ECLI:NL:GHARL:2018:6959

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 juli 2018
Publicatiedatum
31 juli 2018
Zaaknummer
200.205.807/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst wegens hennepplantage en verantwoordelijkheden van de huurder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van een huurovereenkomst tussen [appellant] en de Gemeente Coevorden. [appellant] had een standplaats gehuurd voor een woonwagen, maar er werd herhaaldelijk een hennepplantage aangetroffen in zijn woonwagen. De gemeente heeft de huur beëindigd op basis van het gebruik in strijd met de bestemming van de huurovereenkomst.

De feiten zijn als volgt: [appellant] huurde sinds 1 december 2005 een standplaats van de gemeente. In januari 2013 werd een hennepplantage met 262 planten ontdekt. Na een tweede ontdekking in april 2015, waarbij ook illegaal stroomgebruik werd geconstateerd, heeft de gemeente [appellant] geïnformeerd over zijn verantwoordelijkheden als huurder. Ondanks deze waarschuwingen heeft [appellant] niet meegewerkt aan een minnelijke beëindiging van de huurovereenkomst.

In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vordering van de gemeente tot ontbinding van de huurovereenkomst toegewezen. [appellant] heeft in hoger beroep verschillende grieven ingediend, waaronder dat hij zich niet als goed huurder heeft gedragen en dat zijn gezondheidsproblemen hem belemmerden. Het hof oordeelde echter dat [appellant] onvoldoende maatregelen had getroffen om te voorkomen dat derden gebruik maakten van het gehuurde. De grieven van [appellant] werden verworpen en het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter. [appellant] werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.205.807/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 4930525)
arrest van 31 juli 2018
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. M.G. Doornbos,
tegen
Gemeente Coevorden,
zetelende te Coevorden,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
de gemeente,
advocaat: mr. W.E.M. Klostermann.
Het hof verwijst naar het tussenarrest van 6 februari 2018.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Na het tussenarrest van 6 februari 2018 is de procedure als volgt verlopen:
- op 16 juli 2018 heeft de comparitie na memorie van antwoord plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
1.2
Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd op de stukken die voor de comparitie zijn overgelegd, aangevuld met het proces-verbaal, en heeft het hof arrest bepaald.
1.3
[appellant] heeft gevorderd het vonnis van de kantonrechter van 1 november 2016 te vernietigen en de vorderingen van de gemeente alsnog af te wijzen onder uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van de gemeente in de proceskosten van beide instanties.

2.De feiten

2.1
Tegen de feiten, zoals door de kantonrechter vastgesteld onder 2.1 tot en met 2.5 van het bestreden vonnis, is geen grief gericht en ook overigens is niet gebleken van bezwaar tegen die vaststelling. Aangevuld met wat in hoger beroep is komen vast te staan zijn die feiten als volgt.
2.2
[appellant] heeft met ingang van 1 december 2005 van de gemeente een standplaats gehuurd met een sanitaire unit, gelegen aan de [a-straat 1] te [A] , waarop hij een woonwagen mocht plaatsen. In artikel 15a van de huurovereenkomst staat dat het verboden is de grond of opstallen te gebruiken op een wijze die strijdig is met de bestemming.
2.3
In januari 2013 is geconstateerd dat zich in de woonwagen van [appellant] een hennepplantage bevond met 262 planten. Na een vooraankondiging heeft de gemeente de woonwagen gedurende drie maanden gesloten.
2.4
Op 29 april 2015 is opnieuw een hennepplantage ontdekt in de woonwagen van [appellant] en geconstateerd is dat er illegaal stroom werd gebruikt. Bij brief van 7 mei 2015 heeft de gemeente [appellant] meegedeeld dat hij verantwoordelijk is voor het gehuurde en zich niet als goed huurder heeft gedragen wegens gebruik in strijd met de bestemming. Er is een brandgevaarlijke situatie veroorzaakt. In overeenstemming met een gemeentelijke beleidsregel wenst de gemeente de huur te beëindigen en zij verzoekt [appellant] daaraan mee te werken.
2.5
[appellant] heeft niet meegewerkt aan een minnelijke beëindiging van de huurovereenkomst.
Na de onder 3.3 vermelde uitspraak heeft [appellant] uiteindelijk de woonwagen van de standplaats verwijderd. Daarna heeft hij daar een camper geplaatst, die hij na herhaalde waarschuwing van de gemeente heeft verwijderd.
2.6
[appellant] is op 13 juli 2018 door de politierechter vrijgesproken van de tenlastegelegde betrokkenheid bij een drugsdelict en diefstal van stroom.

