ECLI:NL:GHARL:2018:7152

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 augustus 2018
Publicatiedatum
8 augustus 2018
Zaaknummer
21-000784-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag met bewezen bedreiging en noodweer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was aangeklaagd voor poging tot doodslag en bedreiging met een vuurwapen. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot doodslag, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en het voorhanden hebben van wapens. De zaak draait om een incident dat plaatsvond op 16 mei 2017 in Zeist, waar de verdachte in een café/restaurant met een vuurwapen dreigde en de trekker overhaalde, maar niet daadwerkelijk schoot. Het hof oordeelde dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond, aangezien hij werd achtervolgd door een groep mannen en zich bedreigd voelde. De verdachte heeft verklaard dat hij het wapen gebruikte om zijn belagers af te schrikken. Het hof heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging voor de bedreiging, maar hem wel veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, voor de overige feiten. De uitspraak benadrukt de ernst van het voorhanden hebben van een vuurwapen en de impact van dergelijke incidenten op de samenleving.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000784-18
Uitspraak d.d.: 8 augustus 2018
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 23 januari 2018 met parketnummer 16-659534-17 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 16-172221-16, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1987] ,
thans verblijvende in [detentieadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hoger beroep is in de appelakte niet beperkt.
Desgevraagd heeft de raadsman van verdachte kenbaar gemaakt dat het hoger beroep niet gericht is tegen de beslissing van de rechtbank
- ten aanzien van feit 1 voor zover deze betrekking heeft op de (deel)vrijspraken ten aanzien van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en de (deel)vrijspraken met betrekking tot "poging(en) tot moord";
- ten aanzien van feit 2 de (deel)vrijspraak ten aanzien van [slachtoffer 2] ;
- ten aanzien van feit 5 zijn geen grieven ingediend.
Het openbaar ministerie heeft geen hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting kenbaar gemaakt dat de deelvrijspraken geen bespreking meer behoeven in hoger beroep.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 25 juli 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze heeft gevorderd het vonnis van de rechtbank met aanvulling van gronden te bevestigen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. M.J. Lamers, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover aan de orde in hoger beroep- tenlastegelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 16 mei 2017 te Zeist , althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk, [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] van het leven te beroven met dat opzet en (al dan niet) na kalm beraad en rustig overleg:
- een vuurwapen op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft gericht en/of
- (vervolgens) driemaal, althans één of meermalen, de trekker van het vuurwapen heeft overgehaald, terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid;
2:
hij op of omstreeks 16 mei 2017 te Zeist , althans in het arrondissement Midden-Nederland, [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend:
- een vuurwapen op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 1] gericht en/of
- (vervolgens) driemaal, althans één of meermalen, de trekker van het vuurwapen overgehaald (waardoor een klikkend geluid te horen was);
3:
hij op of omstreeks 16 mei 2017 te Zeist , althans in het arrondissement Midden-Nederland, (een) bezoeker(s) van het café/restaurant [naam restaurant] te Zeist , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend zichtbaar voor die bezoeker(s) een vuurwapen in de hand gehouden en/of daarmee zwaaiende bewegingen gemaakt;
4:
hij op of omstreeks 16 mei 2017 te Zeist , althans in het arrondissement Midden-Nederland, een vuurwapen van categorie III, te weten een revolver (merk Acier Forgé, model 1892) en/of munitie van categorie III, te weten drie scherpe patronen, (telkens) voorhanden heeft gehad;
5:
hij in of omstreeks de periode van 16 tot en met 18 mei 2017 te Zeist , een wapen, van categorie I, onder 3°, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Feit 1: ten aanzien van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3]
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1. tenlastegelegde ten aanzien van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Ter beoordeling van het hof ligt voor de situatie zoals deze zich ontwikkelt vanaf het moment dat verdachte het café/restaurant [naam restaurant] binnen rent, en dan uitsluitend met betrekking tot [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] .
Het hof neemt in dit verband op grond van het voorliggende dossier het volgende aan.
