ECLI:NL:GHARL:2018:6676

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 juli 2018
Publicatiedatum
23 juli 2018
Zaaknummer
200.232.379
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking inzake onderhoudsbijdrage voor meerderjarige zoon

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de onderhoudsbijdrage voor een meerderjarige zoon. De man, verzoeker in hoger beroep, had eerder een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland aangevochten waarin was bepaald dat hij een bijdrage van € 518,- per maand moest betalen aan zijn zoon, die studeerde en in zijn levensonderhoud moest worden voorzien. De man stelde dat zijn zoon, die 21 jaar oud was, niet behoeftig was en in staat was om zelf in zijn levensonderhoud te voorzien. Hij voerde aan dat de zoon geen recht had op alimentatie omdat hij in staat was om door arbeid zijn eigen inkomen te verwerven, en dat de zoon niet voldoende had onderbouwd dat hij niet in zijn eigen levensonderhoud kon voorzien.

Het hof oordeelde dat de man niet langer verplicht was om bij te dragen aan de kosten van levensonderhoud en studie van zijn zoon. Het hof stelde vast dat de zoon niet aannemelijk had gemaakt dat hij behoeftig was, en dat hij, als hij zijn studie wilde voortzetten, dit op eigen kosten moest doen. De eerdere beschikking van de rechtbank werd vernietigd, en het verzoek van de zoon tot het vaststellen van een bijdrage werd afgewezen. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.232.379
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 444403)
beschikking van 19 juli 2018
inzake
[De man],
wonende te [plaats] , gemeente [plaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: voorheen mr. M. Oparyk te ‘s-Hertogenbosch,
thans mr. L.E. de Wal te Geldermalsen,
en
[De zoon],
wonende te [plaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: [De zoon] ,
advocaat: mr. M.D. Splinter te Houten.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 18 december 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift, ingekomen op 30 januari 2018;
  • het verweerschrift;
  • een journaalbericht van mr. Splinter van 16 mei 2018 met bijlagen 16 tot en met 19 en
  • een journaalbericht van mr. Oparyk van 25 mei 2018 met productie F.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 29 mei 2018 plaatsgevonden. De man is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. De Wal, die zich in plaats van mr. Oparyk voor de man heeft gesteld. [De zoon] is eveneens in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat.
2.3
Artikel 1.4.4 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven luidt:
“Een belanghebbende legt de stukken waarop hij zich wenst te beroepen, zo spoedig mogelijk over. Uiterlijk op de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling kunnen nog stukken worden overgelegd, mits in vijfvoud en met toezending in kopie aan iedere overige belanghebbende. Op stukken die nadien worden overgelegd en op stukken waarvan tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat zij niet door iedere overige belanghebbende zijn ontvangen en tegen overlegging waarvan bezwaar is gemaakt, wordt geen acht geslagen, tenzij het hof anders beslist. Omvangrijke stukken die zonder noodzaak op of vlak voor de tiende kalenderdag voorafgaande aan de mondelinge behandeling worden overgelegd, kunnen als in strijd met de goede procesorde buiten beschouwing worden gelaten.”
2.4
Desgevraagd heeft mr. Splinter ter mondelinge behandeling bij het hof bezwaar gemaakt tegen overlegging van het journaalbericht van mr. Oparyk van 25 mei 2018 met productie F. Mr. Splinter heeft de productie pas voorafgaand aan de mondelinge behandeling met [De zoon] kunnen bespreken. Het hof heeft daarop beslist dat dit journaalbericht met productie F toch acht wordt geslagen, omdat deze kort en eenvoudig te doorgronden zijn en mr. Splinter en [De zoon] in redelijkheid voldoende moeten hebben kunnen kennisnemen van die bijlagen en zich voldoende hebben kunnen voorbereiden op een verweer daartegen.

