ECLI:NL:GHARL:2018:6953

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 juli 2018
Publicatiedatum
31 juli 2018
Zaaknummer
200.167.242/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en bewijslevering in civiele procedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om een geschil tussen Ubink en Co B.V. en Cornal Holding B.V. over de uitvoering van een aannemingsovereenkomst voor de verbouwing van een horecagelegenheid. Ubink, de aannemer, stelde dat er een vaste prijs van € 150.000,- was afgesproken voor de werkzaamheden, terwijl Cornal betwistte dat deze prijs inclusief eventuele meer- en minderwerk was. Het hof oordeelde dat Cornal niet had bewezen dat er een vaste prijs was afgesproken zonder verrekening van stelposten en meer- en minderwerk. Het hof concludeerde dat er weliswaar een vaste aanneemsom was afgesproken, maar dat verrekening van stelposten en meer- en minderwerk niet was uitgesloten. De getuigenverklaringen van zowel Ubink als Cornal werden in onderlinge samenhang beoordeeld, waarbij het hof oordeelde dat de verklaringen van Ubink meer steun vonden in de feiten. Uiteindelijk werd Cornal veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 23.533,86 inclusief btw, te vermeerderen met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank en stelde Cornal in de kosten van beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.167.242/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16//369347 / HL ZA 14-154)
arrest van 31 juli 2018
in de zaak van
Ubink en Co B.V.,
gevestigd te Almere,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Ubink,
advocaat: mr. P.J. de Booij, kantoorhoudend te Almere,
tegen
Cornal Holding B.V.,
gevestigd te Dronten,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
Cornal,
advocaat: mr. F.W. Aartsen, kantoorhoudend te Harderwijk.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 7 maart 2017 hier over. In genoemd tussenarrest heeft het hof Cornal toegelaten tot bewijslevering.
1.2
Ter uitvoering van de aan haar gegeven bewijsopdracht heeft Cornal op 26 juni 2017 drie getuigen ( [A] , [B] en [C] ) doen horen. Ubink heeft in contra-enquête in totaal vijf getuigen doen horen op 6 september 2017 (mr. [D] , [A] , [C] en [E] ) en op 28 november 2017 ( [B] ). De processen-verbaal van de getuigenverhoren bevinden zich bij de processtukken. Voorafgaand aan het getuigenverhoor op 26 juni 2017 is van de zijde van Ubink bij brief van 8 juni 2017 productie A9 in het geding gebracht en voorafgaand aan het getuigenverhoor op 6 september 2017 zijn van de zijde van Ubink bij brief van 22 augustus 2017 kopieën in het geding gebracht van de brieven met bijlagen die door Ubink aan de opgeroepen getuigen zijn verzonden.
1.3
Na de getuigenverhoren heeft Cornal een memorie na enquête met producties en heeft Ubink een memorie van antwoord na (contra)enquête met producties genomen. Cornal heeft niet meer op de door Ubink overgelegde producties bij memorie van antwoord na (contra)enquête kunnen reageren, zodat deze producties – voor zover het nieuwe stukken betreft – buiten beschouwing gelaten zullen worden.
1.4
Vervolgens zijn de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling van de grieven en de vordering

2.1
Ubink heeft bij memorie na (contra)enquête aangevoerd dat “met de gevorderde wettelijke rente de wettelijke handelsrente is gevorderd” (onder nr. 125). De wettelijke handelsrente is evenwel aanzienlijk hoger dan de wettelijke rente en er kan niet, zonder nadere toelichting die ontbreekt, zo maar vanuit worden gegaan dat met de wettelijke rente de handelsrente wordt bedoeld. Het betreft hier dan ook een vermeerdering van eis (nu de wettelijke handelsrente hoger ligt dan de wettelijke rente) die in strijd met de twee-conclusie-regel later dan in het eerste inhoudelijke processtuk in hoger beroep is opgevoerd. De in beginsel strakke twee-conclusie-regel verzet zich dan ook tegen een eisvermeerdering in dit stadium van de procedure. Door Ubink zijn verder geen feiten en/of omstandigheden gesteld die een afwijking van deze regel rechtvaardigen.
