In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 30 april 2015. De verdachte, geboren in 1983, was eerder veroordeeld voor zware mishandeling, waarbij hij op 31 oktober 2013 in [plaats] een persoon, [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (bekkenbreuk) had toegebracht. De rechtbank had de verdachte destijds veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en had een deel van de vordering van de benadeelde partij toegewezen. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een zwaardere straf van 18 maanden geëist en volledige toewijzing van de schadevergoeding van € 33.997,07.
Het hof heeft de zaak onderzocht op de zitting van 12 juli 2018 en heeft de vordering van de benadeelde partij en de verklaringen van getuigen in overweging genomen. Het hof oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er sprake was van voorbedachte raad. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet met voorbedachte rade heeft gehandeld, maar dat er wel sprake was van opzet op zwaar lichamelijk letsel. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarbij de benadeelde partij niet-ontvankelijk is verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, die hij bij de burgerlijke rechter kan indienen.
De beslissing van het hof houdt rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte. Het hof heeft ook de lange duur van de procedure in aanmerking genomen, maar heeft uiteindelijk besloten tot een zwaardere straf dan de rechtbank had opgelegd, gezien de ernst van de mishandeling en het gebrek aan verantwoordelijkheid van de verdachte.