ECLI:NL:GHARL:2018:6960

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 juli 2018
Publicatiedatum
31 juli 2018
Zaaknummer
200.232.394/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mentorschap en de voorkeur van de betrokkene in complexe familieverhoudingen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, staat de benoeming van een mentor voor de betrokkene centraal. De betrokkene, geboren in 1931, is de moeder van de verzoekster en heeft te maken met verstoorde familieverhoudingen. De verzoekster, die in hoger beroep is gegaan, verzoekt de eerdere beschikking van de kantonrechter te vernietigen en zichzelf tot mentor te benoemen. De kantonrechter had eerder een bewind ingesteld over de goederen van de betrokkene en [F] benoemd tot mentor. De verzoekster stelt dat de betrokkene haar voorkeur heeft uitgesproken voor haar benoeming als mentor, maar het hof oordeelt dat er gegronde redenen zijn om deze voorkeur niet te volgen. De familieverhoudingen zijn complex en er is sprake van een conflict tussen de verzoekster en haar zussen, [C] en [E]. Het hof concludeert dat het in het belang van de betrokkene is dat een onafhankelijke derde haar belangen behartigt. De verzoekster heeft onvoldoende bewijs geleverd dat de betrokkene daadwerkelijk haar voorkeur heeft uitgesproken. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de kantonrechter en compenseert de kosten van het hoger beroep, waarbij iedere belanghebbende zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.232.394/01
(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland 60303339 VO VERZ 17-1683, 6182389 / VT VERZ 17-284 en 6311769 VT VERZ 17-346)
beschikking van 26 juli 2018
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. A. Atema te Groningen.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[B] ,

wonende te [A] ,
verder te noemen: de betrokkene of de moeder,

2. [C] ,

wonende te [D] ,
verder te noemen: [C] ,
advocaat: mr. E.A. van der Meulen-Sikkes te Leeuwarden,

3. [E] ,

wonende te [D] ,
verder te noemen: [E] ,
advocaat: mr. J.J. Achterveld te Leeuwarden,

4. [F] ,

h.o.d.n. [G] ,
kantoorhoudende te [H] ,
verder te noemen: [F] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 25 oktober 2017, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 25 januari 2018;
- het verweerschrift namens [E] ;
- het verweerschrift namens [C] ;
- een brief van [F] van 17 maart 2018;
- een journaalbericht van mr. Atema van 4 april 2018 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 18 april 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn [verzoekster] , bijgestaan door haar advocaat, namens [C] haar advocaat, [E] , bijgestaan door haar advocaat en [F] . Tevens was als informant mevrouw [I] namens [J] B.V. aanwezig.
2.3
Bij brief van 24 april 2018 heeft het hof belanghebbenden bericht dat het hof besloten heeft de betrokkene te zullen horen.
2.4
Op 15 mei 2018 is de betrokkene gehoord door een raadsheer-commissaris in de zorginstelling waar zij verblijft.
2.5
Bij brief van 31 mei 2018 heeft het hof belanghebbenden een samenvatting van het gesprek verzonden en hen in de gelegenheid gesteld een reactie hierop te geven.
2.6
Vervolgens zijn binnengekomen:
- een journaalbericht van 7 juni 2018 van mr. Achterveld met productie(s);
- een journaalbericht van 12 juni 2018 van mr. Van der Meulen-Sikkes met productie(s);
- een journaalbericht van 13 juni 2018 van mr. Atema met productie(s).
2.7
Op 6 juni 2018, 14 juni 2018 en 25 juni 2018 heeft het hof een brief van [verzoekster] ontvangen. Nu het hof toestemming heeft gegeven om één reactie in te dienen en in gevallen als de onderhavige een reactie middels een advocaat wordt ingediend, heeft het hof - zoals het hof bij brief van 29 juni 2018 heeft bericht - de drie brieven die het hof van [verzoekster] heeft ontvangen, aan mr. Atema retour gezonden. Van de inhoud hiervan heeft het hof derhalve geen kennis genomen.

3.De feiten

3.1
De betrokkene is geboren [in] 1931. Zij is de moeder van [verzoekster] , [C] en [E] .
3.2
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter een bewind ingesteld over de goederen en gelden die (zullen) toebehoren aan de betrokkene wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand en [J] B.V. tot bewindvoerder benoemd. Tevens heeft de kantonrechter een mentorschap ingesteld over de betrokkene wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand en [F] tot mentor benoemd.