2.2
Het hof heeft Cornal toegelaten te bewijzen dat partijen zijn overeengekomen dat het werk (de verbouwing van een horecagelegenheid in Lelystad) voor de vaste prijs van
€ 150.144,04 exclusief btw zou worden uitgevoerd. Ter uitvoering van deze bewijsopdracht heeft Cornal de hiervoor vermelde getuigen doen horen.
2.3
[A] heeft als partijgetuige op 26 juni 2017 verklaard dat hij destijds met [B] , toen nog werkzaam bij Ubink, en [C] , de architect, rond de tafel heeft gezeten en dat hij tegen [B] heeft gezegd dat hij (Ubink) de verbouwing mocht uitvoeren voor de door [B] genoemde prijs, maar dat [B] de verbouwing dan ook diende te begeleiden. [A] heeft voorts verklaard dat hij niet lastig gevallen wilde worden met wijzigingen in het werk en dat eventuele meerkosten die daarvan het gevolg zouden zijn geen probleem waren, maar dat hij over grote bedragen vooraf geïnformeerd wenste te worden. [A] heeft voor zover van belang het navolgende verklaard:
“Destijds heb ik om tafel gezeten met de heer [B] . De heer [C]
onze architect was daar ook bij aanwezig. Op dat moment lag er een stuk waarin stond wat er voor de verbouwing moest gebeuren. De heer [B] kwam toen met een prijs en ik heb
gezegd ‘voor die prijs mag je het doen’. In het pand zat veel techniek. Dat was ook de reden
dat [C] aanwezig was. Ik zei tegen [B] ‘je mag het voor die prijs doen, maar dan
moet je de verbouwing ook begeleiden (onder andere de loodgieter en de techniek)’. [B] gaf aan het graag voor die prijs te willen doen. (…) Globaal was bekend wat er moest gebeuren, maar tijdens het werk moest er wel eens wat gewijzigd worden. (…) De interieurbouwer die ik had veranderde namelijk weleens wat in het werk. [B]
regelde dat dan op het werk met de interieurbouwer. Ik werd daar niet mee lastig
gevallen. Bij het eerdere werk (dit was De Kelder in Dronten) heb ik denk ik gewoon het
afgesproken bedrag betaald. Als dat niet zo was geweest dan had ik wel ruzie gekregen met
[B] . (…)
De heer [B] wilde het werk graag hebben. Ik zei ‘Jan het is prima zo, maar ik wil je niet horen.’ Daarmee bedoel ik dat ik niet lastig gevallen wil worden met een deur of een muur die wat meer naar links of naar rechts moet. Hier wil ik geen discussie over hebben. U vraagt mij of ik daarmee bedoel de technische details of de daarmee gemoeide kosten. Ik antwoord daarop ‘allebei’. Als iets een paar euro meer kost, dan is het prima. Maar als het om grote bedragen gaat dan wil ik dat van tevoren horen. U vraagt mij of ik dan ook bereid ben om die paar euro meer te betalen en ik geef u aan dat ik in november 2013 een voorstel heb gedaan.(…)
Er is nooit over gesproken dat de genoemde prijs een raming was. Er is gezegd: ‘ik maak het
voor dat bedrag’. Ik heb het woord raming ook nooit zien staan. (…)
Op uw vraag of in de raming van 17 januari 2013 de Portugese vloertegels zijn opgenomen.
moet ik u het antwoord schuldig blijven. Daar moet ik mij dan in verdiepen. Ik weet niet of
dit idee afkomstig was van [B] of de interieurbouwer. Op uw vraag of er op januari
2013 is gesproken over de Portugese vloertegels kan ik u geen antwoord geven.
Of ik destijds heb gezien dat in de raming een bedrag voor stelposten is opgenomen.
antwoord ik dat het werk zou worden uitgevoerd voor € 150.000.-.”
