ECLI:NL:GHARL:2018:7142

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 augustus 2018
Publicatiedatum
7 augustus 2018
Zaaknummer
200.232.053/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuizing van kleinkinderen door moeder en de rol van grootouders in kort geding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 augustus 2018, hebben de grootouders van drie minderjarige kinderen een kort geding aangespannen tegen de moeder van de kinderen. De grootouders vorderden dat de moeder hen zou verbieden om met de kinderen te verhuizen naar een andere woning buiten hun huidige woonplaats. De grootouders stelden dat er sprake was van een familieband die hen het recht op omgang met de kleinkinderen gaf, en dat dit recht in gevaar zou komen als de moeder zou verhuizen.

Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen wettelijke grondslag bestaat voor de vordering van de grootouders. De rechters hebben vastgesteld dat de grootouders niet het recht hebben om de moeder te verbieden te verhuizen, en dat de stelling dat er sprake is van family life niet voldoende is om een verhuisverbod op te leggen. De vordering van de grootouders is dan ook afgewezen.

De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar en is ondertekend door de rechters van het hof.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.232.053/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/158553 / KG ZA 17/334)
arrest in kort geding van 7 augustus 2018
in de zaak van

1.[appellant] ,

wonende te [A] ,
hierna:
[appellant],
2. [appellante] ,
wonende te [A] ,
hierna:
[appellante],
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten] c.s.,
advocaat: mr. B.G. Kooi, kantoorhoudend te Dokkum,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. J.D. Nijenhuis, kantoorhoudend te Leeuwarden.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 26 juni 2018 hier over.
1.2
Ingevolge het vermelde tussenarrest heeft op 10 juli 2018 een comparitie van partijen plaatsgevonden. De comparitie heeft (gedeeltelijk) gelijktijdig maar niet gevoegd plaatsgevonden met de mondelinge behandeling in de zaak 200.235.866 ( [geïntimeerde] /Raad voor de Kinderbescherming). Het hiervan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in afschrift bij de stukken.
1.3
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.
1.4
[appellanten] c.s. vorderen in hoger beroep:
"Dat het uw Gerechtshof moge behage om het vonnis van 20 december 2017 onder zaak en rolnummer C/17/158553/KG ZA 17/334 door de Voorzieningenrechter gewezen in kort geding, uitgesproken tussen appellanten als eisers en geïntimeerde als gedaagde en opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad;I. Appellanten in hun vordering ontvankelijk te verklaren en de vorderingen van appellanten toe te wijzen en [geïntimeerde] te verbieden om met de minderjarige kinderen [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] te verhuizen naar een woning buiten [B] , dan wel buiten de regio [B] , c.q. de kinderen mee te nemen naar Duitsland.II. Te bepalen dat [geïntimeerde] een dwangsom zal verbeuren van € 1.000,- voor iedere dag dat zij in strijd handelt met het door u Gerechtshof bepaalde, indien deze niet tijdig worden voldaan, op straffe van gijzeling van de duur van één maand per overtreding;III. Geïntimeerde te veroordelen in de kosten van het geding."

2.De feiten

2.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende tussen partijen vaststaande feiten.
2.2
[geïntimeerde] is gehuwd geweest met [C] . Zij zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2009 te [D] ,
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2012 te [E] en
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2014 te [E] .
2.3
[appellanten] c.s. zijn de grootouders van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] .
2.4
Het huwelijk tussen [geïntimeerde] en [C] is [in] 2017 ontbonden door het overlijden van [C] .
2.5
Op 19 december 2017 is [geïntimeerde] aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij de dood van [C] . [geïntimeerde] verblijft tot op heden in voorlopige hechtenis.
2.6
Bij beschikking van 19 december 2017, bekrachtigd bij beschikking van 3 januari 2018, is [geïntimeerde] in de uitoefening van het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] geschorst. Op het tegen die beslissing door [geïntimeerde] ingestelde hoger beroep doet het hof bij beschikking van heden uitspraak (200.235.866).
2.7
Bij beschikking van 11 juli 2018 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, zijn [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] onder toezicht van het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid gesteld voor de duur van één jaar en is de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] in een voorziening voor pleegzorg verleend tot uiterlijk 11 januari 2019. Het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om het ouderlijk gezag van [geïntimeerde] te beëindigen, is bij diezelfde beschikking afgewezen.
2.8
[de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] verblijven momenteel in verschillende netwerkpleeggezinnen, waarbij [de minderjarige1] (al dan niet tijdelijk) bij [appellanten] c.s. verblijft.

3.De beoordeling

3.1
Het hof overweegt als volgt. [appellanten] c.s. hebben in hun hoedanigheid van grootouders van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] (kort gezegd) een aan [geïntimeerde] op te leggen verhuisverbod gevorderd. Deze vordering kan niet worden toegewezen nu daarvoor een wettelijke grondslag ontbreekt. Anders dan [appellanten] c.s. voorstaan, kan een dergelijke grondslag niet worden gevonden in de stellingname van [appellanten] c.s. dat sprake is van family life tussen hen en de kleinkinderen op grond waarvan zij recht hebben op omgang, terwijl dit recht gefrustreerd zou raken indien [geïntimeerde] met de kinderen zou verhuizen naar een woning buiten [B] , dan wel in Duitsland.
3.2
Op grond van het vorenstaande zal de vordering van [appellanten] c.s. worden afgewezen.
3.3
De proceskosten worden aldus verdeeld dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
wijst de vorderingen van [appellanten] c.s. af;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mr. J.D.S.L. Bosch, mr. M.A.F. Holtvluwer-Veenstra en mr. C. Koopman en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 7 augustus 2018.