4.De omvang van het geschil

4.1
[verzoekster] heeft verzocht de beschikking van 25 oktober 2017 te vernietigen voor zover [F] tot mentor is benoemd en in zoverre opnieuw beslissende haarzelf tot mentor te benoemen. Ter zitting heeft [verzoekster] haar verzoek vermeerderd in die zin dat zij subsidiair verzoekt een vrouwelijke, onafhankelijke en professionele mentor te benoemen.
4.2
[C] heeft verzocht [verzoekster] niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, althans haar verzoek in hoger beroep af te wijzen, althans bij beschikking, zo nodig onder verbetering en/of aanvulling der gronden, de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van [verzoekster] in de kosten van het hoger beroep.
4.3
[E] heeft verzocht de beschikking van 25 oktober 2017 te bekrachtigen.
4.4
Niet in geschil is dat betrokkene als gevolg van haar lichamelijke en geestelijke toestand niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen.
4.5
In geschil is wie tot mentor over de betrokkene dient te worden benoemd.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van 1:452 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek volgt de rechter bij de benoeming van de mentor de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. Ingevolge het derde lid van voornoemd artikel wordt, tenzij lid 2 is toegepast, indien de betrokkene is gehuwd, een geregistreerd partnerschap is aangegaan of anderszins een levenspartner heeft, bij voorkeur de echtgenoot, geregistreerd partner, dan wel een andere levensgezel tot mentor benoemd. Is het voorgaande niet van toepassing, dan wordt bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot mentor benoemd.
5.2
Betrokkene heeft tijdens het gesprek met de raadsheer-commissaris op 15 mei 2018 te kennen gegeven dat zij niet wil dat [F] haar niet-vermogensrechtelijke belangen behartigt. Zij heeft verklaard dat zij niet weet wie in plaats van [F] tot mentor dient te worden benoemd en dat zij daarover eerst met [verzoekster] wil overleggen. Nadien is door mr. Atema bij voornoemd journaalbericht van 13 juni 2018 een brief overgelegd van de betrokkene waarin staat dat zij wil dat [verzoekster] tot mentor wordt benoemd.
5.3
[verzoekster] is - kort gezegd - van mening dat zij tot mentor dient te worden benoemd, te meer nu betrokkene dat heeft aangegeven. [E] heeft aangevoerd dat uit het verslag van het gesprek blijkt dat betrokkene wordt geïndoctrineerd door [verzoekster] . [C] is van mening dat de wijziging van mentor de wens van [verzoekster] is en niet die van betrokkene.
5.4
Hoewel de rechthebbende de uitdrukkelijke voorkeur voor de benoeming van [verzoekster] als mentor heeft uitgesproken, ziet het hof in het onderhavige geval gegronde redenen om die voorkeur niet te volgen. Anders dan [verzoekster] acht het hof het in het belang van betrokkene dat een onafhankelijke derde haar belangen behartigt. De vraag of betrokkene zelf daadwerkelijk haar voorkeur heeft aangegeven, kan naar het oordeel van het hof dus in het midden blijven.
5.5
Duidelijk is dat de familieverhoudingen tussen de drie dochters zeer verstoord en complex zijn. [C] en [E] hebben geen contact met [verzoekster] vanwege hun moeizame, conflictueuze relatie. Hun visies staan lijnrecht tegenover elkaar en er is over en weer sprake van vele betichtingen. Het is dan ook niet in het belang van de betrokkene dat [verzoekster] tot mentor wordt benoemd omdat het hof het niet uitgesloten acht dat de betrokkene klem zit tussen enerzijds [verzoekster] en anderzijds [C] en [E] vanwege hun onderlinge strijd. Bovendien is er sprake van een zeer problematische samenwerking tussen enerzijds [verzoekster] en anderzijds de bewindvoerder, de huidige mentor en de zorginstelling waar de betrokkene tot voor kort verbleef. Zo heeft [F] aangegeven dat constructief contact met [verzoekster] zeer moeilijk is en dat hij haar als zeer dwingend ervaart. Vanwege de wijze van bejegening van [verzoekster] heeft hij het contact met haar verbroken. Tevens heeft [F] verklaard dat hij goed contact heeft met de betrokkene, [C] , [E] en de zorginstellingen.
Het hof heeft het gedrag van [verzoekster] tijdens de zitting ervaren als moeilijk aanstuurbaar en het willen (over)nemen van de regie.
5.6
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat er geen gronden zijn om in plaats van [F] [verzoekster] alsnog tot mentor te benoemen. Het hof ziet in de verstoorde familieverhoudingen en de problematische samenwerking tussen [verzoekster] en professionele instanties voldoende grond om de immateriële belangen van betrokkene te laten behartigen door een onafhankelijke en professionele mentor. Hetgeen partijen hebben aangevoerd met betrekking tot de benoeming van primair [C] als gevolmachtigde en subsidiair [verzoekster] bij levenstestament en over vanaf wanneer sprake is van de gespannen verhouding, laat het hof daarom, wat daar verder ook van zij, buiten beschouwing. Om dezelfde reden heeft het hof de betrokkene niet nogmaals in de gelegenheid gesteld door het hof te worden gehoord omdat zij op 15 mei 2018 naar haar zeggen toen niet in orde was.
5.7
Voor zover [verzoekster] subsidiair heeft aangevoerd dat een vrouwelijke, onafhankelijke professionele mentor dient te worden benoemd, ziet het hof daartoe geen aanleiding. De enkele stelling van [verzoekster] dat de betrokkene een angst heeft voor "hoge heren" met gezag, acht het hof onvoldoende. Daarbij acht het hof van belang dat [F] ter zitting heeft verklaard dat hij nimmer heeft gemerkt aan de betrokkene dat zij moeite met hem heeft en dat hij - mocht nadien blijken dat de betrokkene daadwerkelijk voorkeur heeft voor een vrouwelijke mentor - bereid is tot een oplossing te komen. Naar het oordeel van het hof moet [F] in staat worden geacht de belangen van de betrokkene van niet-vermogensrechtelijke aard op adequate wijze te behartigen.
5.8
Voor zover is verzocht om de beslissing aan te houden in afwachting van het psychologisch onderzoek dat de betrokkene zal ondergaan, ziet het hof daartoe in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen geen aanleiding.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.
6.2
Gelet op de omstandigheid dat partijen in familierechtelijke rechtsbetrekking tot elkaar staan en het geschil hieruit voortvloeit, zullen de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 25 oktober 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere belanghebbende de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, M.P. den Hollander en M. Weissink, en bijgestaan door mr. I.M. Klaver als griffier, en is op 26 juli 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.