ECLI:NL:GHARL:2018:6699

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 juli 2018
Publicatiedatum
23 juli 2018
Zaaknummer
200.239.687
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en rol van het kind in hulpverlening

In deze zaak gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige 2] na een eerdere beschikking van de kinderrechter. De vader, verzoeker in hoger beroep, is het niet eens met de verlenging en stelt dat de hulpverlening door de gecertificeerde instelling (GI) contraproductief is geweest. De moeder steunt de GI en is van mening dat de betrokkenheid van de vader en de GI noodzakelijk is voor de ontwikkeling van [minderjarige 2]. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de ouders en de GI zijn gehoord. De vader heeft zijn bezorgdheid geuit over de rol van de GI en de beëindiging van de samenwerking met de hulpverlening van De Verborgen Kracht (DVK). De GI heeft echter aangegeven dat de ontwikkelingsbedreigingen voor [minderjarige 2] nog steeds aanwezig zijn en dat de verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is. Het hof heeft de bestreden beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij het belang van [minderjarige 2] voorop staat. Tevens is besloten om [minderjarige 2] uit te nodigen voor een nagesprek om haar uitleg te geven over de beslissing van het hof.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.239.687
(zaaknummer rechtbank Gelderland 334861)
beschikking van 19 juli 2018
inzake
[naam vader]
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. H.J. Scholten te Zutphen,
en
de gecertificeerde instelling
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Zutphen,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI,
en
[naam moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H. Ravenshorst te Zutphen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 30 april 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Deze beschikking zal hierna de bestreden beschikking worden genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift, ingekomen op 25 mei 2018;
  • het verweerschrift van de moeder;
  • een brief van de GI van 25 juni 2018 met bijlagen 1 tot en met 3 en
  • het gezinsplan van de GI van 2 juli 2018.
2.2
Op 2 juli 2018 is de hierna te noemen [minderjarige 2] verschenen, die buiten aanwezigheid van partijen en belanghebbenden door het hof is gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 5 juli 2018 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de GI zijn verschenen mevrouw M. Dijkstra en de heer J. Lourens.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de vader en de moeder zijn geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats] en
  • [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats] .
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . [minderjarige 1] woont bij de moeder, [minderjarige 2] woont bij de vader.
3.2
Bij (tussen)beschikking van 1 mei 2017 heeft de kinderrechter in de rechtbank Gelderland – voor zover hier van belang – [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 1 mei 2017 tot 1 mei 2018.
3.3
De GI heeft op 22 november 2017 een schriftelijke aanwijzing gegeven aan de vader ten aanzien van het samenwerken met de hulpverlening die wordt ingezet door de GI. De vader heeft de rechtbank verzocht deze aanwijzing vervallen te verklaren.
3.4
Bij beschikking van 6 maart 2018 heeft de kinderrechter in de rechtbank Gelderland het verzoek van de vader afgewezen. Bij afzonderlijke beschikking van diezelfde datum heeft de kinderrechter, op verzoek van de GI, de schriftelijke aanwijzing van 22 november 2017 bekrachtigd.
3.5
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 1 mei 2019.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief ziet op de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] . De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking deels te vernietigen en het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] voor de duur van een jaar alsnog af te wijzen.
4.2
De GI voert mondeling verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.3
De moeder voert verweer en verzoekt het hof het door de man verzochte af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De vader kan zich met de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] niet verenigen. Hij voert aan dat de ondertoezichtstelling het afgelopen jaar contraproductief is geweest. Volgens de vader heeft het lange tijd geduurd voordat de GI actie heeft ondernomen. Gedurende die tijd was er weinig tot geen aandacht voor de kinderen. De vader stelt dat de situatie met betrekking tot de hulpverlening voor [minderjarige 2] door toedoen van de GI is verslechterd. Al ruim voor aanvang van de ondertoezichtstelling was er hulpverlening betrokken in de vorm van De Verborgen Kracht (hierna: DVK) te Zutphen. [minderjarige 2] werd begeleid door [medewerker DVK] (hierna: [medewerker DVK] ) van DVK, door wie zij volgens de vader opbloeide. De GI heeft er echter voor gekozen de samenwerking met DVK per 31 december 2017 te beëindigen. Volgens de vader heeft de GI geen alternatief voor [medewerker DVK] geboden en is de hulpverlening voor [minderjarige 2] gestagneerd. Zonder medeweten van de GI heeft [medewerker DVK] ervoor gekozen zich als privépersoon – zonder betrokkenheid van DVK – te blijven inzetten voor [minderjarige 2] en die heeft daar baat bij. Voor zover al sprake is van een ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige 2] meent de vader dat hij dit zelf kan afwenden door DVK in te zetten. Verdere betrokkenheid van de GI kan de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 2] juist vergroten.
In het gezin van de moeder is hulpverlening door Passie voor Jeugd en Gezin (hierna: PJG) opgestart. In november 2017 hebben de ouders zelf, met begeleiding door DVK en PJG, het contact tussen de moeder en [minderjarige 2] en tussen de vader en [minderjarige 1] weer opgestart. De GI heeft dit echter stopgezet. De vader stelt dat contactherstel van [minderjarige 2] met de moeder opnieuw zonder betrokkenheid van de GI kan worden gerealiseerd.
De vader stelt verder open te staan voor andere hulpverlening dan DVK, maar is van mening dat het voor het vertrouwen van [minderjarige 2] nodig is dat naast deze eventuele hulpverlening ook [medewerker DVK] betrokken blijft.