2.4
[B] heeft als getuige op 26 juni 2017 verklaard dat Ubink het voor € 150.000,- zou maken welk bedrag volgt uit de raming van 17 januari 2013 maar dat verrekening kon plaatsvinden op basis van de stelposten en eventueel meer- en minderwerk. [B] heeft hierover, voor zover van belang, het navolgende verklaard:
“Uit de tekeningen en de begroting is een bedrag gekomen en daar moest het voor gemaakt
worden. De destijds gemaakte calculatie is waarschijnlijk het stuk dat u mij laat zien en dat
in de procedure is overgelegd als raming gedateerd 17 januari 20l3 (productie G2 memorie
van grieven). Deze calculatie heb ik destijds globaal doorgenomen met de heer [A] . Het
bedrag van ongeveer € 150.000,- is een leidraad met stelposten voor verrekening. (…) U vraagt mij of de heer [A] wist dat de stelposten naar boven of beneden bij gesteld konden worden en ik antwoord daarop dat ik aanneem van wel nu dit in de begroting staat. (…)
In het verleden ben ik er altijd uitgekomen met de heer [A] als er sprake was van meer- of minderwerk. (…)
Om de voortgang in de bouw te waarborgen vonden er wel aanpassingen plaats zonder overleg met de heer [A] . Dat is het vertrouwen dat ik genoot van de heer [A] . (…)
Als er onduidelijkheid bestaat omtrent de bedragen of in de tekening dan nemen wij een
stelpost op. Ubink was destijds blij met de opdracht, er is niet onderhandeld. Wel is gezegd
voor die prijs moet het worden gemaakt en wij hebben gekeken of dat kon. Kort en goed
komt het er op neer dat wij het werk voor die prijs (ongeveer €150.000,—) moesten uitvoeren, maar dat er een verrekening kon plaatsvinden op basis van de stelposten. Dat zie je ook terug in de facturering.
De specificatie d.d. 14 oktober 2013 heeft niet alleen betrekking op stelposten denk ik. Maar
ik zou dan nog even goed naar de specificatie moeten kijken. Ik denk dat er ook sprake is
geweest van afwijkingen in de uitvoering van het werk, maar nogmaals om daar een goed
antwoord op te kunnen geven zou ik naar de specificatie moeten kijken.
(…) Het aanbrengen van de Portugese tegels is niet opgenomen in de begroting. Dit was een idee van de interieurbouwer en wij moesten het uitvoeren van de heer [A] , zo meen ik mij te herinneren.
U houdt mij mijn verklaring, zoals vastgelegd door de notaris d.d. 4 maart 2016, voor in het
bijzonder hetgeen ik heb verklaard onder sub a laatste zin: ‘Stelposten en meer- en
minderwerk zal apart en op nacalculatie worden afgerekend met Cornal Holding BV. (zie
productie 65 en G9).’ Ik reageer daarop als volgt: het meer/minderwerk diende door de heer
[E] nog met de heer [A] te worden besproken en te worden geaccordeerd. Op uw
vraag of meer/minderwerk op basis van nacalculatie gefactureerd kon worden, antwoord ik
dat dit afhankelijk was van de uitkomst van het overleg tussen de heer [A] en de heer
[E] . Ik heb niks met de heer [A] besproken op dit punt.”
2.5
[C] heeft het navolgende verklaard op 26 juni 2017 met betrekking tot de begin 2013 gemaakte afspraken:
“Voorts hebben wij afgesproken een ‘fixed price’ met de heer [B] , maar de heer [B] moest dan wel alle werkzaamheden op de werkvloer coördineren. (…) Stelposten kunnen hoger of lager uitvallen, maar omdat wij destijds hebben afgesproken dat
het werk voor een vast bedrag zou worden uitgevoerd, kon geen aanpassing van de stelposten meer plaatsvinden. Wij hebben dit zo afgesproken, zodat Cornal wist waar zij aan toe was.
(…) Afgesproken is, zoals ik net ook verklaarde, dat er geen meer/minderwerk in
rekening zou worden gebracht en dat [B] toezicht zou houden op de werkvloer.