Uit het proces-verbaal van bevindingen op dossierpagina 151 en verder blijkt het volgende.
[naam restaurant] betreft een restaurant.
Uit de uitgekeken camerabeelden die gemaakt zijn door de camera op het terras blijkt het volgende.
Om 21.10.28 uur loopt een man, die door de verbalisant herkend wordt als verdachte [verdachte] , op de veranda tussen het terras en het restaurant. Hij pakt iets uit de schoudertas die hij draagt. Hij gaat het restaurant binnen. Hij loopt voor de ronde tafel langs richting de opkamer.
Om 21.10.42 komt [slachtoffer 3] in beeld. Hij loopt het restaurant binnen.
Om 21.10.46 komt [slachtoffer 4] binnen lopen. [slachtoffer 3] loopt richting de opkamer. [slachtoffer 4] blijft even staan. [slachtoffer 3] verdwijnt uit het zicht richting de opkamer.
[slachtoffer 4] verdwijnt uit het zicht richting de opkamer.
Om 21.11.02 uur komt verdachte weer in beeld. Hij heeft gestrekte armen en een vuurwapen gericht in de richting van de opkamer. Verdachte loopt naar achteren en houdt het wapen in dezelfde richting gericht. Verdachte gaat rechtop staan en draait in de richting van het restaurant. Verdachte heeft nog steeds het wapen gericht, draait zich verder en rent het restaurant in de richting van de zijdeur naar de veranda, waardoor hij ook binnenkwam.
Om 21.11.05 uur rent verdachte naar buiten.
Hij verlaat het restaurant. [slachtoffer 3] rent in dezelfde richting als verdachte en verlaat het restaurant.
Om 21.11.06 komt direct na [slachtoffer 3] ook [slachtoffer 4] achter de opkamer vandaan. Hij verlaat het restaurant.
[slachtoffer 3] heeft bij de politie verklaard (dossierpagina 323) dat verdachte in [naam restaurant] het pistool op hem heeft gericht. Hij verklaart niets waaruit kan worden afgeleid dat daarbij ook de trekker van het wapen werd overgehaald.
Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg op 9 januari 2018 verklaard dat hij, toen hij in de opkamer zat, tegenover [slachtoffer 3] stond. Toen hij naar binnen ging heeft verdachte, uit angst, het wapen op hem gericht. Verdachte heeft verklaard dat hij dit deed omdat [slachtoffer 3] zo wist dat hij uit zijn buurt moest blijven. Verdachte ontkent hierbij de trekker te hebben overgehaald.
[slachtoffer 4] heeft met betrekking tot de gebeurtenissen in en bij [naam restaurant] een beroep gedaan op zijn zwijgrecht.
In het restaurant waren meerdere personen getuige van het incident.
Getuige [getuige 1] , werkzaam als barman bij [naam restaurant] , heeft bij de politie verklaard (dossierpagina 113 en verder) dat verdachte het restaurant binnen rende. Een groep mannen met getinte huidskleur rende achter hem aan. [getuige 1] hoorde de mannen roepen dat verdachte een wapen had. Getuige zag uit de opkamer een uitgestrekte arm steken. In de hand van deze uitgestrekte arm zag hij duidelijk een revolver. Hierop hoorde getuige tweemaal het geluid ‘klik’, alsof de trekker werd overgehaald. Hij zag verdachte dan, terwijl hij het wapen vast heeft, door de groep jongens heen naar buiten rennen.
Getuige [getuige 2] , werkzaam als leidinggevende bij [naam restaurant] , zag verdachte naar binnen rennen. Vervolgens kwam er ook een groep andere Marokkanen naar binnen rennen. Deze jongens liepen door naar de opkamer, waar verdachte op een stoel zat. Getuige zag dat verdachte uit de opkamer kwam met een pistool in zijn hand. Ze zag dat hij twee of drie keer de trekker overhaalde. Ze hoorde tot drie keer toe een ‘klik’. Toen gingen alle jongens naar buiten. [getuige 2] heeft niet verklaard dat verdachte toen het wapen op één of meer anderen gericht hield.
