ECLI:NL:GHARL:2018:6718

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 juli 2018
Publicatiedatum
23 juli 2018
Zaaknummer
200.222.426/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanvulling registers burgerlijke stand met akte van geboorte en akte van overlijden van in 1976 geboren en op dezelfde dag overleden kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de aanvulling van de registers van de burgerlijke stand. Verzoekers, een moeder en haar broer, hebben verzocht om de geboorte en het overlijden van een dochter, geboren in 1976, officieel te registreren. De zaak is eerder behandeld in een tussenbeschikking op 13 maart 2018, waarin het hof een getuigenverhoor heeft bevolen. Tijdens dit verhoor zijn getuigen gehoord die bevestigden dat de dochter, genaamd [H], op de dag van haar geboorte is overleden. De moeder heeft verklaard dat zij in 1976 beviel van een dochter, maar dat deze niet levensvatbaar was. De getuigenverklaringen en de omstandigheden rondom de geboorte zijn door het hof als voldoende bewijs beschouwd. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland vernietigd en gelast dat de registers van geboorten en overlijden worden aangevuld met de akten van [H]. De beslissing is genomen in het belang van de verzoekers en om de juridische status van de overleden dochter te bevestigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.222.426/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/153176 / FA RK 17-143)
beschikking van 17 juli 2018
inzake

1.[verzoekster] ,

verder te noemen: [verzoekster] of [verzoekster] ,
2. [verzoeker],
verder te noemen: [verzoeker] ,
beiden wonende te [A] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder gezamenlijk te noemen: verzoekers,
advocaat: mr. A.L. van Onna te Franeker.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Súdwest-Fryslân,
gevestigd te Sneek,
verder te noemen: de ambtenaar van de burgerlijke stand.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 13 maart 2018 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Ingevolge voormelde tussenbeschikking heeft op 29 mei 2018 en op 6 juni 2018 een getuigenverhoor plaatsgevonden. De hiervan opgemaakte processen-verbaal bevinden zich bij de processtukken.
1.3
Het verdere verloop blijkt uit:
- een journaalbericht van mr. Van Onna van 26 maart 2018 met productie(s);
- een brief van de heer [B] (broer van [verzoekster] , namens getuige [C] en echtgenoot) van 2 mei 2018;
- een journaalbericht van mr. Van Onna van 8 mei 2018;
- een journaalbericht van mr. Van Onna van 18 juni 2018 met productie(s).
1.4
Bij laatstgenoemd journaalbericht hebben verzoekers hun verzoek gewijzigd.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de (tussen)beschikking van
13 maart 2018, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In die beschikking heeft het hof de behandeling van de zaak aangehouden en met toepassing van artikel 284 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een getuigenverhoor bevolen, ten bewijze van het feit dat [in] 1976 een dochter is geboren uit [verzoekster] , en dat (indien bewezen) deze dochter diezelfde dag is overleden.
2.3
Het hof heeft als getuigen gehoord de heer [D] , de zwager van [verzoekster] , en mevrouw [C] (hierna: [C] ), de moeder van [verzoekster] .
2.4
Voor zover hier van belang heeft [C] als volgt verklaard:
Ik ben de moeder van [verzoekster] . Ik heb in totaal met mijn man vijf kinderen gekregen: achtereenvolgens [E] , [verzoekster] , [F] , [B] en [G] . Toen [verzoekster] in de opleiding tot ziekenverzorging, of een dergelijke opleiding, zat kwam zij op enig moment naar ons huis. Ergens in het begin van het jaar, welk jaar weet ik niet meer, zaten alle kinderen beneden in de achterkamer en op enig moment ging [verzoekster] naar haar kamer. Na ongeveer een half uur ben ik naar boven gegaan en ik zag dat [verzoekster] in de douche lag. Er was veel bloed en [verzoekster] moest bevallen.
Ik heb toen haar naar haar bed begeleid en op dat bed is ze bevallen van een meisje. Dat meisje leefde toen. Het baby'tje is heel snel geboren. Ik heb de navelstreng behandeld. Dat weet ik zeker. Hoe ik dat gedaan heb weet ik niet meer. Ik heb het kindje in een dekentje gewikkeld en in een doos in het kamertje naast de slaapkamer van [verzoekster] gelegd. Dat was de kamer van de twee jongste zoons. Of het kindje toen nog leefde weet ik niet.
Ik heb niemand ingelicht over deze gebeurtenis en ben beneden verdergegaan met mijn dagelijkse werkzaamheden. 's Avonds heb ik de doos tijdens het uitlaten van de hond in het water gegooid. [verzoekster] weet dat ook. Ik denk dat het de [a-vaart] is. [verzoekster] is nog twee dagen thuisgebleven.
Mijn man was tijdens de bevalling op herhaling en kwam ongeveer veertien dagen later thuis. Ik heb toen aan hem verteld dat [verzoekster] een kind had gekregen en dat het niet levensvatbaar was. Hij heeft daar niets over gevraagd en ik heb het er ook nooit meer met iemand over gehad.
2.5
[verzoekster] heeft ter zitting van 5 februari 2018 verklaard dat zij zeker weet dat [H] is geboren en overleden [in] 1976, omdat je zo'n datum nu eenmaal nooit meer vergeet. [verzoekster] stelt dat zij destijds verlof had van haar opleiding in verband met kerst en oud en nieuw en dat zij daarom bij haar ouders was.
2.6
Op grond van het vorenstaande, in combinatie met de stelling van verzoekers zoals opgenomen onder 5.2 van de tussenbeschikking van 13 maart 2018, is het hof van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat [verzoekster] [in] 1976 is bevallen van een dochter die zij [H] heeft genoemd en dat [H] diezelfde dag is overleden.

3.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen overeenkomstig het gewijzigde verzoek.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, van 17 mei 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Súdwest-Fryslân dat de registers van geboorten en overlijden worden aangevuld met een akte houdende geboorte en een akte houdende overlijden van [H] , geboren en overleden [in]
1976 te [I] .
Deze beschikking is gegeven door mrs. G. Jonkman, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en I.M. Dölle, bijgestaan door mr. D.M. Welbergen als griffier, en is op 17 juli 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.