Of de aanleg van de Portugese tegelvloer in de offerte zat weet ik niet meer. Volgens mij
was het een idee van de interieurarchitect. De tegels zijn gelegd en daar was ik niet bij. Hoe
dit afgerekend moest worden, daar heb ik mij niet mee bezig gehouden. Op uw vraag voor
wiens rekening eventueel meerwerk dient te komen kan ik geen antwoord geven.”
2.6
In de contra-enquête zijn door Ubink vijf getuigen opgeroepen die (uiteindelijk) alle vijf zijn verschenen en gehoord. De heer [E] , die Ubink in de contra-enquête heeft doen horen, heeft op 6 september 2017 verklaard dat hij niet betrokken is geweest bij de totstandkoming van de aannemingsovereenkomst en pas bij de eindafrekening inhoudelijk bij het project betrokken is geraakt. Voorts heeft [E] verklaard dat de tegelvloer pas naderhand overeen is gekomen en dat hij op 14 november 2013 een gesprek heeft gehad met [A] . Ubink heeft voorts in de contra-enquête de getuigen mr. [D] , [A] , [C] en [B] , (opnieuw) doen horen omdat er aan de zijde van Ubink twijfel bestond over de betrouwbaarheid van de eerder door de getuigen [A] en [C] afgelegde getuigenverklaringen.
2.7
De waardering van het bewijs is, op grond van artikel 152 lid 2 Rv, aan het oordeel van de rechter overgelaten. De inhoud van de in de contra-enquête afgelegde getuigenverklaringen is voor het hof geen aanleiding om vraagtekens te plaatsen bij de geloofwaardigheid van de eerder op 26 juni 2017 afgelegde getuigenverklaringen en om die getuigenverklaringen reeds om die reden buiten beschouwing te laten.
2.8
Cornal heeft ter afwering van de vordering van Ubink in deze procedure de stelling ingenomen dat partijen een vaste prijs voor het werk overeen zijn gekomen in die zin dat geen verrekening zou plaatsvinden van stelposten en meer- en minderwerk. Hierop ziet ook de aan Cornal gegeven bewijsopdracht bij arrest van 7 maart 2017.
2.9
Naar het oordeel van het hof heeft Cornal niet bewezen dat zij met Ubink is overeengekomen dat het werk voor € 150.144,04 exclusief btw uitgevoerd zou worden zonder verrekening van stelposten en meer- en minderwerk. Partijgetuige [A] heeft verklaard dat is afgesproken dat Ubink het werk voor € 150.000,- zou uitvoeren inclusief de bouwbegeleiding, maar [A] heeft dit genuanceerd door vervolgens te verklaren dat hij niet lastig gevallen wilde worden met allerlei technische details en wijzigingen in het werk en dat de daarmee gemoeide meerkosten, mits beperkt, door Cornal betaald zouden worden. Dit is ook de reden dat [A] Ubink destijds een aanbod van € 50.000,- heeft gedaan, zo blijkt uit de verklaring van [A] . Voorts heeft [A] verklaard dat hij, wanneer het zou gaan om grotere bedragen, wel van tevoren geïnformeerd wilde worden. De verklaring van [A] sluit aan bij de verklaring van [B] die heeft verklaard dat het project uitgevoerd moest worden voor € 150.000,- inclusief bouwbegeleiding en dat aanpassingen plaatsvonden op basis van vertrouwen en zonder overleg met [A] . Verrekening van deze aanpassingen diende wel plaats te vinden evenals de verrekening van stelposten, aldus [B] . Kortom, zowel [A] als [B] verklaren dat aanpassingen in het werk verrekend konden worden. [A] verwijst in dat kader ook naar het door hem gedane aanbod. Daarbij komt dat in de raming van 17 januari 2013 duidelijk blijkt dat er stelposten zijn en uit de getuigenverklaringen is niet gebleken dat [A] er van uit mocht gaan dat ook die stelposten vaste bedragen waren. Zulks lag ook niet voor hand nu [A] zelf ook verklaard dat het werk “globaal” bekend was. [C] heeft weliswaar verklaard dat er sprake was een ‘fixed price’ en dat geen verrekening van stelposten en meer- en minderwerk kon plaatsvinden, maar op de concrete vraag voor wiens rekening eventueel meerwerk kwam, kon [C] geen antwoord geven. De verklaring van [C] alleen is dan ook onvoldoende duidelijk om bewezen te achten dat geen verrekening van stelposten en meer- en minderwerk zou plaatsvinden, zeker in het licht van de verklaringen van [A] en [B] die elkaar ondersteunen waar het gaat om afwijkingen in het werk en de verschuldigdheid van de daarmee gemoeide kosten.
