ECLI:NL:GHARL:2018:6827

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 juli 2018
Publicatiedatum
25 juli 2018
Zaaknummer
21-002855-15
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor zware mishandeling met betrekking tot voorbedachte raad en strafmaat

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 30 april 2015. De verdachte, geboren in 1983, was eerder veroordeeld voor zware mishandeling, waarbij hij op 31 oktober 2013 in [plaats] een persoon, [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (bekkenbreuk) had toegebracht. De rechtbank had de verdachte destijds veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en had een deel van de vordering van de benadeelde partij toegewezen. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een zwaardere straf van 18 maanden geëist en volledige toewijzing van de schadevergoeding van € 33.997,07.

Het hof heeft de zaak onderzocht op de zitting van 12 juli 2018 en heeft de vordering van de benadeelde partij en de verklaringen van getuigen in overweging genomen. Het hof oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er sprake was van voorbedachte raad. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet met voorbedachte rade heeft gehandeld, maar dat er wel sprake was van opzet op zwaar lichamelijk letsel. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarbij de benadeelde partij niet-ontvankelijk is verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, die hij bij de burgerlijke rechter kan indienen.

De beslissing van het hof houdt rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte. Het hof heeft ook de lange duur van de procedure in aanmerking genomen, maar heeft uiteindelijk besloten tot een zwaardere straf dan de rechtbank had opgelegd, gezien de ernst van de mishandeling en het gebrek aan verantwoordelijkheid van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002855-15
Uitspraak d.d.: 26 juli 2018
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 30 april 2015 met parketnummer 18-202181-14 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12 juli 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde en veroordeling van verdachte tot een onvoorwaardelijk gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden. Daarnaast is gevorderd de vordering van de benadeelde partij ter hoogte van
€ 33.997,07 volledig toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.L. van Onna, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde feit kan verdachte daarin niet worden ontvangen. Het hof zal verdachte in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 30 april 2015 verdachte ter zake het primair ten laste gelegde (zware mishandeling gepleegd met voorbedachte raad) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij heeft de rechtbank de volgende bijzondere voorwaarden gesteld:
- een meldplicht en
- deelname aan de gedragsinterventie de GI-GGZ Leefstijltraining.
De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank heeft
€ 10.000 immateriële schade toegekend en € 12.997,07 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover in hoger beroep van belang - ten laste gelegd dat:
1 primair:hij op of omstreeks 31 oktober 2013, te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon (te weten [benadeelde] ), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (bekkenbreuk), heeft toegebracht, door deze opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk meermalen, althans eenmaal, tegen het lichaam te schoppen en/of te trappen;
1 subsidiair:hij op of omstreeks 31 oktober 2013, te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde] , opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [benadeelde] meermalen, althans eenmaal, tegen het lichaam heeft geschopt en/of getrapt en/of meermalen, althans eenmaal, (met een boksbeugel) tegen het hoofd heeft gestompt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1 meer subsidiair:hij op of omstreeks 31 oktober 2013, te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, mishandelend een persoon (te weten [benadeelde] ), meermalen, althans eenmaal, (met een boksbeugel) tegen het hoofd heeft gestompt en/of geslagen en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, tegen het lichaam heeft geschopt en/of getrapt, ten gevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (bekkenbreuk), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het door de verdachte en zijn raadsvrouw gevoerde
verweer, strekkende tot vrijspraak van het ten laste gelegde, wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Uit de gebezigde bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van [getuige 1] en [getuige 2] , volgt dat verdachte bij aangever is geweest en hem meermalen tegen het lichaam heeft geschopt ten gevolge waarvan aangever onder meer een bekkenbreuk heeft opgelopen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
In het bijzonder overweegt het hof nog het volgende.
Voorbedachte raad
De verdediging heeft betoogd dat voorbedachte raad niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Niet is gebleken dat verdachte het voornemen had om aangever te mishandelen en zich dus heeft beraden op het plan om hem te mishandelen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat voorbedachte raad wel wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Het hof is van oordeel dat uit de omstandigheid dat verdachte tegen getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij naar aangever ging om hem aan te pakken niet zonder meer volgt dat verdachte met voorbedachte raad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft gehandeld. Ook de omstandigheid dat verdachte met een boksbeugel naar aangever toe zou zijn gegaan, kan gelet op de verklaring van de getuigen [getuige 4] en [getuige 2] , dat verdachte altijd een boksbeugel bij zich heeft, in dit geval niet zonder meer de conclusie rechtvaardigen dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Bovendien blijkt uit de verklaring van [getuige 2] dat verdachte en [getuige 2] in de woning van aangever zijn geweest waar eerst een woordenwisseling heeft plaatsgevonden alvorens het geweld plaatsvond. Het hof acht niet bewezen dat sprake was van voorbedachte raad.
Opzet op zwaar lichamelijk letsel
