ECLI:NL:GHARL:2018:7223

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 augustus 2018
Publicatiedatum
10 augustus 2018
Zaaknummer
21-004934-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging met gebruik van een honkbalknuppel en mishandeling in vereniging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is beschuldigd van openlijke geweldpleging in vereniging tegen een slachtoffer, waarbij gebruik is gemaakt van een honkbalknuppel. Het incident vond plaats op 26 november 2016 in [plaats], waar de verdachte samen met twee medeverdachten het slachtoffer heeft mishandeld. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem had veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis.

Tijdens de zitting heeft het hof de verklaringen van de betrokkenen beoordeeld. Aangever en getuige [getuige] hebben verklaard dat de verdachte en zijn medeverdachten zich provocerend en agressief gedroegen, terwijl de verdediging aanvoert dat de aangever zelf agressief was en de situatie heeft uitgelokt. Het hof heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever en getuige als voldoende geloofwaardig beoordeeld, terwijl de verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachten inconsistent waren.

Het hof heeft geoordeeld dat er geen sprake was van een noodweersituatie voor de verdachte, aangezien hij en zijn medeverdachten de confrontatie zochten. De verdachte is schuldig bevonden aan openlijke geweldpleging en is veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, met een schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 1.385,-, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004934-17
Uitspraak d.d.: 6 augustus 2018
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 12 september 2017 met parketnummer 16-243695-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
wonende te [woonplaats].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 23 juli 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis. De vordering van de benadeelde partij dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 1.385,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. W.R. Jonk, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij bovengenoemd vonnis ter zake van het openlijk in vereniging plegen van geweld jegens [slachtoffer] veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 1.385,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 26 november 2016 in de gemeente [plaats] openlijk, te weten op of aan de openbare weg, [straat 1], in elk geval op of aan een openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het
- meermalen met kracht op/tegen het lichaam stompen/slaan en/of
- meermalen met kracht op/tegen het lichaam schoppen/trappen en/of
- meermalen met kracht met een honkbalknuppel en/of een fietszadel,
in ieder geval een dergelijk hard/scherp voorwerp, op/tegen het lichaam slaan.
subsidiair:
hij op of omstreeks 26 november 2016 in de gemeente [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer] heeft mishandeld door hem
- meermalen met kracht op/tegen het lichaam te stompen/slaan en/of
- meermalen met kracht op/tegen het lichaam te schoppen/trappen en/of meermalen met kracht met een honkbalknuppel en/of een fietszadel, in ieder geval een dergelijk hard/scherp voorwerp, op/tegen het lichaam te slaan.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Het ten laste gelegde ziet op een incident dat heeft plaatsgevonden op 26 november 2016 in [plaats] en waarbij aangever [slachtoffer] divers lichamelijk letsel heeft opgelopen. Over de toedracht daarvan wordt door de betrokkenen - aangever en zijn vriendin [getuige] enerzijds en verdachte en zijn twee medeverdachten anderzijds - verschillend verklaard. Aangever en [getuige] hebben kort gezegd verklaard dat verdachte en zijn twee medeverdachten zich provocerend en agressief jegens hen gedroegen, dat aangever zich heeft willen verdedigen met een zadel(pen), maar dat hij niet heeft kunnen voorkomen dat hij door de verdachten is geschopt en geslagen. Daarbij zou een honkbalknuppel zijn gebruikt. Volgens verdachte en de medeverdachten ging de agressie juist van verdachte uit. Zij hebben verklaard dat aangever op hun auto sloeg, dat hij met een fietszadel met zadelpen achter (één van) hen aanzat dat hij hen met het zadel heeft geslagen. Daartegen hebben zij zichzelf verdedigd door aangever te schoppen en te slaan. Verdachte en zijn medeverdachten ontkennen dat er met een honkbalknuppel is geslagen.
Door de raadsman is ter terechtzitting van het hof bepleit dat de politierechter bij de beoordeling van het ten laste gelegde en het beroep op noodweer van onjuiste feiten en omstandigheden is uitgegaan. De politierechter heeft ten onrechte meer waarde gehecht aan de verklaringen van aangever en getuige [getuige] dan aan de verklaringen van verdachte en zijn medeverdachten. Volgens de raadsman heeft aangever feiten verdraaid en hebben hij en [getuige] belangrijke elementen in hun verklaring bij de politie weggelaten.
Betrouwbaarheid
In hoger beroep staat de vraag centraal of de verklaring van aangever - en in het verlengde daarvan, die van [getuige] - geloofwaardig en betrouwbaar is en of het hof al dan niet van de door hem geschetste gang van zaken kan uitgaan.
Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Hoewel de raadsman terecht heeft gesteld dat aangever in zijn verklaring bij de politie niet over bepaalde handelingen van zichzelf heeft verklaard, is het hof ervan overtuigd dat hij in zijn getuigenverhoor in eerste aanleg (wel) volledige openheid van zaken heeft gegeven. In die verklaring belast hij immers niet alleen de verdachten maar ook zichzelf door te erkennen dat hij achter iemand heeft aangerend met het zadel en dat hij ook daadwerkelijk iemand heeft geraakt met (de pen van) het zadel. Voor het overige zijn er geen opvallende verschillen met zijn verklaring bij de politie en strookt zijn verklaring met het bij hem geconstateerde letsel, met de verklaring van getuige [getuige] en de camerabeelden in het dossier. Bovendien vindt zijn verklaring op een essentieel onderdeel steun in de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1], zoals hierna zal worden uiteen gezet. Het gaat dan om het moment waarop aangever zijn zadel pakte.
Tegenover de verklaring van aangever staan de verklaringen van verdachte en zijn medeverdachten. Het hof constateert dat zij wisselend hebben verklaard en dat hun verklaringen ook onderling niet (geheel) overeenstemmen. Het gaat daarbij om belangrijke punten zoals de aanwezigheid van de honkbalknuppel, het duwen dan wel slaan van aangever door medeverdachte [medeverdachte 2] en de reden waarom ze, na een eerste confrontatie, een tweede keer met de auto bij aangever zijn gestopt. Volgens [medeverdachte 2] en verdachte was dit omdat aangever met het zadel op/tegen de auto sloeg, maar volgens medeverdachte [medeverdachte 1] (en aangever en [getuige]) werd het zadel pas door aangever gepakt toen alle drie verdachten uit de reeds gestopte auto waren gestapt. Gezien het verloop van de verklaringen van verdachte en zijn medeverdachten heeft het hof de indruk gekregen dat zij steeds pas zijn gaan verklaren, nadat zij met belastende zaken werden geconfronteerd en daar simpelweg ‘niet meer onderuit’ konden.
Gezien het hiervoor overwogene ziet het hof geen reden om aan de inhoud van de verklaring van aangever te twijfelen en acht het hof die voldoende geloofwaardig en betrouwbaar. Het hof gaat dan ook van de door hem geschetste gang van zaken uit.
Feiten en omstandigheden
In de vroege ochtend van 26 november 2017 bevond aangever zich samen met een vriendin, [getuige], in het centrum van [plaats]. Zij waren uit geweest en stonden op straat te praten. Op een gegeven moment kwam er een witte Mercedes naast hen stil staan. In die auto zaten verdachte, zijn broertje [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]. [medeverdachte 2] zat achter het stuur. Verdachte zat op de passagiersstoel en [medeverdachte 1] achterin. Het hof leidt uit de verklaringen af dat er vervolgens tussen aangever en de verdachten over en weer onvriendelijkheden zijn uitgewisseld. De verdachten zijn uit de auto gestapt en tussen één van hen - medeverdachte [medeverdachte 2] - en aangever heeft een lichamelijke confrontatie plaatsgevonden. Hierbij heeft [medeverdachte 2] aangever in ieder geval geduwd, zo blijkt uit de verklaring van aangever in eerste aanleg en uit de verklaring van verdachte. Daarna eindigde deze eerste situatie vrij abrupt. Een verbalisant die ter plaatse kwam omdat hij de indruk had dat er een conflict was tussen de 5 personen, hoefde niet in te grijpen. Toen hij bij de groep mensen stopte, vervolgden aangever en [getuige] vrijwel direct hun weg en de overige drie mannen - de latere verdachten - achtten het niet nodig dat de verbalisant nog zou proberen hen staande te houden.
Vastgesteld kan worden dat aangever en [getuige] ongeveer tien minuten later verderop in het centrum voor de nachtwinkel stonden, toen aangever de witte Mercedes opnieuw zag rijden. De auto passeerde hen, sloeg vervolgens linksaf en nog een keer linksaf zodat hij opnieuw in [straat 2] terecht kwam, waar aangever en [getuige] zich bevonden. Aangever zag dat de auto hun richting opreed en vlak naast hen stopte op het fietspad. Vanuit de auto werd er naar aangever geroepen en vervolgens stapten alle drie verdachten uit. Pas toen ze alle drie zijn richting op kwamen, heeft aangever zijn zadel (inclusief zadelpen) uit zijn fiets gehaald. Dit blijkt niet alleen uit de verklaring van aangever en [getuige], maar óók uit die van medeverdachte [medeverdachte 1].
