ECLI:NL:GHARL:2018:6705

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 juli 2018
Publicatiedatum
23 juli 2018
Zaaknummer
21-002711-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van poging tot diefstal met geweld, gepleegd door verdachte en mededaders bij bushalte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1996, werd beschuldigd van poging tot diefstal met geweld, gepleegd in vereniging met twee mededaders. De feiten vonden plaats op 29 december 2015 bij een bushalte, waar de verdachte en zijn medeverdachten de aangever, [slachtoffer], bedreigden met een vuurwapen en hem vroegen om zijn bezittingen. De verdachte ontkende de beschuldigingen en stelde dat de aangifte verzonnen was. Het hof heeft de betrouwbaarheid van de aangifte van de aangever beoordeeld en kwam tot de conclusie dat er voldoende bewijs was voor de poging tot diefstal met geweld. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof oordeelde dat de verdachte een wezenlijke rol had gespeeld in het delict en dat het gebruik van een vuurwapen de ernst van de zaak vergrootte. De rechtbank had eerder de verdachte vrijgesproken van een poging tot woninginbraak, maar het hof vernietigde dit vonnis voor zover het aan zijn oordeel onderworpen was en deed opnieuw recht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002711-16
Uitspraak d.d.: 12 juli 2018
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 4 mei 2016 met parketnummer 18-830390-15 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
wonende te [woonplaats].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 13 september 2016 en 28 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank, voor zover aan hoger beroep onderworpen, bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde en veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht. Aan voornoemde proeftijd dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden, zoals opgenomen in het vonnis van de rechtbank. De afhandeling van het beslag dient te geschieden overeenkomstig hetgeen daarover in eerste aanleg is beslist. De vordering van de advocaat-generaal is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. A.D. Kloosterman, naar voren is gebracht.

De omvang van het hoger beroep

Het hoger beroep is niet bij akte beperkt. Voor zover verdachte hoger beroep heeft willen instellen tegen de vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde, wordt hij daarin niet-ontvankelijk verklaard.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte bij vonnis van 4 mei 2016 vrijgesproken van de onder 2 ten laste gelegde poging tot een woninginbraak, in vereniging begaan, en de onder 1 ten laste gelegde poging tot diefstal met geweld bewezen verklaard. Verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Aan voornoemde proeftijd zijn bijzondere voorwaarden verbonden, onder meer luidende dat verdachte zich onder toezicht stelt van de reclassering van het Leger des Heils en medewerking verleent aan ambulante woonbegeleiding, budgetbeheer en dagbesteding, eventueel te combineren met elektronische controle.
De rechtbank heeft het inbeslaggenomen pistool, drie paar handschoenen, een breekijzer en een waterpomptang onttrokken aan het verkeer en bepaald dat de inbeslaggenomen sporttas moet worden teruggegeven aan de rechthebbende.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is, voor zover aan hoger beroep onderworpen, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 december 2015 te [plaats 1], op de openbare weg, te weten de [straat 1] aldaar, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een portemonnee en/of geld en/of een telefoon en/of sigaretten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door opzettelijk:
- die [slachtoffer] vast te pakken en/of (daarbij) te trachten de rits van de jas van die [slachtoffer] los te maken en/of
- aan die [slachtoffer] te vragen of hij een portemonnee, geld, een telefoon, sigaretten
of iets anders bij zich had en/of (daarbij) een (op een) vuurwapen (gelijkend
voorwerp) op die [slachtoffer] te richten, althans aan die [slachtoffer] te tonen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen omtrent het bewijs voor het ten laste gelegde

Inleiding
Verdachte is ten laste gelegd dat hij zich in de vroege avonduren van 29 december 2015, tezamen met zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], schuldig heeft gemaakt aan een poging aangever [slachtoffer] van zijn bezittingen te beroven. Het voornemen daartoe is volgens aangever kracht bijgezet door een vuurwapen op hem te richten.
