ECLI:NL:GHARL:2018:7183

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 augustus 2018
Publicatiedatum
9 augustus 2018
Zaaknummer
200.242.413
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot faillietverklaring wegens gebrek aan vorderingsrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland, waarbij de appellant, een ondernemer, op verzoek van SITA Recycling Services Noord B.V. in staat van faillissement was verklaard. De appellant heeft het hof verzocht het vonnis te vernietigen en het verzoek tot faillietverklaring af te wijzen. Het hof heeft vastgesteld dat er in hoger beroep niet summierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van SITA, omdat de vordering was overgedragen aan SUEZ Nederland Holding B.V., waardoor SITA niet langer als schuldeiser kon worden beschouwd. Het hof heeft de argumenten van SITA, die stelde dat zij nog steeds een vordering had, niet overtuigend geacht. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellant in de toestand verkeerde dat hij had opgehouden te betalen, maar het hof concludeerde dat de overdracht van de vordering aan SUEZ de rechtspositie van SITA aantastte. Het hof heeft het verzoek tot faillietverklaring afgewezen en SITA veroordeeld in de kosten van het hoger beroep en de faillissementskosten. De uitspraak benadrukt het belang van het vorderingsrecht in faillissementsprocedures en de noodzaak voor schuldeisers om hun positie duidelijk te maken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.242.413
(insolventienummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, C/05/18/268 F)
arrest van 9 augustus 2018
in de zaak van
[appellant],
wonende ter [woonplaats] ,
appellant,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. W. Vahl,
tegen:
de besloten vennootschap
SITA Recycling Services Noord B.V.,
geïntimeerde,
hierna: SITA,
advocaat: mr. J.A. Trimbach.

1.Het geding in eerste aanleg

Bij vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 3 juli 2018 is [appellant] op verzoek van SITA in staat van faillissement verklaard. Hierbij is mr. C.A. Hage aangesteld tot curator. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 11 juli 2018 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis. Hij heeft het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en, opnieuw recht doende, het verzoek tot faillietverklaring alsnog af te wijzen, kosten rechtens.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlage, van de brief met bijlagen van 27 juli 2018 van mr. Vahl, van de brief met bijlagen van 30 juli 2018 van mr. Trimbach, van de brief met bijlagen van 30 juli 2018 van de curator en van het faxbericht met bijlagen van 1 augustus 2018 van mr. Vahl.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2018, waarbij [appellant] is verschenen, bijgestaan door mr. Vahl. Namens SITA was ter zitting aanwezig mr. Trimbach. Verder is de curator verschenen.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1
Nu ook in hoger beroep niet is gesteld of gebleken dat het centrum van de voornaamste belangen van [appellant] zich in een andere lidstaat dan Nederland bevindt, gaat het hof op grond van het bepaalde in artikel 3 van de EU Insolventieverordening uit van de bevoegdheid van de Nederlandse rechter.
3.2
De rechtbank heeft [appellant] in staat van faillissement verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat summierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van SITA, alsmede dat [appellant] in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen.
3.3
Het hof stelt voorop dat een faillietverklaring kan worden uitgesproken indien summierlijk is gebleken van een ten tijde van de faillietverklaring bestaand vorderingsrecht van de aanvrager alsmede van het (thans) bestaan van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de schuldenaar verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen.
Het bestaan van meerdere schulden is een noodzakelijke, maar niet een voldoende voorwaarde voor het aannemen van de hiervoor bedoelde toestand. Ook als aan het pluraliteitsvereiste is voldaan, dient te worden onderzocht of de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen.
3.4
Het hof overweegt ten aanzien van het vorderingsrecht van SITA als volgt. [appellant] exploiteert de eenmanszaak [bedrijf]. SITA heeft voor [appellant] werkzaamheden verricht op het gebied van afvalverwerking. In dit kader heeft SITA in hoger beroep de facturen overgelegd die staan vermeld op het factuuroverzicht dat zij heeft gevoegd bij het verzoekschrift tot faillietverklaring. [appellant] erkent dat hij die facturen niet (volledig) heeft voldaan. Op alle overgelegde facturen wordt onderaan in kleine letters het volgende vermeld:
“Deze vordering is overgedragen aan SUEZ Nederland Holding B.V.”. Op vragen van het hof naar de betekenis hiervan voor de positie van SITA als schuldeiser heeft mr. Trimbach ter zitting toegelicht dat SITA en SUEZ zelfstandige juridische entiteiten zijn en onderdeel uitmaken van dezelfde groep van ondernemingen. SUEZ is op de hoogte van de faillissementsprocedure en heeft geen bezwaar tegen de faillissementsaanvraag, aldus SITA.
Het hof is van oordeel dat niet summierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van SITA.
Doordat kennelijk overdracht van de vorderingen van SITA aan SUEZ heeft plaatsgevonden zijn de vorderingen uit het vermogen van SITA verdwenen. Door de overdracht van die vorderingen is SITA ten aanzien van deze vorderingen dus niet meer de schuldeiser van [appellant]. Dat sprake is van een vorderingsrecht van SITA is daarmee niet (summierlijk) gebleken. De omstandigheid dat SITA kennelijk met toestemming van de schuldeiser de vordering op eigen naam int en dat [appellant] betalingen heeft verricht aan SITA doet daaraan niet af. Ook het feit dat SITA en SUEZ tot dezelfde groep van ondernemingen behoren en SUEZ geen bezwaar heeft tegen de door SITA gedane faillissementsaanvraag maakt niet dat SITA een vordering op [appellant] heeft. SITA heeft niet gesteld dat de op de facturen vermelde overdracht van de vorderingen aan SUEZ Nederland Holding B.V. niet heeft plaatsgevonden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Trimbach wel betwist dat het vorderingsrecht niet bij SITA zou liggen maar heeft dit niet nader onderbouwd zodat het hof daaraan voorbijgaat.
3.5
Het hof ziet geen aanleiding de zaak aan te houden, om SITA overeenkomstig haar verzoek ter zitting in de gelegenheid te stellen stukken te overleggen ter onderbouwing van haar stelling dat zij wel degelijk een vordering heeft op [appellant]. Een aanhouding van de zaak verdraagt zich niet met het systeem van de Faillissementswet, dat erin voorziet dat de schuldeisers op de kortst mogelijke termijn duidelijkheid behoren te krijgen over de rechtspositie van de schuldenaar.
3.6
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof SITA in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op € 318,- voor griffierecht en op € 2.148,- voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (2 punten x appeltarief II). Daarnaast zal het hof SITA veroordelen in de faillissementskosten. De faillissementskosten zullen worden vastgesteld op € 5.557,58 exclusief btw voor salaris van de curator, bestaande uit de op 30 juli 2018 door de curator opgegeven kosten van € 5.144,18 exclusief btw, plus de door de curator voor de mondelinge behandeling in hoger beroep gemaakte kosten van € 413,40 exclusief btw (€ 212,- x 1,5 uur x ervaringsfactor 1,3). Van de zijde van SITA is geen bezwaar gemaakt tegen de door de curator opgevoerde kosten.
3.7
Het hoger beroep slaagt. Het hof zal beslissen als hierna te melden.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 3 juli 2018;
wijst het verzoek tot faillietverklaring alsnog af;
veroordeelt SITA in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant] vastgesteld op € 318,- voor griffierecht en op € 2.148,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt SITA in de faillissementskosten, vastgesteld op € 5.557,58 exclusief btw voor salaris van de curator.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. Wammes, C.G. ter Veer en Z.J. Oosting en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2018.