Aangever heeft verklaard dat hij werd ingeklemd en dat hij geprobeerd heeft de verdachten op afstand te houden. Uit het dossier blijkt dat hij ook achter één van hen - medeverdachte [medeverdachte 1] - is aangerend. Aangever heeft aangegeven dat hij heeft geprobeerd die jongen tegen te houden, dat hij wilde voorkomen dat die jongen bij de auto zou komen, omdat aangever de politie wilde laten komen. [medeverdachte 1] en aangever zijn richting de kerk gerend en werden daarbij uiteindelijk gevolgd door de overige twee verdachten. Aangever heeft verklaard dat er toen ineens een knuppel was, dat hij aan alle kanten werd geraakt en op de grond terecht kwam. Aangever is vervolgens geschopt en geslagen, ook met de knuppel. Hij heeft erkend dat hij zelf ook één van de jongens heeft geraakt met het zadel. Dit was toen hij al op de grond lag.
Getuigen hebben gezien dat [medeverdachte 2] ‘flink heeft geworsteld’ met het slachtoffer en dat [medeverdachte 1] het slachtoffer meermalen met de vuist heeft geslagen. [medeverdachte 2] heeft zelf verklaard dat hij aangever heeft geslagen. Verdachte heeft verklaard dat hij aangever heeft geschopt zodat hij op de grond zou blijven.
Aangever is uiteindelijk bewusteloos op straat aangetroffen. Hij bleek divers letsel te hebben en een tand uit zijn onderkaak te missen.
Oordeel hof
Op grond van het voorgaande kan het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend worden bewezen. Anders dan de raadsman heeft bepleit kan op grond van de verklaring van aangever ook worden bewezen dat er geslagen is met een knuppel. Op de camerabeelden is te zien dat [medeverdachte 2] inderdaad met een knuppel in zijn handen loopt, waarbij hij met de knuppel wijst in de richting waarin [medeverdachte 1] en aangever zijn gelopen. Dat medeverdachte [medeverdachte 2] de knuppel uit de kofferbak heeft gehaald en vlak daarna heeft teruggelegd is niet op de beelden te zien en acht het hof niet aannemelijk. De knuppel is door de politie ook niet in de kofferbak maar in de auto, tussen de achterbank en de passagiersstoel aangetroffen.
Ook kan worden bewezen dat aangever is geschopt. Niet alleen aangever dit heeft verklaard, verdachte heeft dit ook zelf erkend.
Uit het voorgaande leidt het hof af dat verdachte opzet heeft gehad op de verschillende binnen een kort tijdsbestek op het slachtoffer uitgeoefende geweldshandelingen, daaraan een voldoende significante bijdrage heeft geleverd, en dat ook overigens aan de vereisten voor bewezenverklaring van openlijke geweldpleging is voldaan.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij op november 2016 in de gemeente [plaats] openlijk, te weten op of aan de openbare weg, [straat 1], in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het
- meermalen op/tegen het lichaam stompen/slaan en
- meermalen op/tegen het lichaam schoppen/trappen en
- meermalen met een honkbalknuppel op/tegen het lichaam slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het feit

Het primair bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Beroep op noodweer(-exces)
Door de verdediging is ter terechtzitting van het hof een beroep gedaan op noodweer, dan wel noodweerexces. Het slaan op de auto, het achterna rennen en dreigen met een zadel(pen) als wapen, het daadwerkelijke slaan daarmee en het achter een tweede medeverdachte aanrennen, levert/leveren één of meer ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding(en) op, waartegen een noodzakelijke verdediging geboden was. Volgens de raadsman is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Mocht het hof menen dat de verdachten te ver zijn gegaan in hun verdediging, dan is er sprake van noodweerexces, aldus de raadsman.
De advocaat-generaal heeft zich overeenkomstig het vonnis van de politierechter op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer niet opgaat omdat er sprake is van ‘culpa in causa’.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat het begane feit geboden was door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding.
De raadsman heeft terecht gesteld dat voorafgaand aan de vraag of van culpa in causa sprake is, dient te worden beoordeeld of van een noodweersituatie sprake was.
Zoals bij de bewijsoverweging uiteen is gezet, neemt het hof als vaststaand aan dat de verdachten na de eerste mondelinge en lichamelijke confrontatie met aangever, elders in de binnenstad langs hem zijn gereden en vervolgens een rondje hebben gereden, zodat zij opnieuw langs hem kwamen. Zij zijn langzaam gaan rijden en hebben de auto vervolgens gestopt. Hiertoe bestond geen enkele reden. Het hof acht niet aannemelijk dat aangever op dat moment - al dan niet met een zadel - op het dak van de auto van verdachten heeft geslagen. De verdachten hebben vanuit de auto naar aangever geroepen en zijn vervolgens uitgestapt. Zij zijn alle drie uit de auto gestapt, zijn in de richting van aangever gelopen en hebben hem ingesloten. Op dat moment heeft aangever zijn zadel uit de fiets gehaald. Het hof is van oordeel dat hij hiertoe in redelijkheid heeft kunnen overgaan, nu er ten aanzien van hem sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor aanranding. Korte tijd daarvoor had er immers al een lichamelijke confrontatie tussen hem en één van de verdachten plaatsgevonden en nu werd hij opnieuw - door alle drie verdachten - benaderd en ingeklemd, terwijl hiervoor geen andere reden kenbaar was dan dat dit in verband stond met die eerdere confrontatie. Het hof stelt derhalve vast dat aangever zich aldus in een noodweersituatie bevond toen hij zwaaiend met een zadel verdachte en zijn medeverdachten op afstand probeerde te houden, toen hij de verdachten heeft weggeduwd, waarna hij achter één van hen is aangerend.