Gelet op het bovenstaande is het hof, anders dan de rechtbank, van oordeel dat op grond van het voorliggende dossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte,
terwijlhij het wapen op [slachtoffer 3] richtte, de trekker overhaalde. [slachtoffer 4] heeft geen enkele verklaring afgelegd over het incident bij [naam restaurant] . Niet kan worden vastgesteld dat verdachte op enig moment het wapen (ook) op [slachtoffer 4] heeft gericht.
Het door het aanwezige personeel waargenomen overhalen van de trekker en het ‘klik’-geluid wordt door die getuigen niet gekoppeld aan het richten van het wapen op een of meerdere personen. Het enkel richten van het wapen op [slachtoffer 3] kan naar het oordeel van het hof niet worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag. Het hof spreekt verdachte dan ook vrij van het aan hem onder 1 (voor zover in hoger beroep nog aan de orde) tenlastegelegde.
Feit 2. Ten aanzien van [slachtoffer 4] .
Om redenen als hiervoor onder
"Feit 1: ten aanzien van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] "vermeld, is het hof, anders dan de rechtbank, van oordeel dat op grond van het voorliggende dossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat ook [slachtoffer 4] , die daarover zelf niets verklaart, is geconfronteerd met bedreigd vuurwapengebruik door verdachte.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De raadsman heeft bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van het hem onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde. Hij heeft hiertoe -kort gezegd- het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman bepleit dat verdachte hooguit heeft bedreigd door met het wapen te richten. Hij heeft nimmer de trekker overgehaald. Bovendien handelde verdachte uit noodweer, subsidiair noodweerexces.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman aangevoerd dat bij verdachte nooit sprake van opzet is geweest, ook niet in voorwaardelijke vorm, op het bedreigen van één of meerdere personen op het terras. Het enkel aanwezig hebben van het wapen is daarvoor onvoldoende. Uit het enkele vasthouden en rondzwaaien kan niet worden afgeleid dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet had op bedreiging van de aanwezigen. Dit volgt ook niet uit de uiterlijke verschijningsvorm. Verdachte was, gelet op de paniek waarin hij verkeerde, niet in staat stil te staan bij de angst die hij de aanwezigen mogelijk kon aanjagen door zijn handelen.
Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsman bepleit dat geen sprake is van ‘voorhanden hebben’ zoals bedoeld in de Wet Wapens en Munitie. Indien de lezing van verdachte wordt gevolgd, heeft hij het wapen kortstondig aanwezig gehad en heeft hij geen gelegenheid gehad om zich van het wapen te ontdoen in verband met de noodweersituatie waarin hij zat. Indien het hof ervan uitgaat dat verdachte het wapen al had, refereert de raadsman aan het oordeel van het hof.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 2 tot en met 4 ten tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt in dit verband dat het geen aanleiding heeft om aan te nemen dat verdachte het vuurwapen van [slachtoffer 1] heeft afgepakt en dit (dus) nog niet voorhanden had op het moment waarop de eerste confrontatie met (o.m.) [slachtoffer 1] plaatsvond. Uit de verklaring van [slachtoffer 1] volgt dat de achtervolging van verdachte ontstond nadat verdachte het wapen op [slachtoffer 1] had gericht. Uit vergelijkend DNA-onderzoek is bovendien gebleken dat aan de binnenzijde van de trommel van de revolver en een patroon (die zich in de revolver bevond) DNA-materiaal is aangetroffen dat overeenkomt met dat van de verdachte.
Ten aanzien van feit 2 en 3
Het hof neemt de feitenomschrijving onder het kopje ‘vrijspraak’ als uitgangspunt en overweegt ten aanzien van feit 2 en 3 aanvullend het volgende.
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat verdachte het wapen op hem heeft gericht. Verdachte heeft dit ook zo verklaard ter terechtzitting in eerste aanleg.
