In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige, [minderjarige], geboren op [geboortedatum]. De vader, die geen gezag heeft over [minderjarige], heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, waarin het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om [minderjarige] onder toezicht te stellen werd afgewezen. De moeder, die wel het gezag uitoefent, heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en betwist dat de vader als belanghebbende kan worden aangemerkt in deze procedure.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de vader en de moeder in persoon zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De Raad voor de Kinderbescherming was vertegenwoordigd door E. Sigmond. Het hof heeft overwogen dat de vader, ondanks het ontbreken van gezag, ontvankelijk is in zijn verzoek tot hoger beroep, omdat zijn belang rechtstreeks in het geding is. De moeder's grief dat de vader niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard, is door het hof verworpen.
Het hof heeft vervolgens de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling beoordeeld en geconcludeerd dat niet voldaan is aan de voorwaarden van artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. De verzoeken van de vader zijn afgewezen, en het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.