2.1
Uit de getuigenverklaringen – in onderlinge samenhang – beschouwd, kan naar het oordeel van het hof dan ook worden afgeleid dat weliswaar een vaste aanneemsom voor het werk was afgesproken, te weten € 150.000,-, maar verrekening van stelposten en meer- en minderwerk was niet uitgesloten. Immers ook als een vaste aanneemsom is overgekomen betekent zulks nog niet dat de prijs onwrikbaar vast staat. De prijs zal wijzigingen kunnen ondergaan ten gevolge van de verrekening van meer- en/of minderwerk en door de aanpassing van stelposten, hetgeen partijen in dit geval hebben afgesproken.
2.11
Het vorenstaande brengt met zich dat het meest verstrekkende verweer van Cornal tegen de vordering van Ubink, dat geen enkele aanspraak kan worden gemaakt op de vergoeding van meerwerk of aanpassing van de stelposten, faalt. Uit de vaststelling door het hof dat een vaste aanneemsom voor het werk was afgesproken, te weten
€ 150.000,-, maar dat verrekening van stelposten en meer- en minderwerk niet was uitgesloten, volgt ook dat het (subsidiaire) verweer van Cornal dat sprake is van een richtprijs en dat deze met niet meer dan 10% mag worden overschreden, faalt.
2.12
Ubink maakt in deze procedure – na vermindering van eis – aanspraak op betaling van € 43.397,63 exclusief btw. Het gaat om de eindafrekening gedateerd 14 oktober 2013 (productie G5) van de stelposten alsmede afwijkingen (meer- en minderwerk) ten opzichte van de raming van 17 januari 2013. Uit het overzicht blijkt dat het om negentien posten gaat. Door Ubink is in eerste aanleg een nadere uitwerking overgelegd van iedere afzonderlijke post. Voorts zijn van een aantal onderaannemers (Rhebo Interkeramiek, Eurokit, Habovo afbouw) facturen overgelegd (zie hierna).
2.13
De posten 4, 5, 6, 7, 17 en 18 hebben betrekking op stelposten die in totaal € 3.753,03 hoger uit zijn gevallen en post 19 heeft betrekking op een vervallen stelpost van € 2.324,36. Post 1 betreft het tegelwerk (hierna: het tegelwerk), post 2 betreft kitwerk (hierna: het kitwerk), post 3 betreft stukadoorswerk (hierna: het stucwerk), post 8 betreft het aanpassen van een deur en een raam (hierna: aanpassen deur en raam) en de posten 9 tot en met 16 betreffen extra materiaalkosten.
2.14
Het gaat thans om de toewijsbaarheid van deze verschillende posten.
2.15
Het hof constateert dat Cornal in hoger beroep geen inhoudelijk verweer voert tegen de posten 4, 5, 6, 7, 17, 18 en 19. In eerste aanleg heeft Cornal met betrekking tot de posten 4, 5, 6 en 18 aangevoerd dat geen sprake was van de effectieve inzet van personeel omdat voor dat personeel een ontslagvergunning was aangevraagd en zij niet meer gemotiveerd waren. Deze stellingname wordt echter in het geheel niet gesubstantieerd, zodat het verweer om die reden door het hof wordt gepasseerd. Tegen post 7 is geen inhoudelijk verweer gevoerd. Tegen de posten 17 en 19 (minderwerk) is ook geen inhoudelijk verweer gevoerd. Gelet hierop zal het hof deze posten als onvoldoende betwist toewijzen, zijnde per saldo een bedrag van € 1.428,67 ( € 3.753,03 minus € 2.324,36).
