ECLI:NL:GHARL:2018:6882

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 juli 2018
Publicatiedatum
30 juli 2018
Zaaknummer
200.236.954/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uitbreiding grondslag onderbewindstelling en wijziging bewindvoerder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uitbreiding van de grondslag van de onderbewindstelling van de rechthebbende, geboren in 1969. De rechthebbende had eerder verzocht om een bewind in te stellen over zijn goederen en gelden, wat door de kantonrechter op 12 januari 2018 was toegewezen. De rechthebbende verzocht het hof om de grondslag van de onderbewindstelling aan te vullen, zodat deze ook zou omvatten dat hij door zijn lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Daarnaast vroeg hij om ontslag van de huidige bewindvoerder en benoeming van een opvolgend bewindvoerder.

De bewindvoerder stemde in met de aanvulling van de grondslag, maar verzet zich tegen het verzoek tot wijziging van de bewindvoerder. Het hof oordeelde dat er aanleiding was om de grondslag van de onderbewindstelling aan te vullen, gezien de zorgen over de rol van de huidige bewindvoerder en de financiële situatie van de rechthebbende. Het hof concludeerde dat de rechthebbende niet in staat is zijn belangen te behartigen en dat de huidige bewindvoerder zijn taken nog niet volledig heeft kunnen uitvoeren door gebrek aan medewerking van de rechthebbende.

Het hof bekrachtigde de beschikking van de kantonrechter, breidde de grondslag van de onderbewindstelling uit en wees het verzoek tot wijziging van de bewindvoerder af. De beslissing benadrukt de noodzaak van ondersteuning voor de rechthebbende, die in een kwetsbare financiële situatie verkeert.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.236.954/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 6496193 VO VERZ 17-2442)
beschikking van 24 juli 2018
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. W.G. ten Have te Winschoten,
en
[de bewindvoerder] ,
gevestigd te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder ook te noemen: de bewindvoerder.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[C] ,

wonende te [D] ,
de dochter van de rechthebbende,
2. [E] ,
wonende te [F] ,
de zoon van de rechthebbende.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 12 januari 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 10 april 2018;
- het verweerschrift met productie(s);
- een journaalbericht namens mr. Ten Have van 17 april 2018 met productie(s);
- twee journaalberichten namens mr. Ten Have van 22 juni 2018, beide met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 4 juli 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn mr. Ten Have en de bewindvoerder. De rechthebbende is niet in persoon verschenen.
Ter zitting hebben zowel mr. Ten Have als de bewindvoerder mede het woord gevoerd aan de hand van de door hen overgelegde pleitnota's.
2.3
Na de mondelinge behandeling is mr. Ten Have in de gelegenheid gesteld een nader stuk over te leggen. Van deze gelegenheid heeft hij geen gebruik gemaakt.

