In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake de wijziging van partneralimentatie na een echtscheiding. Het huwelijk van partijen is in 2015 ontbonden, en in het echtscheidingsconvenant van 25 september 2015 is overeengekomen dat de man vanaf 1 november 2015 € 1.800,-- bruto per maand aan de vrouw zal betalen als partneralimentatie. De rechtbank Noord-Nederland heeft in een eerdere beschikking van 1 maart 2017 geoordeeld dat deze alimentatie een grove miskenning van de wettelijke maatstaven oplevert en heeft de alimentatie op nihil gesteld. De vrouw is in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing, met de stelling dat de man in staat is de overeengekomen alimentatie te betalen.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld en de argumenten van beide partijen gehoord. De man voerde aan dat de overeengekomen alimentatie was aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven, omdat hij aanzienlijke hypothecaire aflossingen heeft en geen fiscaal voordeel geniet van de alimentatiebetalingen. De vrouw betwistte dit en stelde dat de man bewust had afgeweken van de wettelijke maatstaven, en dat de alimentatie was vastgesteld onder professionele begeleiding van een mediator.
Het hof heeft vastgesteld dat de alimentatie in 2015 is vastgesteld met inachtneming van de financiële situatie van de man en dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat er sprake is van een grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Het hof concludeert dat de overeengekomen partneralimentatie geen wanverhouding vertoont ten opzichte van wat de rechter zou hebben vastgesteld. De grieven van de vrouw slagen, en het hof vernietigt de eerdere beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de man tot wijziging van de alimentatie af.