2.16
Cornal stelt zich op het standpunt dat de overige posten (1, 2, 3, 8 en 9 tot en met 16) betrekking hebben op meerwerk. Uit de stukken in eerste aanleg en de processtukken in hoger beroep begrijpt het hof dat Cornal hiertegen het navolgende verweer voert. In eerste aanleg heeft Cornal betwist dat er meerwerk is verricht, in die zin dat er sprake is van een toevoeging of verandering, voorts betwist Cornal opdracht te hebben gegeven voor meerwerk en betwist zij de hoogte van het in rekening gebrachte meerwerk. In hoger beroep heeft Cornal als verweer aangevoerd dat Ubink niet aan haar waarschuwingsplicht uit artikel 7:755 BW heeft voldaan. Cornal betwist in hoger beroep voorts de juistheid van de eindafrekening alsmede de factuur van Rhebo Interkeramiek, Eurokit, Habovo afbouw en het bedrag van € 19.502,14 ter zake extra materiaal kosten.
2.17
Partijen zijn het er over eens dat de posten 8 en 9 tot en met 16 als meerwerk beschouwd dienen te worden. Voorts constateert het hof dat de posten 9 tot en met 16 niet alleen betrekking hebben op materiaalkosten maar ook op arbeidsuren. Voor de posten 1, 2 en 3 geldt dat in de raming wel een bedrag daarvoor is opgenomen maar dat het geen stelposten betreft. Dit betekent dat Ubink de werkzaamheden voor het in de raming opgenomen bedrag moet uitvoeren en het financiële risico draagt, gelet op het oordeel van het hof dat tussen partijen een vast prijs overeengekomen is, tenzij sprake is van meerwerk. Uit de stellingen van Ubink leidt het hof af dat Ubink zich op het standpunt stelt dat ook de posten 1, 2 en 3 als meerwerk gekwalificeerd dienen te worden. Kernvraag is thans derhalve of sprake is van meerwerk dat voor vergoeding in aanmerking komt.
2.18
Artikel 7:755 BW bepaalt dat in geval van door de opdrachtgever gewenste toevoegingen of veranderingen in het overeengekomen werk de aannemer slechts dan een verhoging van de prijs kan vorderen, wanneer hij de opdrachtgever tijdig heeft gewezen op de noodzaak van een daaruit voortvloeiende prijsverhoging, tenzij de opdrachtgever die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen. Hieruit volgt dat de aannemer de opdrachtgever moet waarschuwen voor de noodzaak van een prijsverhoging, tenzij de opdrachtgever de noodzaak hiervan had moeten begrijpen. Het betreft een specifieke waarschuwingsplicht ten aanzien van kostenverhogingen. Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op Ubink de stelplicht en bewijslast van het meerwerk waarvan hij betaling vordert. Dat houdt in dat Ubink, bij betwisting, zal moeten stellen en bewijzen, dat er sprake is van meerwerk (ten opzichte van het aangenomen werk) en dat daarvoor opdracht is verstrekt. Voorts zal Ubink dienen te stellen en zo nodig te bewijzen dat de omvang van het meerwerk juist is en dat, zo Cornal niet reeds uit zichzelf de noodzaak van een prijsverhoging had moeten begrijpen, zij aan haar waarschuwingsplicht heeft voldaan.
2.19
Hof zal hieronder de verschillende posten afzonderlijk beoordelen.
