde [persoon 1] hebben verweer gevoerd.
De kantonrechter, als voorzieningenrechter, heeft het gevorderde afgewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld.
4.De beoordeling van de grieven en de vordering
In hoger beroep voegt zij hieraan toe dat [appellant] de eerste verdieping niet zelf in gebruik wil nemen, maar deze wil verhuren, en dat [appellant] niet heeft aangetoond dat het onmogelijk is om de eerste verdieping te verhuren zolang hij de voordeur niet kan gebruiken.
Het hof ziet de familierelatie tussen partijen als belangrijke oorzaak van de onenigheid tussen partijen, en ook van dit kort geding. Daarom zal het de kosten in de beide instanties compenseren. Grief 4 slaagt dus.
De grief is gegrond, maar dit leidt niet tot een andere beslissing. Hiervoor heeft het hof de feiten vastgesteld waarop de beslissing in hoger beroep is gebaseerd. Voor die beslissing is niet van belang dat de moeder in 2003 nog lid van de maatschap was. Overigens was ook voor de beslissing in dit kort geding in eerste aanleg niet van belang wie er destijds deel uitmaakten van de maatschap.