3.De vordering in eerste aanleg en de beoordeling door de kantonrechter

3.1
De gemeente heeft ontbinding van de huurovereenkomst gevorderd en een veroordeling van [appellant] tot ontruiming, onder veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure.
3.2
[appellant] heeft zich verweerd met de volgende stellingen:
- hij had niets met de hennepplantage van doen;
- hij verbleef op 29 april 2015 langdurig in Duitsland bij zijn vriendin;
- zijn gezondheidstoestand staat ook in de weg aan het onderhouden van een hennepplantage;
- [appellant] vermoedt van wie die plantage was. Op het kamp vindt intimidatie en bedreiging plaats en daar weten ambtenaren van de gemeente van.
3.3
De kantonrechter heeft de vordering van de gemeente toegewezen. Door geen toezicht te houden heeft [appellant] het risico aanvaard dat derden aldaar een hennepkwekerij konden inrichten. De gestelde intimidatie is niet onderbouwd en ligt ook in de risicosfeer van [appellant] . Onvoldoende is gebleken dat gezondheidsproblemen in de weg staan aan een verhuizing.

4.De beoordeling in hoger beroep

4.1
[appellant] betoogt dat de kantonrechter ten onrechte:
- heeft overwogen dat hij zich niet als goed huurder heeft gedragen (grief I),
- zijn verweer heeft verworpen (grief II),
- heeft geoordeeld dat hij intimidatie niet heeft onderbouwd en dat intimidatie in zijn risicosfeer ligt (grief III) en
- heeft overwogen dat onvoldoende is gebleken dat zijn gezondheidsproblemen aan verhuizing in de weg staan (grief IV).
4.2
Tijdens de comparitie bij het hof is namens [appellant] verklaard dat het niet zo is dat de aanwezigheid van de hennepkwekerij in zijn woonwagen het gevolg is van bedreiging of intimidatie van [appellant] door derden.
Grief III kan daarom onbesproken blijven. Het aanbod te bewijzen dat een gemeente-ambtenaar ervan op de hoogte is wie die bedreigingen uit, is dan ook niet ter zake dienend. Overigens heeft de gemeente de gestelde wetenschap bij deze ambtenaar betwist.
4.3
Namens [appellant] is tijdens de comparitie aangevoerd dat hij op 27 april 2015 weer thuis was, aldaar is mishandeld en in het ziekenhuis is opgenomen.
Het is het hof niet duidelijk wat [appellant] met deze geheel nieuwe stelling, die gelet op de tweeconclusieregel ook te laat is betrokken, wenst te betogen. De stelling is in ieder geval in tegenspraak met zijn in eerste aanleg betrokken standpunt dat hij op de dag van ontdekking van de hennepkwekerij al enige tijd in Duitsland verbleef.
4.4
Gesteld noch gebleken is dat [appellant] maatregelen heeft getroffen om te voorkomen dat gedurende zijn (gestelde) langdurige verblijf in het buitenland het gehuurde door derden gebruikt zou worden voor het aanleggen van een hennepplantage of het manipuleren van de stroomvoorziening. Naar het oordeel van het hof had hij daarmee rekening moeten houden en iemand moeten vragen regelmatig te controleren of er niets vreemds gebeurde, gelet op de eerdere kwekerij in zijn woonwagen in 2013 maar vooral ook omdat [appellant] zelf de suggestie wekt dat een ander in zijn omgeving zich met dergelijke activiteiten bezig houdt. Dat zijn zoon af en toe de post ophaalde, is in zo'n situatie niet voldoende. [appellant] heeft ook niet gesteld dat de staat waarin de hennepkwekerij ten tijde van de ontdekking verkeerde zodanig was dat deze staat ook verwacht mocht worden indien hij wel regelmatig toezicht had laten houden op het gehuurde.
4.5
De kantonrechter heeft dan ook terecht kunnen oordelen dat [appellant] het risico op misbruik van het gehuurde door derden heeft aanvaard. Daarmee heeft hij zich in de omstandigheden van dit geval niet als goed huurder gedragen. Grief I faalt.
Nu inmiddels is ontruimd en [appellant] is verhuisd, is de met grief IV aangeroerde kwestie achterhaald. Ook deze grief kan onbesproken blijven.
De grieven falen. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter bekrachtigen. [appellant] wordt veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van de gemeente te stellen op € 718,- griffierecht en € 2.148,- voor salaris advocaat volgens het sinds 1 mei 2018 geldende liquidatietarief (2 punten, tarief II, € 1.074,-per punt) plus nasalaris.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Assen van 1 november 2016;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van de gemeente vastgesteld op € 718,- griffierecht en € 2.148,- salaris advocaat volgens liquidatietarief,
vermeerderd met het nasalaris van € 157,- zonder betekening, te verhogen met € 82,- in geval van betekening, en met wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na het wijzen van dit arrest;
wijst af wat in hoger beroep meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. M.E.L. Fikkers, mr. O.E. Mulder en mr. I.F. Clement en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
31 juli 2018.