[slachtoffer 1] heeft bij de politie verklaard (dossier pagina 106 en verder) dat toen verdachte, voordat hij bij [naam restaurant] naar binnen ging, met het wapen op hem richtte terwijl hij over het terras rende. Toen verdachte weer naar buiten rende, rende [slachtoffer 1] achter hem aan. Verdachte richtte het pistool achteruit op hem. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij achter verdachte is aangerend zijn totdat verdachte ten val kwam. Het wapen is toen door een omstander gepakt.
Getuige [getuige 7] heeft verklaard over hetgeen gebeurde toen verdachte uit [naam restaurant] het terras op rende. Hij zag dat verdachte achtervolgd werd door vier à vijf jongens. Verdachte werd even later gevloerd door de jongens en getuige [getuige 7] heeft het wapen weggeschopt, gepakt en in zijn broekriem gestopt.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij het wapen gebruikt heeft om zijn belagers bang te maken, zodat hij kon ontsnappen uit zijn benarde positie. Verdachte heeft verklaard dat het voor hem een kwestie was van leven of dood.
Gelet op het bovenstaande acht het hof wettig en overtuigend dat verdachte [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. Over de strafbaarheid van verdachte ten aanzien van dit feit zal het hof zich hieronder uitlaten.
Diverse terrasbezoekers hebben gezien dat verdachte met het wapen in zijn hand over het terras rende.
Getuige [getuige 1] zag verdachte - na het incident binnen in [naam restaurant] - naar buiten het terras op rennen.
[getuige 2] heeft gezien dat de jongens (waaronder verdachte) naar buiten gingen en kort daarna het terras weer op kwamen. [getuige 2] zag dat verdachte de trekker overhaalde. Zij heeft niet gezien dat verdachte het wapen op iemand richtte.
Getuige [getuige 3] (dossierpagina 124 en verder) zat op het terras en zag verdachte met het vuurwapen in zijn hand rondzwaaien. Het leek de getuige alsof hij in het wilde weg zou gaan schieten. Zij hoorde een ‘klikachtig’ geluid. De getuige heeft niet gezien dat verdachte het wapen richtte op een persoon. Zij had het idee dat hij in het wilde weg is gaan schieten. Als het pistool niet had geweigerd, dan had hij meerdere mensen op het terras geraakt, waaronder de getuige en twee van haar vriendinnen. Er heerste een sfeer van onrust en angst op het terras. Veel mensen zijn weggerend en veel mensen zijn geschrokken. Haar vriendinnen zijn uit angst naar het toilet gerend. Ook getuige [getuige 4] (dossierpagina 129 en verder) zat die avond op het terras en zag verdachte met een pistool het terras op lopen. Op het terras dook iedereen onder tafels. Hij heeft gezien dat verdachte het wapen in de lucht had. Hij heeft een klik gehoord. Als het pistool was afgegaan waren er doden gevallen, ook mensen op het terras zelf. De verdachte was helemaal in het wilde weg aan het zwaaien met dat wapen. De getuige was heel bang en is weggerend.
Getuige [getuige 5] (dossierpagina 116 en verder) heeft gezien dat verdachte het terras af wilde lopen, maar dat hij werd tegengehouden door een aantal jongens uit de witte Volkswagen. Hij zag dat verdachte zich omdraaide en het terras op liep. Hij zwaaide met die revolver langs zijn lichaam. De getuige heeft niet gezien dat verdachte op iemand richtte. Wel heeft hij een aantal malen een tik gehoord, alsof het wapen weigerde.
Op de camerabeelden wordt waargenomen dat verdachte het restaurant uit rent en over het terras door het publiek rent. Hij verdwijnt uit beeld. Kort daarna komen andere mannen het restaurant uit, die vervolgens ook uit beeld verdwijnen. Vervolgens is te zien dat verdachte weer het terras op rent en dat hij een wapen in zijn hand heeft als hij zich in het midden van publiek bevindt (dossierpagina 153).
Het wapen dat verdachte had is onderzocht. In het wapen zaten drie scherpe patronen. Ondanks het feit dat het niet het juiste kaliber was, konden de patronen wel in het vuurwapen worden geladen. Alle drie de patronen waren voorzien van een zogenaamde indent. Dat wil zeggen dat de slagpin van het vuurwapen op het slaghoedje van het patroon was geslagen. De patronen waren om onbekend gebleven redenen niet afgevuurd.