Verdachte heeft in alle stadia van het strafproces ontkend zich daaraan schuldig te hebben gemaakt. Hij zou, tezamen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], de hen onbekende [slachtoffer] getroffen hebben bij een bushalte aan de [straat 1] te [plaats 1] en hem slechts gevraagd hebben om een sigaret, hetgeen door [slachtoffer] werd geweigerd. Er voegde zich een tweede jongen bij hen, kennelijk een bekende van [slachtoffer],
(het hof begrijpt: getuige [getuige]),die wél bereid bleek rookwaar te verstrekken. Daarna kwam de politie en werden verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aangehouden ter zake van - zoals hem later bleek - verdenking van betrokkenheid bij een poging tot een woninginbraak. Vanuit het politiebusje zag verdachte een vuurwapen liggen op de plaats, waar zij zich alle vijf kort daarvoor hadden bevonden. Vanwege die vondst werden ook [slachtoffer] en [getuige] aangehouden. Verdachte heeft geen verklaring voor de aanwezigheid van het pistool. Het was in elk geval, zo verklaart hij, niet van hem dan wel van één van zijn medeverdachten. Door en namens verdachte is betoogd dat de aangifte van [slachtoffer] onbetrouwbaar is en dat verdachte moet worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. Voor zover de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bereid waren te verklaren, hebben zij een op hoofdpunten gelijkluidende lezing van het incident gegeven.
Overwegingen van het hof
Uit het proces-verbaal van politie komt het navolgende naar voren.
Verbalisanten krijgen op genoemde datum rond 19.34 uur de melding dat in de nabij de [straat 1] gelegen [straat 2] te [plaats 1] getracht was om in te breken op nummer [nummer 1]. De melder had drie jongens gesignaleerd, rond de 20 tot 30 jaar oud, in het bezit van een sporttas, gekleed in trainingspakken en met een getinte huidskleur. De melder had gezien dat zij meermalen hadden aangebeld bij de woningen aan de [straat 2] [nummer 1] en [nummer 2]. Een (andere) getuige had twee getinte jongens, in trainingspakken, een jaar of 16-17 jaar oud, één met een muts op, vanuit de [straat 2] in de richting van de [straat 1] zien lopen.
Op nummer [nummer 1] worden verse braaksporen aan een uitzetraam aan de achterzijde geconstateerd.
Op de [straat 1] treffen verbalisanten bij een bushokje vijf personen aan: drie getinte en twee blanke jongens. De drie getinte jongens - verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] - voldoen aan het door voornoemde getuigen gegeven signalement. Zij worden alle vijf gevraagd zich te legitimeren. Vervolgens wordt hun gevraagd op een rij te gaan staan, zodat een foto kan worden gemaakt, aan welk verzoek allen voldoen. De betreffende foto is opgenomen op dossierpagina 83. Het hof heeft tevens gelet op het daarbij behorende proces-verbaal van bevindingen. Verdachte heeft erkend dat hij de jongen met de sigaret, links (bezien vanuit het perspectief van de fotograaf) op de foto is.
Verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] worden om 19.55 uur aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij voornoemde poging tot een woninginbraak. Daarbij speelde volgens het proces-verbaal van aanhouding tevens een rol - naast de overeenkomende signalementen en hun aanwezigheid kort na die poging in de directe nabijheid daarvan - dat in de fouillering van [medeverdachte 1] werkhandschoenen werden aangetroffen en dat, ondanks de relatief hoge temperatuur, verdachte een muts droeg en [medeverdachte 2] handschoenen. Als de drie verdachten in het politiebusje hebben plaatsgenomen, wordt op het trottoir bij het bushokje, waar de vijf jongens kort daarvoor waren gefotografeerd, een vuurwapen (althans een daarop gelijkend voorwerp) aangetroffen. Daarop worden ook de twee blanke jongens - aangever [slachtoffer] en getuige [getuige] - aangehouden en wel op verdenking van verboden wapenbezit. [slachtoffer] deelt de verbalisanten daarop mee iets te willen vertellen, namelijk dat het drietal in het politiebusje zo-even geprobeerd had hem te overvallen en hij daarbij met een pistool werd bedreigd.
In het bushokje wordt ook een blauwe sporttas aangetroffen. Daarin bevinden zich een breekijzer, een waterpomptang en drie paar werkhandschoenen.
Verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] worden in eerste aanleg vrijgesproken van de in de inleidende dagvaarding onder 2 ten laste gelegde poging tot de woninginbraak. Nu deze verdenking de aanloop vormde tot de in hoger beroep ter beoordeling staande poging tot diefstal met geweld, begaan jegens [slachtoffer], acht het hof deze korte weergave van de voorafgaande gebeurtenissen niettemin van belang.
Het hof heeft voorts gelet op de aangifte van [slachtoffer], door de verdediging als onbetrouwbaar aangemerkt. [slachtoffer] verklaart een uur na het hier ter beoordeling staande incident ten overstaan van verbalisanten dat hij met zijn broertje en twee vrienden, onder wie getuige [getuige], een brommer aan het repareren was. Dat leidde niet tot het gewenste resultaat. Ze waren 'er flauw van' en gingen een rondje lopen, ook om in de wijk ([naam wijk]) naar het vuurwerk te kijken. Ter hoogte van de bushalte aan de [straat 1] draait [slachtoffer] een sigaretje. Hij zegt tegen de anderen dat ze alvast door kunnen lopen. "Ik kom er zo aan". Staande bij de bushalte ziet [slachtoffer] drie jongens aankomen. Ze voegen zich bij hem.
Jongen 1
(het hof leidt uit de beschrijving van deze jongen in de aangifte, in combinatie met de eerder genoemde foto op pagina 83 van het proces-verbaal van politie, af dat het om medeverdachte [medeverdachte 2] gaat)zegt tegen [slachtoffer]: "Mooi jasje". De jongen pakt hem vast en wil de rits van het jasje openmaken. Jongen 2
(overeenkomstig de wijze van identificatie van [medeverdachte 2] acht het hof aannemelijk dat het hier om verdachte gaat)en jongen 3
(medeverdachte [medeverdachte 1])komen ook om [slachtoffer] heen staan. Jongen 1 vraagt [slachtoffer] om zijn portemonnee, geld, telefoon, sigaretten of iets anders. [slachtoffer] zegt: "Nee". En dat hij er zelf ook hard voor moet werken. Jongen 1 zegt dan tegen jongen 2: "Waar is dat ding, doe met dat ding". Jongen 2 pakt uit een zak of tasje een voorwerp en geeft het aan jongen 1. [slachtoffer] ziet direct dat het een pistool is of iets dat daarop lijkt. Jongen 1 staat tegenover hem. Jongen 2 en 3 staan aan weerzijden van jongen 1. [slachtoffer] beschrijft het vuurwapen: zwart van kleur en naar zijn idee een 9 mm handpistool. Onderzoek leerde dat het om een semi-automatisch gaspistool gaat, merk Rohm, kaliber 9 mm, geschikt voor knal- en gaspatronen. Jongen 1 houdt het pistool op hem, [slachtoffer], gericht. Hij vraagt opnieuw om de eerder genoemde bezittingen van [slachtoffer].
Dan komt [getuige] eraan. Hij vraagt [slachtoffer] wat er aan de hand is. Jongen 1 zegt: "Hij heeft wél sigaretten". Jongen 1 vraagt en krijgt van [getuige] een sigaret. Een politieauto komt aanrijden en stopt bij het bushokje. [slachtoffer] ziet dat jongen 1 het pistool achter in zijn broeksband stopt. Zij moeten zich legitimeren en vervolgens op een rij gaan staan ten behoeve van een foto. Dan zegt één van beide verbalisanten tegen jongen 1, 2 en 3 dat zij verdacht worden van een zojuist gepleegde woninginbraak. Zij voldoen aan het door getuigen gegeven signalement. Zij worden gefouilleerd. [slachtoffer] verklaart dat hij jongen 1 wat naar achteren ziet lopen en hoort vervolgens iets op de grond vallen. [slachtoffer] kijkt en ziet het pistool op de grond liggen. "Jongen 1 ging er een beetje voor staan". Jongen 1, 2 en 3 worden vervolgens in het politiebusje gezet. Ook verbalisant ziet dan het pistool op de grond liggen. [slachtoffer] en [getuige] worden daarom ook aangehouden. Vanuit het politiebusje ziet [slachtoffer] een blauwe sporttas bij het bushokje staan. "Ik heb gezien dat één van de drie jongens met deze sporttas kwam aanlopen vanuit de [straat 3]. Ik heb er toen niet op gelet wie de tas vasthield".