1. het tegelwerk (€ 15.853,13)
Ubink heeft aangevoerd dat in de aanneemsom weliswaar een tegelvloer is opgenomen, maar dat Cornal een andere vloer wenste namelijk een Portugese tegelvloer. Door Cornal is niet betwist dat er een Portugese tegelvloer is gelegd. Gelet op de stelling van Ubink dat er een andere vloer dan in eerste instantie begroot is gekomen, hetgeen niet door Cornal is betwist, kon Cornal niet volstaan met een blote betwisting dat geen sprake is van meerwerk. Het hof neemt dan ook aan dat er een verandering in het tegelwerk heeft plaatsgevonden. Voorts neemt het hof aan dat hiervoor opdracht is gegeven, nu Cornal niet heeft betwist dat er een Portugese tegelvloer ligt en zij niet heeft gesteld dat zij die vloer niet wenste. Dat met het aanbrengen van de tegelvloer extra kosten waren gemoeid had Cornal, naar het oordeel van het hof, uit zichzelf moeten begrijpen. Hoewel Cornal geen deskundige is, is zij ook geen totale leek als het om verbouwingen gaat. In de procedure is gebleken dat Cornal vaker horecagelegenheden heeft laten verbouwen. Bovendien staat vast op basis van de getuigenverklaringen dat zij de verbouwing over liet aan een interieurarchitect die als deskundige heeft te gelden en welke deskundigheid aan Cornal kan worden toegerekend nu sprake is van een hulpersoon. Reeds bij memorie van grieven is door Ubink een factuur van de tegelzetter in geding gebracht, zodat Cornal voldoende gelegenheid heeft gehad hierop te reageren. Cornal kon naar het oordeel van het hof, gelet hierop, niet volstaan met de blote betwisting dat de factuur niet klopt. Het vorenstaande brengt met zich dat de post 1 toewijsbaar is.
2. het kitwerk (€ 2.167,67)
Naar het hof begrijpt gaat het hier, onbetwist, om een uitvloeisel van de keuze voor de Portugese tegels. Zodat het hof volstaat met te verwijzen naar hetgeen hij heeft overwogen in rechtsoverweging 2.19 onder “het tegelwerk”. Ook deze post is toewijsbaar.
3. het stucwerk (€ 2.977,24)
In de aanneemsom is een bedrag opgenomen voor wand en plafondafwerking. Thans wordt een meerprijs gevorderd van € 2.977,24. Als toelichting op dit bedrag wordt door Ubink aangevoerd dat het gaat om de werkelijke kosten van Habovo. Hiervoor is reeds geconstateerd dat voor stucadoorswerkzaamheden een bedrag is opgenomen in de raming. Nu geen sprake is van een stelpost en de aanneemsom als zodanig een vaste prijs is, ligt het financiële risico dat het mogelijk meer kost dan verwacht bij Ubink. Door Ubink is in het geheel niet toegelicht dat hier sprake is van meerwerk en wie en wanneer daar dan opdracht voor heeft gegeven. Gelet hierop heeft Ubink naar het oordeel van het hof niet voldaan aan de op haar rustende stelplicht. Nu niet is voldaan aan de stelplicht komt het hof aan bewijslevering op dit punt niet toe. Aangezien niet is komen vast te staan dat sprake is van meerwerk, is deze post niet toewijsbaar.
8. aanpassen deur en ramen (€ 1.468,78)
Ter toelichting op deze post is door Ubink aangevoerd dat het gaat om het aanpassen van een deur en ramen. Deze post is niet voorzien in de aanneemsom, aldus Ubink, hetgeen niet door Cornal is betwist. Gelet op het ontbreken van een betwisting aan de zijde van Cornal neemt het hof aan dat sprake is van meerwerk. Cornal heeft echter wel betwist, zij het in algemene termen dat zij hiervoor opdracht heeft gegeven. Gelet hierop had van Ubink verwacht mogen worden dat zij ter voldoening van haar stelplicht nader had onderbouwd wie en wanneer hiertoe van de zijde van Cornal opdracht heeft gegeven. Ubink heeft op geen enkele wijze onderbouwd op grond waarvan zij tot het uitvoeren van dit meerwerk is overgegaan. Nu zij hieraan niet heeft voldaan, komt het hof aan bewijslevering niet toe. Ook hier geldt dat deze post afgewezen dient te worden nu niet is komen vast te staan dat er sprake is van meerwerk.