Verdachte heeft verklaard dat hij de menigte bewust heeft opgezocht. Hij heeft het wapen in het tasje gehouden toen hij over het terras naar binnen rende, omdat hij mensen niet bang wilde maken. Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte benadrukt dat hij de mensenmenigte als zijn redding zag. Hij zocht de menigte juist op om zo zijn belagers op afstand te houden. Hij benadrukt dat hij ‘zijn koppie’ erbij had. Hij heeft niet geschoten en had dat, gelet op het aanwezige terraspubliek, ook nooit gedaan.
Hoewel het hof het laatste onderdeel van de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig acht (omdat uit de getuigenverklaringen in combinatie met het onderzoek aan het wapen blijkt dat verdachte op het terras wel de trekker van het wapen heeft overgehaald), volgt uit overige deel van de verklaring van verdachte dat hij zich bewust is geweest van de aanwezigheid van het publiek en hij zich heeft gerealiseerd dat de mensen zouden schrikken als ze het wapen zouden zien.
Uit de hierboven genoemde getuigenverklaringen en het onderzoek aan het wapen, leidt het hof af dat verdachte niet alleen het wapen heeft gericht op twee van zijn belagers, maar ook dat hij (korte tijd later) op het volle terras met het wapen heeft lopen zwaaien (waarbij hij het wapen niet op een bepaald persoon richtte) en de trekker één of meer keren heeft overgehaald.
Het kan niet anders dan dat verdachte (gelet ook op het deel van zijn verklaring dat het hof wel geloofwaardig acht) zich heeft gerealiseerd dat het publiek zich als gevolg van het rondzwaaien met het wapen door verdachte en het overhalen van de trekker, zich bedreigd zou gaan voelen.
Gelet op het bovenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte door zijn handelen, namelijk het zwaaien met het vuurwapen en het overhalen van de trekker op een vol terras, opzettelijk het aanwezige terraspubliek heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling.
Ten aanzien van feit 4
Verdachte heeft het vuurwapen met daarin de scherpe patronen aanwezig gehad. De eigendomsvraag doet er niet toe. Van belang is of verdachte over het wapen kon beschikken. Voorts dient er een relatie te bestaan tussen het voorwerp en verdachte, in die zin dat er met betrekking tot het wapen een zekere vorm van machtsuitoefening mogelijk moet zijn. Het gaat hier om beschikkingsmacht. Tot slot diende er bij verdachte in meer of mindere mate een bewustheid te bestaan ten opzichte van het aanwezig hebben van het wapen. Naar het oordeel van het hof blijkt uit het voorliggende dossier dat aan al deze aspecten is voldaan.
Zoals hierboven vermeld, vindt het hof in de inhoud van het dossier geen aanleiding om aan te nemen dat verdachte pas tijdens de confrontatie met een of meer van zijn (latere) achtervolgers in het bezit is gekomen van de revolver en de patronen.
Verdachte heeft het vuurwapen en de munitie dan ook ‘voorhanden gehad’, zoals bedoeld en strafbaar gesteld in de Wet Wapens en Munitie.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
2:
hij op
of omstreeks16 mei 2017 te Zeist ,
althans in het arrondissement Midden-Nederland, [slachtoffer 3] en
/of [slachtoffer 4] en/of[slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling,immers heeft verdachte opzettelijk dreigend:
- een vuurwapen op die [slachtoffer 3] en
/of [slachtoffer 4] en/of[slachtoffer 1] gericht
en/of
- (vervolgens) driemaal, althans één of meermalen, de trekker van het vuurwapen overgehaald (waardoor een klikkend geluid te horen was);
3:
hij op
of omstreeks16 mei 2017 te Zeist ,
althans in het arrondissement Midden-Nederland, (een)bezoeker
(s
)van het café/restaurant [naam restaurant] te Zeist , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend zichtbaar voor die bezoeker
(s
)een vuurwapen in de hand gehouden en
/ofdaarmee zwaaiende bewegingen gemaakt;
4:
hij op
of omstreeks16 mei 2017 te Zeist ,
althans in het arrondissement Midden-Nederland,een vuurwapen van categorie III, te weten een revolver (merk Acier Forgé, model 1892) en
/ofmunitie van categorie III, te weten drie scherpe patronen,
(telkens
)voorhanden heeft gehad;
5:
hij in
of omstreeksde periode van 16 tot en met 18 mei 2017 te Zeist , een wapen, van categorie I, onder 3°, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad
en/of heeft gedragen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:

handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde niet strafbaar en dient derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof honoreert het door en namens verdachte gedane beroep op noodweer.