Getuige [getuige] heeft verklaard vanuit de verte te hebben gezien dat [slachtoffer] door drie jongens werd omringd en voorts dat - toen de politie er was - de jongen die links van [slachtoffer] stond
(het hof stelt op grond van de foto op dossierpagina 83 vast dat dat [medeverdachte 2] is)achter zich iets weggooide. [getuige] verklaart dat het op een schroevendraaier leek, maar dat hij het niet goed gezien heeft.
De betrouwbaarheid van de aangifte
Met betrekking tot de betrouwbaarheid van de aangifte stelt het hof allereerst vast dat het vuurwapen - van cruciaal belang in deze zaak - daadwerkelijk bij het bushokje, de plaats delict, is aangetroffen en wel – volgens een daartoe opgemaakt proces-verbaal van bevindingen - één meter achter de positie van medeverdachte [medeverdachte 2] op de eerdergenoemde foto. De verklaring van [slachtoffer] dat jongen 1 zich van het wapen heeft ontdaan en het vervolgens aan het zicht van verbalisanten heeft onttrokken wordt, voor wat betreft het eerste deel, in de kern bevestigd door [getuige]. Dat [getuige] het voorwerp niet als zodanig wist te identificeren acht het hof, gelet op de omstandigheden van het moment, niet van doorslaggevend belang. Voor een scenario, waarbij [slachtoffer] of [getuige] degene zou zijn geweest, die het wapen ter plaatse had achtergelaten, is geen enkele aanwijzing. In dat verband heeft het hof tevens in aanmerking genomen dat verdachte, noch zijn medeverdachten, hebben verklaard een voorwerp op de grond te hebben horen of zien vallen, hetgeen - afgezet tegen de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige] op dit punt - tenminste opmerkelijk is te noemen.
Gelet op het vorenstaande houdt het hof het ervoor dat het vuurwapen toebehoorde aan verdachte en/of de zijnen. Deze aanname geeft tevens steun aan de verklaring van [slachtoffer] dat hij door hen met een vuurwapen is bedreigd.
De verdediging heeft betoogd dat de verklaringen van aangever [slachtoffer], zowel ten overstaan van verbalisanten als bij de raadsheer-commissaris afgelegd, 'volstrekt ongeloofwaardig en leugenachtig' zijn en daarom uitgesloten moeten worden van het bewijs. Daartoe is onder meer aangevoerd dat getuige [getuige] niet heeft verklaard over de bedreigende situatie waarin hij [slachtoffer] zou moeten hebben aangetroffen en dat hij bij zijn verhoor bij de raadsheer-commissaris niet bleek te weten dat [slachtoffer] met een vuurwapen was bedreigd. Kennelijk had [slachtoffer] dat aspect - [getuige] wist wel van een (poging tot) beroving van [slachtoffer] en het weggeworpen voorwerp - niet met [getuige] gedeeld.
Het hof deelt - evenals de raadsheer-commissaris, zoals blijkt uit diens vraagstelling - in zekere mate de verbazing daarover van de raadsman. Daaruit volgt echter niet de door de raadsman getrokken conclusie dat het (daarom) om een verzonnen aangifte zou gaan. Uit de stukken blijkt dat de politie vrijwel direct arriveerde na aankomst van [getuige] bij het bushokje en diens afgifte van een sigaret aan (vermoedelijk) verdachte. Voorts heeft [slachtoffer] bij de raadsheer-commissaris uitdrukkelijk verklaard dat het wapen werd weggestopt op het moment dat [getuige] kwam aanlopen en kennelijk niet, zoals hij ten overstaan van verbalisanten heeft verklaard, toen de politie kwam. Uit de stukken blijkt overigens dat het daarbij om een zéér korte tijdspanne gaat. Informatie-uitwisseling tussen [slachtoffer] en [getuige] ná hun kortdurende aanhouding zou wellicht in de rede hebben gelegen. Dat die uitwisseling, met name van de zijde van [slachtoffer], kennelijk onvolledig heeft plaatsgevonden kan diverse redenen hebben, zoals bijvoorbeeld de persoon van [slachtoffer] en/of de aard van de verhouding tussen [slachtoffer] en [getuige] en/of de opmerkzaamheid of het gebrek daaraan van [getuige]. De nodige terughoudendheid dient dan ook betracht te worden voor wat betreft het trekken van verstrekkende conclusies, zoals door de raadsman is gedaan. Het hof trekt die conclusies niet.