Ten aanzien van verdachte was géén sprake van een dergelijke noodweersituatie.
Een beroep op noodweer kan niet worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich hierop beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als “verdediging”, maar
- naar de kern bezien - als aanvallend moet worden gezien.
Het hof is van oordeel dat hiervan sprake is. Het na de eerste confrontatie opnieuw benaderen van aangever, het gezamenlijk afgaan op aangever en met z’n drieën inklemmen van aangever en volgen van aangever door verdachte en zijn broer, waarbij één van hen nota bene een honkbalknuppel bij zich had, is als ‘aanvallend’ aan te merken in plaats van ‘verdedigend’. Weliswaar lijkt uit het dossier te volgen dat verdachte op een gegeven moment met het zadel (op zijn arm) is geraakt, maar het hof acht aannemelijk dat dit is gebeurd toen aangever de verdachten van zich af probeerde te houden. Aangever bevond zich op dat moment immers in een noodweersituatie, nu verdachte en zijn broer zich weer bij [medeverdachte 1] hadden gevoegd en [medeverdachte 2] bovendien een knuppel bij zich had. Ook daarna, toen aangever en één of meer van de verdachten op de grond terecht zijn gekomen, is voor verdachte geen noodweersituatie ontstaan. Aangever is - terwijl hij op de grond lag - geschopt en met een vuist en een honkbalknuppel geslagen. De beschrijving van een onbekend gebleken getuige, die heeft verklaard dat aangever door de andere drie mannen werd ‘afgetuigd’, spreekt voor zich.
Een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar daarvan vanuit aangever richting verdachte of zijn medeverdachten, is derhalve niet aannemelijk geworden. Nu er geen sprake was van een situatie waarin voor verdachte de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, en zich evenmin het geval voordeed dat een dergelijke aanval reeds was beëindigd en dat de aan verdachte verweten gedraging het onmiddellijke gevolg was van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door die daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding, wordt het beroep op noodweer(-exces) verworpen.
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 26 november 2016 samen met twee medeverdachten schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen aangever [slachtoffer], waarbij aangever onder meer met een honkbalknuppel is geslagen en geschopt. Het hof rekent het verdachte aan dat hij en zijn mededaders op deze wijze inbreuk hebben gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast is een dergelijk openlijk gewelddadig optreden in het algemeen bedreigend voor omstanders die daar ongewild getuige van zijn en versterkt het gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Anderzijds houdt het hof er rekening mee dat ook aangever bij de eerste confrontatie met verdachte en medeverdachten verbaal agressief is geweest en dat verdachte door hem is geraakt met het zadel. In het voordeel van verdachte spreekt voorts dat hij blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 25 juni 2018 niet eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten. Het hof heeft de indruk dat dit een eenmalig incident is geweest.
Alles afwegende acht het hof de door de politierechter en door de advocaat-generaal gevorderde taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest, een passende en noodzakelijke bestraffing. Hoewel verdachte ter terechtzitting heeft aangegeven een chronische aandoening te hebben, lijkt dit niet in de weg te staan aan de uitvoering van een taakstraf.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.135,00, bestaande uit € 1.135,- aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 1.385,00, waarvan € 1.000,- aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 385,-. Daarnaast acht het hof - evenals de politierechter en de advocaat-generaal - de gevraagde immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 1.000,- naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid passend. Verdachte is tot vergoeding van voornoemde schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag (hoofdelijk) zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade tot de dag der algehele voldoening.
Voor het overige is onvoldoende gebleken dat de gestelde schade door het bewezenverklaarde handelen van verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom voor het overige in haar vordering niet worden ontvangen.
Verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.385,00 (duizend driehonderdvijfentachtig euro) bestaande uit € 385,00 (driehonderdvijfentachtig euro) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.385,00 (duizend driehonderdvijfentachtig euro) bestaande uit € 385,00 (driehonderdvijfentachtig euro) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
23 (drieëntwintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 26 november 2016.
Aldus gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. Z.J. Oosting, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 6 augustus 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Bosma is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.