9. tot en met 16. meerkosten diverse kostensoorten (€ 19.502,14)
Ubink heeft ter nadere toelichting aangevoerd dat het gaat om materiaalkosten gebaseerd op de dagboeken van het project, waarvan door Ubink bewijs wordt aangeboden. Het betreft hier geen stelposten, zodat sprake moet zijn van meerwerk willen deze posten voor vergoeding in aanmerking komen omdat zij anders afstuiten op de vaststelling dat partijen een vaste aanneemsom overeen zijn gekomen. Door Ubink is niet nadere toegelicht dat er sprake is van meerwerk. Weliswaar stelt zij dat meerwerk uiteraard ook meer materiaal bekent, maar voor welk meerwerk dit materiaal noodzakelijk was blijft ongewis. Uit de door Ubink overgelegde toelichting kan weliswaar worden afgeleid om wat voor werkzaamheden het gaat en het lijkt inderdaad te gaan om werkzaamheden die niet zijn voorzien in de aanneemsom, maar uit niets volgt dat Cornal voor deze werkzaamheden opdracht heeft gegeven. Enige toelichting van Ubink dat en door wie hiervoor opdracht is gegeven, ontbreekt ook. Derhalve geldt dat Ubink niet aan haar stelplicht heeft voldaan, zodat aan bewijslevering niet wordt toegekomen. Nu niet is komen vast te staan dat er voor deze werkzaamheden opdracht is gegeven door Cornal, dienen deze posten te worden afgewezen.
2.2
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de grief in zoverre slaagt dat een bedrag van € 19.449,47 exclusief btw toewijsbaar is (€ 23.533,86 inclusief btw), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der inleidende dagvaarding (12 mei 2014) tot de dag der voldoening nu Cornal hiertegen geen verweer heeft gevoerd.
2.21
Door Ubink is ook aanspraak gemaakt op de buitengerechtelijke proceskosten. Het hof stelt vast dat Ubink voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is echter hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. Het hof zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief zijnde € 1.297,91 inclusief btw.

3.De slotsom

3.1
De grief slaagt. Het bestreden vonnis van 24 december 2014 zal worden vernietigd.
3.2
Als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij zal het hof Cornal in de kosten van beide instanties veroordelen.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van Ubink zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 88,52
- griffierecht € 1.892,-
- salaris advocaat € 1.788,- (2 punten x tarief € 894,- (VI))
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Ubink zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 82,63
- griffierecht € 1.937,-
- salaris advocaat € 5.564,- (4 punten x tarief € 1.391,- (III))
Bij de vaststelling van het tarief in hoger beroep is uitgegaan van het toegewezen bedrag. In tarief III kunnen maximaal 4 punten worden toegewezen.
Naar het oordeel van het hof zijn door het opnieuw oproepen van een aantal getuigen in de contra-enquête nodeloos kosten gemaakt. Dit is voor hof aanleiding om de getuigentaxe voor zover die betrekking heeft op de in contra-enquête nodeloos gehoorde getuigen voor rekening van Ubink te laten, ondanks het feit dat zij (deels) in het gelijk is gesteld in deze procedure. De taxe voor getuige [E] was nihil. De kosten van de getuigen in de enquête dienen wel voor rekening van Cornal te komen, doch deze kosten heeft Cornal al aan de getuigen voldaan reden waarom het hof deze kosten niet als verschotten in de proceskostenveroordeling heeft meegenomen.
3.3
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.
3.4
Noch in de appeldagvaarding noch in de memorie van grieven wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaring gevorderd, zodat de veroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad zal worden verklaard.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad van 24 december 2014 en doet opnieuw recht;
veroordeelt Cornal tot betaling aan Ubink van € 23.533,86 inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de inleidende dagvaarding en de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 1.297,91;
veroordeelt Cornal in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van Ubink wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 1.980,52 voor verschotten en op
€ 1.788,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 2.019,63 voor verschotten en op € 5.564,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt Cornal in de nakosten, begroot op € 157,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval Cornal niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. I.F. Clement, mr. G. van Rijssen en mr. H.M. Fahner en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
31 juli 2018.