De raadsman stelt voorts dat [slachtoffer] pas met het berovingsverhaal aankomt, nadat hij zelf, met [getuige], is aangehouden op verdenking van verboden wapenbezit. Het hof ziet ook dit aspect niet als een contra-indicatie voor de betrouwbaarheid van de aangifte. Uit het dossier volgt dat [slachtoffer] de politie direct na de vondst van het wapen, nog vóór zijn aankomst op het politiebureau, heeft ingelicht over hetgeen hem was overkomen. Voor zover is door de raadsman is gesuggereerd dat het wapen wellicht eigendom van [slachtoffer] was, ziet het hof voor die bewering - zoals gezegd - geen enkele steun. In dat licht bezien valt voorts niet in te zien welk belang [slachtoffer] zou kunnen hebben bij het afleggen van een valse verklaring.
Ten slotte overweegt het hof dat alle vijf betrokkenen, daaronder tevens begrepen verdachte en zijn medeverdachten voor zover zij bereid waren te verklaren, min of meer wisselende, althans onduidelijke verklaringen hebben afgelegd over wie aan wie een sigaret vroeg en de (mate van) betrokkenheid van verdachte en zijn medeverdachten bij de daarop volgende gebeurtenissen. Zo heeft medeverdachte [medeverdachte 1] bij de politie, als hem de aangifte van [slachtoffer] wordt voorgehouden, verklaard dat hij, [medeverdachte 1], degene was die aangever bij de jas greep, zei dat het een mooie jas was en om een sigaret vroeg. Deze verklaring wijkt af van de aangifte en ook van de verklaring van verdachte. De herinneringen waren ten tijde van de verhoren bij de raadsheer-commissaris, een kleine 1,5 jaar later, bij [slachtoffer] en [getuige] kennelijk verder verbleekt. De drie verdachten, voor zover verschenen ter terechtzitting en bij de raadsheer-commissaris, bleken eveneens over een in dit opzicht uiterst feilbaar geheugen te beschikken.
Ook uit dit gebrek aan consistentie kan naar het oordeel van het hof niet worden afgeleid dat er sprake is van een verzonnen aangifte en evenmin dat er onvoldoende bewijs is voor het ten laste gelegde deelnemingsvorm. Daarvoor dient immers sprake te zijn van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten, zonder dat ieders afzonderlijke rol daarbij in kaart behoeft te worden gebracht.
Alles afwegende acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich, tezamen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], schuldig gemaakt heeft aan een poging tot beroving van aangever [slachtoffer] en daartoe in gezamenlijkheid uitvoeringshandelingen hebben verricht.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 29 december 2015 te [plaats 1], op de openbare weg, te weten de [straat 1] aldaar, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een portemonnee en/of geld en/of een telefoon en/of sigaretten, toebehorende aan [slachtoffer], en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken door opzettelijk:
- die [slachtoffer] vast te pakken en daarbij te trachten de rits van de jas van die
[slachtoffer] los te maken en
- aan die [slachtoffer] te vragen of hij een portemonnee, geld, een telefoon, sigaretten
of iets anders bij zich had en daarbij) een vuurwapen op die [slachtoffer] te richten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;

Strafbaarheid van de verdachte

Wat betreft de strafbaarheid van verdachte heeft het hof gelet op de - inmiddels enigszins gedateerde - pro justitia rapportage van 13 april 2016, opgemaakt door drs. B.Y. van Toorn, GZ-psycholoog. Daarin wordt geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, waarvan ook sprake was ten tijde van het ten laste gelegde, indien bewezen. De psycholoog acht het aannemelijk dat er een relatie is geweest tussen stoornis en delict. Aangezien verdachte niet heeft willen praten over het ten laste gelegde kan er geen uitspraak worden gedaan over de mate waarin dit hem kan worden toegerekend.
