In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van een minderjarige, [minderjarige], die op 31 oktober 2010 is geboren. De ouders, de vader en de moeder, hebben samen het gezag over [minderjarige], die tot zijn uithuisplaatsing bij de moeder woonde. De kinderrechter van de rechtbank Overijssel heeft op 10 januari 2018 toestemming gegeven aan de William Schrikker Stichting om [minderjarige] uit huis te plaatsen en in een pleeggezin te laten wonen tot 24 november 2018. De vader is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij verzoekt om de beschikking van de kinderrechter te vernietigen.
Tijdens de procedure bij het hof zijn de ouders en hun advocaten aanwezig geweest. De vader stelt dat de problemen van [minderjarige] opgelost kunnen worden als hij bij hem komt wonen, terwijl de William Schrikker Stichting en de moeder de beschikking van de kinderrechter willen bekrachtigen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de gedragsproblemen van [minderjarige] en de onrustige situatie tussen de ouders.
Het hof concludeert dat de kinderrechter terecht heeft geoordeeld dat uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. De problemen tussen de ouders hebben geleid tot een onveilige en onrustige omgeving voor [minderjarige], wat zijn ontwikkeling negatief beïnvloedt. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de kinderrechter van 10 januari 2018, waarbij de uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin wordt gehandhaafd.