Aangever heeft door het op hem toegepaste geweld onder meer een bekkenbreuk opgelopen,
die operatief ingrijpen noodzakelijk heeft gemaakt en waarvan hij langdurig moet
herstellen en revalideren. Het hof is van oordeel dat het toegebrachte letsel, gelet op de aard en de ernst daarvan, de noodzaak van medisch ingrijpen en de duur van het herstel, naar het
gewone spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel dient te worden aangemerkt.
Ten aanzien van de vraag of sprake is van opzet op zwaar lichamelijk letsel overweegt het hof het volgende. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier zwaar
lichamelijk letsel - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van liet geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
In de onderhavige zaak bestaat het op het slachtoffer toegepaste geweld onder meer uit het
meermalen hard schoppen tegen het lichaam van het door toedoen van verdachte tegen de
grond gewerkte slachtoffer. Het slachtoffer lag ten tijde van deze schoppen in een
zogenaamde foetushouding en was gedurende enige tijd buiten bewustzijn. Gelet op de
verklaring van aangever en het opgetreden letsel zijn de schoppen onder meer ter hoogte van
de rug en heup terechtgekomen. Het gebied rond de heup en de buik/onderrug is een
kwetsbaar deel van het menselijk lichaam. Het meermalen met kracht schoppen tegen dat deel van het lichaam van het op de grond liggende slachtoffer dat bovendien niet steeds bij bewustzijn was, kan naar het oordeel van het hof naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard. Van contra-indicaties is niet gebleken. Het hof acht derhalve het voorwaardelijk opzet van verdachte op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1 primair:hij op 31 oktober 2013 te [plaats] aan een persoon (te weten [benadeelde] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (bekkenbreuk) heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen tegen het lichaam te schoppen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 31 oktober 2013 [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toegebracht. In reactie op een onbenullig voorval over het uitlaten van een hond is verdachte samen met [getuige 2] en [getuige 1] naar aangever toegereden met de intentie om aangever aan te pakken. Terwijl [getuige 1] in de auto is blijven wachten hebben verdachte en [getuige 2] bij het slachtoffer aangebeld. Het slachtoffer heeft nietsvermoedend de voordeur opengedaan en beide mannen binnengelaten. De eigen woning is bij uitstek de plek waar iemand zich veilig moet voelen. In de woning van het slachtoffer heeft vervolgens een forse gewelduitbarsting plaatsgevonden die voor het slachtoffer ernstige gevolgen heeft gehad. Deze geweldsuitbarsting staat in geen verhouding tot de aanleiding voor het bezoek. Verdachte heeft geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn daad.
Blijkens een verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 11 juni 2018 is verdachte voordat hij dit feit pleegde, eerder onherroepelijk veroordeeld. Dat was echter niet voor geweldsdelicten. Wel heeft hij voor een mishandeling in 2006 een geldboete betaald.
Daarnaast houdt het hof rekening met de persoonlijke omstandigheden zoals die blijken uit het dossier en zoals die ter terechtzitting van het hof aan de orde zijn gekomen. Verdachte heeft aangegeven dat hij een bewogen leven heeft gehad en dat er nu licht aan het einde van de tunnel is. Inmiddels heeft hij een nieuwe vriendin en mag hij na jaren zijn kinderen weer zien. Ook heeft verdachte zich naar eigen zeggen aangemeld bij VNN. De onderhavige procedure en het feit dat verdachte niet weet of hij een gevangenisstraf moet uitzitten leidt al lange tijd tot grote onzekerheid bij verdachte.
Het hof stelt vast dat verdachte voor het bewezen verklaarde feit op 14 januari 2014 - tevens aanvangsdatum van de redelijke termijn - is aangehouden. De rechtbank heeft op 30 april 2015 uitspraak gedaan waartegen door verdachte op 11 mei 2015 hoger beroep is ingesteld. Op 2 juni 2015 is het dossier binnengekomen bij het hof. Op 15 juli 2016 heeft een regiezitting plaatsgevonden. Vervolgens is de zaak aangehouden in verband met het horen van zeven getuigen. De eerste getuigen zijn op 14 april 2017 gehoord en op 21 februari 2018 heeft het laatste getuigenverhoor plaatsgevonden. De appelfase heeft na het instellen van hoger beroep ruim drie jaar geduurd en de totale duur van de procedure langer dan vier jaar. Het hof zal hiermee rekening houden in het bepalen van de strafmaat.
Hoewel het hof niet tot een bewezenverklaring komt van de strafverzwarende omstandigheid, voorbedachte raad, acht het hof, gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en het feit dat verdachte op geen enkele wijze verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen, een langere gevangenisstraf dan in eerste aanleg is opgelegd passend en geboden. Alles afwegende acht het hof in beginsel de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, met aftrek van voorarrest, een passende en noodzakelijke bestraffing. Het hof zal aan verdachte, rekening houdende met het tijdsverloop in het hoger beroep, een gevangenisstraf opleggen van veertien maanden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 33.997,07, bestaande uit € 15.000,- immateriële schade en € 18.997,07 uit materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 12.997,07. De rechtbank heeft € 10.000,- immateriële schade toegekend en € 2.997,07 aan materiële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij voor het overgrote deel gecompliceerd van aard is waardoor de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Het hof is onvoldoende in staat om te bepalen in hoeverre de gevorderde kosten verband houden met het strafbare feit en/of met de al bestaande ziekte van de benadeelde partij. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Gelet op het vorenstaande dienen de benadeelde partij en verdachte, als over en weer deels in het ongelijk gestelde partijen, ieder de eigen kosten te dragen van het geding.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. A. van Holten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Dörholt, griffier,
en op 26 juli 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A. van Holten is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.