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich, tezamen met zijn twee medeverdachten, schuldig gemaakt aan een poging tot beroving van een willekeurig persoon, die zij op een winteravond aantroffen bij een bushalte. Daarbij is gebruik gemaakt van een vuurwapen. De toedracht van het incident is reeds uiteengezet in de hieraan voorafgaande overwegingen omtrent het bewijs. Op grond van het dossier is aannemelijk geworden dat verdachte daarbij een wezenlijke rol heeft gespeeld door zijn medeverdachte van een vuurwapen te voorzien. Een dergelijk intimiderend optreden - drie tegen één - getuigt van disrespect voor niet alleen de eigendommen maar ook de algehele integriteit van degene die daar het doelwit van is. Daarnaast draagt het openbare karakter van het feit bij aan de gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Immers, iedereen bevindt zich wel eens alleen, in het donker, op straat.
Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 mei 2018, waaruit blijkt dat verdachte in 2011 onherroepelijk is veroordeeld is tot een voorwaardelijke PIJ-maatregel voor onder meer een soortgelijk delict, welke maatregel in 2013 werd omgezet in een onvoorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
14 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. Het onvoorwaardelijke deel van deze straf is door verdachte reeds in voorlopige hechtenis ondergaan. De advocaat-generaal heeft overeenkomstig gevorderd. Het hof acht deze afdoening passend en geboden en ziet geen reden om tot een andersluidend oordeel te komen. Anders dan de rechtbank echter en de vordering van de advocaat-generaal op dit punt ziet het hof geen aanleiding om aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf bijzondere voorwaarden te verbinden. Een recente reclasseringsrapportage ontbreekt. In het meest recente rapport van
8 april 2016 wordt gesteld dat de kans op toekomstige ontsporingen hoog is vanwege - onder meer - persoonlijkheidsproblematiek en risicofactoren binnen meerdere leefgebieden.
Vanwege het ontbreken van intrinsieke motivatie wordt de kans op het zich onttrekken aan voorwaarden binnen een verplichtend kader als hoog ingeschat.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij weer naar school gaat. Na zijn havodiploma te hebben gehaald volgt hij nu een MBO-opleiding op niveau 4. Hij loopt stage bij [bedrijfsnaam] in [plaats 2] en kan daar in september aan het werk als begeleider van jongeren 'met een rugzakje'. Verdachte heeft verklaard het nodige te hebben meegemaakt, ouder te zijn geworden en zijn ogen te hebben geopend.
Zonder verdachtes problematische voorgeschiedenis alsmede de daaraan verbonden risicofactoren te bagatelliseren is het hof van oordeel dat volstaan dient te worden met
oplegging van een gevangenisstraf van na te melden duur en modaliteit. Aan de bij het voorwaardelijk deel behorende proeftijd zullen alleen de wettelijk geldende algemene voorwaarden worden verbonden.

Onttrekking aan het verkeer

Het tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met behulp van het hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een pistool, kleur zwart, merk Rohm RG88, 9mm.
Het voorwerp zal aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.

Bewaring ten behoeve van de rechthebbende

Het hof is van oordeel dat de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
- een sporttas;
- drie paar handschoenen;
- een breekijzer;
- een waterpomptang;
moeten worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende, nu niet is vast te stellen aan wie de tas met inhoud toebehoort.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24, 33, 36b, 36c, 45, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover dit is gericht tegen de vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een pistool, kleur zwart, Rohm RG88, 9mm.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een sporttas;
- drie paar handschoenen;
- een breekijzer;
-een waterpomptang.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Rietveld, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. L.J. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel, griffier,
en op 12 juli 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.