Verdachte voelde, aldus dit verweer, zich - kort gezegd- bedreigd toen hij werd opgejaagd door een groep van vier à vijf jongens. De jongens zaten achter hem aan en verdachte meende voor zijn leven te moeten vrezen. Verdachte is in grote angst [naam restaurant] in gerend in de hoop dat de aanwezigheid van publiek hem zou beschermen tegen zijn achtervolgers, maar deze lieten zich daardoor niet weerhouden. Zelfs in [naam restaurant] werd verdachte nog belaagd terwijl hij in de opkamer letterlijk met zijn rug tegen de muur stond. Verdachte was bang dat ze hem zouden doden als ze hem te pakken kregen. Toen heeft hij, om hen op afstand te houden en bang te maken, het vuurwapen uit zijn tasje gepakt en op hen gericht.
De raadsman heeft bepleit dat er sprake was een onmiddellijk (dreigende) wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich - gelet op de omstandigheden ook door het dreigend hanteren van een vuurwapen - mocht verdedigen, zodat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Van de groep achtervolgers ging een serieuze dreiging uit. Verdachte probeerde eerst te vluchten en - in [naam restaurant] - een veilig heenkomen te vinden. De aanwezigheid van het publiek daar bleek verdachte niet tegen de groep te beschermen. In de opkamer kon verdachte geen kant meer op en besloot hij het wapen te pakken en ermee te dreigen. Verdachte kon niet anders handelen dan hij heeft gedaan. Hij was getalsmatig in de minderheid. Het dreigen met het vuurwapen was dan ook proportioneel. Subsidiair was sprake van noodweerexces. Overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging is het gevolg van een keuze van verdachte die werd ingegeven door angst/paniek. Die paniek werd veroorzaakt door de dreigende aanranding.
Het hof overweegt als volgt over het gevoerde verweer.
Voor een geslaagd beroep op noodweer in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat de handeling van verdachte, in dit geval het richten van een vuurwapen op [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] , noodzakelijk was ter verdediging van zijn eigen of een andermans lichaam tegen een ogenblikkelijke (dreigende) wederrechtelijke aanranding.
Door verschillende getuigen wordt gezien dat verdachte in paniek en achtervolgd door een groep jongens [naam restaurant] in rent. Getuige [getuige 1] hoort verdachte gillend binnenkomen en hoort hem hard roepen: “bel 112!”. Hij zag een groep mannen achter hem aanrennen. Ook getuige [getuige 5] verklaart dat verdachte het restaurant in rende en dat een of meerdere personen uit de witte Volkswagen achter hem aanstormde(n). Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat de groep jongens tegen de verdachte was. Deze jongens hebben verdachte, na het incident in [naam restaurant] , fors mishandeld. [getuige 3] kreeg de indruk dat de jongens niet bang waren en zich niet lieten tegenhouden door het aanwezige wapen. Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat er een auto stopte waar vier of vijf jongens uitstapten. Ze waren echt op zoek naar iemand. Toen ze verdachte zagen zijn ze gaan rennen. Getuige [getuige 6] (dossierpagina 132 en verder) heeft verklaard dat verdachte er paniekerig uitzag. Hij had echt paniek in zijn ogen.