5.3
De GI voert aan dat de ontwikkelingsbedreigingen, zoals deze zijn genoemd in de bestreden beschikking, niet weggenomen zijn. Verlenging van de ondertoezichtstelling is noodzakelijk om onder meer het contact tussen [minderjarige 2] en de moeder en [minderjarige 1] te herstellen. [minderjarige 2] zit vast in een loyaliteitsconflict tussen haar beide ouders, tussen haarzelf en [minderjarige 1] en tussen haar ouders en de betrokken hulpverlening. De GI stelt dat de samenwerking met de vader moeilijk verloopt, waardoor de hulpverlening voor [minderjarige 2] stagneert. De GI acht hulpverlening door PJG wenselijk. De GI vindt het niet wenselijk dat DVK betrokken is, omdat DVK onvoldoende openheid geeft. De GI geeft te kennen bereid te zijn te onderzoeken of [medewerker DVK] , naast andere hulpverlening, betrokken kan blijven bij [minderjarige 2] . Daarbij stelt de GI in ieder geval de voorwaarden dat voldoende openheid wordt gegeven en dat afspraken worden gemaakt met [medewerker DVK] over de inhoud van haar betrokkenheid.
5.4
De moeder voert aan dat de rol van de GI is gestagneerd doordat de vader geen andere hulpverlening dan DVK accepteert. De moeder acht betrokkenheid van DVK onwenselijk vanwege een ondoorzichtige werkwijze en omdat de vader en DVK de moeder buiten spel zetten. Betrokkenheid van [medewerker DVK] als privépersoon acht de moeder onwenselijk vanwege het ontbreken van toezicht. De moeder heeft veel aan de inzet van PJG en wenst daarmee door te kunnen gaan. Volgens de moeder wordt het doel van de ondertoezichtstelling, te weten contact tussen [minderjarige 2] en [minderjarige 1] en tussen [minderjarige 2] en de moeder, uit het oog verloren.
5.5
Het hof acht evenals de rechtbank aannemelijk dat [minderjarige 2] bij het uitblijven van de verzochte verlenging zodanig zal opgroeien dat zij in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en dat de zorg die in verband met het wegnemen van die bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor de ouders door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. De verwachting is gerechtvaardigd dat de ouders in staat zijn binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, te dragen. Het hof maakt daarbij, na eigen onderzoek de overwegingen van de rechtbank tot de zijne en voegt hier nog het volgende aan toe.
5.6
Uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, begrijpt het hof dat [medewerker DVK] zeer belangrijk is voor [minderjarige 2] als vertrouwenspersoon. Tegelijkertijd maakt het hof zich zorgen over het gebrek aan vertrouwen van [minderjarige 2] in door de GI in te zetten hulpverlening. Het hof vreest dat de effectieve hulpverlening voor [minderjarige 2] binnen de ondertoezichtstelling zal blijven stagneren indien hierin geen rol voor [medewerker DVK] kan worden gevonden en er zelfs toe kan leiden dat de GI een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] zal verzoeken indien de moeizame samenwerking tussen de GI en de vader niet verbetert. Hierbij speelt een rol dat het vertrouwen van [minderjarige 2] in volwassenen is beschadigd en dat om die reden de vader niet instemt met hulpverlening waaraan [minderjarige 2] niet wil meewerken. Het is nodig dat alle betrokkenen zich gaan inzetten om deze patstelling te doorbreken. Het hof acht het om die reden van groot belang dat partijen zich inspannen om – in het belang van [minderjarige 2] – een wijze te vinden waarop [medewerker DVK] betrokken kan blijven als vertrouwenspersoon van [minderjarige 2] . De GI heeft ter zitting te kennen gegeven in gesprek te willen gaan over een mogelijke rol voor [medewerker DVK] bij de hulpverlening. Het hof verwacht daarbij van de GI dat zij bereid is om hiertoe ook de mogelijkheden buiten de formele kaders te onderzoeken. Het hof benadrukt dat het de taak van de GI is om hierbij de regie te voeren en eventueel voorwaarden te stellen waaraan door [medewerker DVK] voldaan moet worden. Van de vader verwacht het hof, conform zijn toezegging ter zitting, dat hij zich daadwerkelijk openstelt voor andere hulpverlening dan DVK, dat hij dat aan [minderjarige 2] laat blijken en dat hij [minderjarige 2] ondersteunt en stimuleert zich daarvoor open te stellen. Tenslotte verwacht het hof ook van [minderjarige 2] zelf dat zij andere hulpverlening dan DVK zal accepteren.
5.7
Gelet op de rol van [minderjarige 2] bij het toelaten van hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling, ziet het hof aanleiding [minderjarige 2] uit te nodigen voor een nagesprek. Tijdens dit nagesprek, dat zal worden gehouden met een van de raadsheren die aan de beschikking hebben meegewerkt, zal [minderjarige 2] uitleg kunnen krijgen over deze beslissing van het hof en zal zij vragen kunnen stellen als zij daaraan behoefte heeft.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 30 april 2018 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
bepaalt dat het hof [minderjarige 2] zal uitnodigen voor een nagesprek dat zal worden gehouden met een van de raadsheren die aan deze beschikking hebben meegewerkt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, J.B. de Groot en C.M. Schönhagen, bijgestaan door mr. H. Bouhuys als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. J.B. de Groot en is op 19 juli 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.