3.De feiten

3.1
De rechthebbende is geboren [in] 1969.
3.2
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 28 november 2017, heeft de rechthebbende verzocht een bewind in te stellen over de goederen en gelden die hem (zullen) toebehoren en [de bewindvoerder] , tot bewindvoerder te benoemen.
3.3
Bij de bestreden beschikking van 12 januari 2018 heeft de kantonrechter dat verzoek toegewezen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de rechthebbende als gevolg van verkwisting of het hebben van problematische schulden niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen (artikel 1:431 lid 1 onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW)).
3.4
Bij beschikking van 17 mei 2018 heeft het hof het verzoek van de rechthebbende tot schorsing van de werking van de beschikking van 12 januari 2018 afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De rechthebbende verzoekt het hof, zoals nader ter zitting gewijzigd, de grondslag van de onderbewindstelling aan te vullen in die zin dat het hof bepaalt dat de rechthebbende ook als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen (artikel 1:431 lid 1 onder a BW). Daarnaast verzoekt de rechthebbende om de bewindvoerder te ontslaan als zijn bewindvoerder, [G] tot opvolgend bewindvoerder te benoemen en rechthebbende een termijn te geven om een bereidverklaring van [G] aan het hof te doen toekomen.
4.2
De bewindvoerder stemt in met het verzoek van de rechthebbende tot aanvulling van de grondslag van de onderbewindstelling. De bewindvoerder voert verweer tegen het verzoek tot wijziging van de bewindvoerder en verzoekt het hof - zakelijk weergegeven - de bestreden beschikking voor het overige te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Aanvulling grondslag bewind
5.1
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting oordeelt het hof dat aanleiding bestaat om de grondslag van de onderbewindstelling aan te vullen omdat is gebleken dat de rechthebbende óók als gevolg van zijn lichamelijke en/of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Het hof heeft in dat verband grote zorgen over de rol die mevrouw [H] van [I] op dit moment vervult en de invloed daarvan op de rechthebbende. Mevrouw [H] , die de PGB-gelden van de rechthebbende beheert, wordt door de rechthebbende - die ook naar eigen zeggen erg beïnvloedbaar is - als een goede vriendin gezien, onder meer omdat zij voor hem zorgt doordat zij alle vaste lasten voor hem betaalt. Gebleken is echter dat deze vaste lasten van de rechthebbende, waaronder zijn huur, worden betaald via het rekeningnummer waarop de PGB-gelden ten behoeve van de rechthebbende worden gestort en de rechthebbende voor het overige geen inkomen geniet. Bovendien blijkt uit de stukken dat de rechthebbende eind november 2017 een huurschuld had van ruim € 2.000,-, als ook dat sprake was van een forse achterstand in de betaling van zijn ziektekostenpremie. Mevrouw [H] geeft voorts aan dat zij de rechthebbende een leefgeld van slechts € 35,- per week betaalt.
Wijziging bewindvoerder
5.2
Ingevolge artikel 1:435 lid 1 BW volgt de rechter bij de benoeming van de bewindvoerder de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. De kantonrechter heeft in lijn met het verzoek van de rechthebbende de (huidige) bewindvoerder benoemd. Het hof ziet geen redenen om daar nu anders over te oordelen. Eerst ter zitting in hoger beroep heeft de rechthebbende een voorkeur uitgesproken voor [G] , een bereidverklaring van [G] ontbreekt. Nog los daarvan blijkt uit de stukken dat de bezwaren van rechthebbende hun oorsprong vinden in het feit dat de rechthebbende door het bewind ervaart dat zijn vermogensrechtelijke belangen door een ander worden behartigd. Echter, ook bij benoeming van een andere bewindvoerder zal dat het geval zijn. Ook overigens ziet het hof geen gewichtige redenen, zoals genoemd in artikel 1:448 lid 2 BW, die zouden moeten leiden tot ontslag van de bewindvoerder zoals door de rechthebbende gesteld.
5.3
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat de bewindvoerder vanaf het moment van benoeming getracht heeft een aantal financiële kwesties voor de rechthebbende in positieve zin te regelen, maar dat aan de zijde van de rechthebbende niet wordt meegewerkt. Hierdoor heeft zij na de bestreden beschikking nog niet een gesprek kunnen hebben met de rechthebbende en heeft zij haar taken als bewindvoerder nog niet volledig kunnen uitvoeren. Zo heeft de bewindvoerder nog steeds geen uitkering voor de rechthebbende kunnen aanvragen. Het hof wijst de rechthebbende er op dat een opvolgend bewindvoerder dezelfde taken zou hebben als de huidige bewindvoerder en dus eveneens zicht zou willen (en moeten) krijgen op de financiële situatie van de rechthebbende, waaronder de financiële verplichtingen van de rechthebbende jegens zijn zorgverlener, [I] . Het hof acht het bovendien in strijd met het belang van de rechthebbende om nu een andere bewindvoerder te benoemen om de redenen als voornoemd. Dit zou een vertraging in de afwikkeling van financiële kwesties veroorzaken, terwijl tussen de betrokkenen niet in geschil is dat de rechthebbende (intensieve) ondersteuning nodig heeft en dat er met spoed zicht dient te komen op de financiële situatie van de rechthebbende, die op dit moment niet over een eigen inkomen beschikt en mogelijk forse schulden opbouwt als gevolg van de besteding van het PGB aan leefgeld en huur. Het hof heeft dan ook grote zorgen over de huidige financiële situatie van de rechthebbende en acht het van belang dat de bewindvoerder op korte termijn in gesprek zal kunnen gaan met de rechthebbende en haar taken als bewindvoerder van de rechthebbende kan gaan uitvoeren.
Ten overvloede merkt het hof op dat ter zitting is aangegeven dat voor de rechthebbende tevens een mentorschap zou zijn ingesteld. Tot op heden is ongewis wie de mentor van rechthebbende zou zijn. De beschikking waarbij de mentor zou zijn benoemd, zou na de zitting van het hof worden overgelegd, echter aan het hof is deze beschikking niet toegestuurd.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof als volgt beslissen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 12 januari 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
bepaalt dat de bij de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 12 januari 2018, uitgesproken onderbewindstelling niet alleen wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden is, maar ook wegens de lichamelijke of geestelijke toestand van de rechthebbende;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, I.M. Dölle en C. Koopman, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 24 juli 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.