Het hof acht het aannemelijk dat verdachte op een heftige en bedreigende wijze werd achtervolgd en belaagd door de groep jongens. Het hof merkt in dit verband op dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld wat de reden voor deze achtervolging is geweest, maar dat naar het oordeel van het hof in ieder geval niet aannemelijk is dat het er de achtervolgers slechts om was te doen verdachte te volgen teneinde hem in het belang van de veiligheid te kunnen (laten) ontwapenen. De achtervolgers waren in elk geval kennelijk zó gericht waren op het achterhalen van verdachte dat zij verdachte ondanks aanwezigheid van publiek bleven najagen tot in de opkamer en tot op het terras van een horeca-gelegenheid. Ze laten zich daarbij ook niet door personeel tegenhouden.
Naar het oordeel van het hof is aannemelijk dat van deze wijze van achtervolging voor verdachte een grote dreiging is uitgegaan.
Verdachte is in [naam restaurant] de opkamer in gevlucht. Vanuit die ruimte kon verdachte niet meer weg, toen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] de ruimte in kwamen lopen. In deze benarde omstandigheden heeft verdachte een vuurwapen op [slachtoffer 3] gericht.
Toen hij langs zijn belagers op naar buiten wist te komen, kwam de groep met daarin inmiddels ook weer [slachtoffer 1] , direct weer achter hem aan. Hij heeft toen, al vluchtend naar buiten, het wapen ook op [slachtoffer 1] gericht.
Gelet op het vorenstaande was naar het oordeel van het hof in beide gevallen sprake van
een situatie waarin het dreigen met het vuurwapen noodzakelijk was ter verdediging van zijn lichaam tegen een (telkens) ogenblikkelijke (dreigende) wederrechtelijke aanranding.
Het hof neemt hierbij mede in aanmerking dat verdachte door de groep - nog steeds in aanwezigheid van publiek - fors is mishandeld nadat hij het vuurwapen was kwijtgeraakt.
Ofschoon er aanwijzingen zijn dat verdachte een aandeel heeft in het veroorzaken van de escalatie van een al langer lopend conflict, betekent dat niet dat verdachte geen beroep meer toekomt op noodweer. Volgens de verklaringen van [slachtoffer 1] zijn ze achter verdachte aangegaan, nadat verdachte een wapen op [slachtoffer 1] heeft gericht. Verdachte heeft verklaard dat hij na die eerste ontmoeting op die dag een sportschool is ingevlucht, daar een ander T-shirt heeft aangetrokken en vervolgens naar huis wilde. Toen hij bij zijn woning kwam, verscheen de auto met daarin zijn belagers. Hij besloot toen te vluchten, maar zijn belagers kwamen opnieuw achter hem aan. Verdachte vluchtte naar [naam restaurant] waarna hetgeen plaatsvond zoals boven uiteen is gezet.
Het hof is aldus van oordeel dat verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde een geslaagd beroep op noodweer toekomt. De verdachte dient ten aanzien van de bedreiging te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Voor de overige feiten is verdachte strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van het publiek dat zich op het terras van [naam restaurant] bevond. Tevens heeft verdachte een vuurwapen, munitie en een ploertendoder voorhanden gehad. Verdachte heeft door zijn handelen een groot gevoel van angst doen ontstaan bij zowel de bezoekers als het personeel van [naam restaurant] . Hoe groot die angst was blijkt wel uit de diverse verklaringen van terrasbezoekers. Zij dachten die avond ontspannen een drankje te kunnen drinken op het terras toen verdachte al zwaaiend met een vuurwapen het terras op kwam rennen. Mensen renden weg en doken onder tafels. De situatie wordt ook wel omschreven als een film die werkelijkheid werd. Dergelijke feiten hebben, naast de grote indruk die zij op direct betrokkenen maken, ook een grote invloed op de samenleving als zodanig. Het gevoel van veiligheid dat burgers moeten kunnen hebben, wordt door dit soort incidenten aangetast. Ofschoon enerzijds geldt dat verdachte de bedreiging heeft gepleegd nadat hij werd opgejaagd door zijn belagers, geldt anderzijds de verdachte een aandeel heeft gehad in het ontstaan van de escalatie van het reeds langer bestaande conflict tussen hem en zijn belagers, door (voorafgaand aan de gebeurtenissen in [naam restaurant] ) het wapen op één van zijn belagers te richten. Bovendien geldt dat verdachte op een vol terras de trekker van het wapen heeft overgehaald, terwijl hij wist dat dit was geladen en niet is gebleken dat verdachte zich realiseerde dat de betreffende patronen met het wapen niet konden worden afgevuurd.
Ook het voorhanden hebben van een vuurwapen, munitie en een ploertendoder levert ernstige strafbare feiten op. Ongecontroleerd vuurwapenbezit brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee en veroorzaakt een gevoel van onveiligheid in de maatschappij.
Uit het verdachte betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 juni 2018 volgt dat verdachte eerder is veroordeeld, ook wegens bedreiging. Kennelijk hebben deze eerdere veroordelingen verdachte er niet van weerhouden zich opnieuw aan dergelijke feiten schuldig te maken. Verdachte liep in de proeftijd van een andere strafzaak. Zelfs de twee maanden gevangenisstraf die hem voorwaardelijk waren opgelegd hebben kennelijk onvoldoende effect gehad.
Omtrent de persoon van verdachte zijn diverse rapportages opgemaakt. Verdachte heeft niet willen meewerken aan psychologisch en psychiatrisch onderzoek, zodat de deskundigen geen advies hebben kunnen geven met betrekking tot de mate van toerekeningsvatbaarheid en een passende strafafdoening. Om diezelfde reden heeft reclasseringsinstelling Inforsa in het rapport van 20 december 2017 niet kunnen adviseren. In het contact met hulpverlening en reclassering geeft verdachte geen openheid van zaken en presenteert hij zich sociaal wenselijk. Door zijn weigerende houding is tot op heden geen diagnostisch onderzoek gedaan. De reclassering is, gelet op de ernst van de tenlastegelegde feiten, van mening dat er wel diagnostisch onderzoek zou moeten plaatsvinden. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. De reclassering adviseert daarom een observatieperiode in het Pieter Baan Centrum.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat het goed met hem gaat en dat hij kerngezond is. Hij staat wel open voor hulpverlening en begeleiding en is bereid zich aan alle door het hof te stellen bijzondere voorwaarden te houden.
Anders dan de rechtbank spreekt het hof verdachte vrij van poging tot doodslag en ontslaat het hof de verdachte van alle rechtsvervolging met betrekking tot de bedreiging van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] . Het hof komt daarom tot oplegging van een aanzienlijk lagere straf dan in eerste aanleg is uitgesproken en ook in hoger beroep is geëist. Gelet op de ernst van de overige feiten ziet het hof echter geen andere passende afdoening dan een aanzienlijke, deels voorwaardelijke, gevangenisstraf. Het hof acht oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren passend en geboden. Aan het voorwaardelijke deel van de straf zal het hof een verplicht reclasseringstoezicht verbinden, ook als dat inhoudt dat verdachte meewerkt aan diagnostisch onderzoek of behandeling indien de reclassering dit wenselijk acht.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Utrecht van 29 november 2016 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, parketnummer 16-172221-16. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14g, 14h, 14i, 14j, 57, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3, 4 en 5 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat veroordeelde zich gedurende de proeftijd houdt aan de aanwijzingen te geven door of namens de reclassering, ook als de aanwijzingen inhouden dat de veroordeelde dient mee te werken aan diagnostisch onderzoek en zich, indien de reclassering dit wenselijk acht, onder behandeling zal stellen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Utrecht van 29 november 2016, parketnummer 16-172221-16, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Heft op de voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. J.D. den Hartog, voorzitter,
mr. J.W. Rijkers en mr. J. Beuving, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. B.T.H. Toonen-Janssen, griffier,
en op 8 augustus 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J. Beuving is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 8 augustus 2018.
Tegenwoordig:
mr. M. Keppels, voorzitter,
mr. J. van Spanje, advocaat-generaal,
mr. A.C. Jochems, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.