3.De feiten

3.1
Uit het huwelijk van de man en [de vrouw] (hierna: de vrouw) is op [geboortedatum] te [plaats] [De zoon] geboren. De man en de vrouw hebben nog een zoon, [Zoon 2] genaamd, geboren op [geboortedatum] te [plaats] . Het huwelijk van de man en de vrouw is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Utrecht van 16 november 2005 in de registers van de burgerlijke stand op 25 november 2005.
3.2
Bij voormelde beschikking van 16 november 2005 is onder meer bepaald dat de man met een bedrag van € 65,- per kind per maand dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [De zoon] en [Zoon 2] (verder: kinderalimentatie).
3.3
Sedertdien is de kinderalimentatie enkele keren gewijzigd, de laatste keer bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 27 maart 2013. De bijdrage vanaf 1 november 2012 tot 1 juni 2013 is daarbij op € 308,07 per maand en de bijdrage vanaf 1 juni 2013 is daarbij op € 517,- per maand bepaald.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking van 18 december 2017 is - uitvoerbaar bij voorraad - bepaald dat de man aan [De zoon] met ingang van 24 september 2017 € 518,- zal verstrekken als bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud en studie (verder te noemen: alimentatie) en het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De man is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen. De man verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en [De zoon] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken dan wel deze verzoeken af te wijzen.
4.3
[De zoon] voert verweer en verzoekt het hof - uitvoerbaar bij voorraad - de bestreden beschikking te bekrachtigen en de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De man stelt in zijn grieven onder meer dat [De zoon] 21 jaar oud is en dat hij gelet op zijn omstandigheden geen behoefte heeft/niet behoeftig is. Hij voert daartoe aan dat in de jurisprudentie wordt vermeld dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 1:392 van het Burgerlijk Wetboek (BW) blijkt dat het niet de strekking van die bepaling is ouders te verplichten hun meerderjarige kinderen, die overigens in staat zijn door arbeid in hun eigen levensonderhoud te voorzien, door het verstrekken van een uitkering in staat te stellen tot het volgen of voltooien van een opleiding. Een kind is alleen behoeftig wanneer het niet kan beschikken over middelen waarover hij in redelijkheid zou moeten kunnen beschikken. Het feit dat [De zoon] studeert maakt hem niet behoeftig.
De bij [De zoon] vastgestelde aandoeningen, waarover hij pas in de procedure in eerste aanleg voor het eerst medische bescheiden heeft ontvangen, vormen volgens de man geen grond voor het voortduren van de onderhoudsverplichting. De gestelde beperkingen belemmeren [De zoon] niet om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien, want uit de door [De zoon] overgelegde Kritische Functionele Mogelijkhedenlijst (bijlage 5 bij het verzoekschrift in eerste aanleg) blijkt dat er mogelijkheden voor [De zoon] zijn op de arbeidsmarkt.
De man voert voorts aan dat hij nooit heeft ingestemd met de opleiding die [De zoon] is gaan volgen en dat de studieresultaten van [De zoon] onvoldoende perspectief bieden. Het is onzeker of [De zoon] zelfs in zeven jaar de vierjarige opleiding zal kunnen afronden. In het participatieplan heeft het UWV weliswaar geoordeeld dat de huidige opleiding die [De zoon] volgt de beste kans zal bieden op een baan in de toekomst, maar tevens wordt vermeld dat die baan dan wel aan allerlei voorwaarden moet voldoen. Het moet om een klein bedrijf gaan waar intensieve begeleiding mogelijk is, en met daarnaast een jobcoach. De man vindt dit niet realistisch en hij betwijfelt of het UWV een goede inschatting heeft gemaakt. Wanneer [De zoon] niet zou studeren heeft hij aanspraak op een volledige Wajonguitkering. Indien [De zoon] er toch voor kiest de studie voort te zetten dan dient hij bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) aanspraak te maken op een aanvullende beurs waarbij hij moet vragen het inkomen van zijn vader buiten beschouwing te laten en verder kan hij een studielening afsluiten. Omdat het contact tussen [De zoon] en hem voor de twaalfde verjaardag van [De zoon] al was verbroken en sprake is van een ernstig conflict tussen hen over meer dan alleen geldzaken, voldoet [De zoon] aan de door DUO gestelde voorwaarden om alsnog een aanvullende beurs te kunnen verkrijgen. Een verzoek bij DUO daartoe kan [De zoon] ook thans nog indienen, zelfs voor het jaar 2016. Tot slot stelt de man dat uit de door [De zoon] overgelegde stukken niet blijkt of is onderzocht of [De zoon] in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) aanspraak kan maken op een bijzondere bijdrage.
De man is van mening dat hij de afgelopen jaren steeds in de kosten van [De zoon] heeft bijgedragen en in alle redelijkheid niet van hem worden gevergd dat hij vanaf het moment dat [De zoon] 21 is geworden nog minstens drie jaar moet bijdragen voor zijn studie.
5.2
[De zoon] heeft tegen het voornoemde stellingen van de man verweer gevoerd en stelt dat de rechtbank in de bestreden beschikking zijn behoefte op de juiste manier heeft vastgesteld op € 1.200,- per maand. De opleiding Engineering Elektrotechniek die hij volgt is in samenspraak met het UWV en Stichting MEE gekozen en de man heeft daarvoor toestemming gegeven. Hij volgt de opleiding inmiddels ruim vierenhalf jaar. Vanwege zijn aandoeningen is hij niet in staat om naast zijn studie te werken. Dat is psychisch en lichamelijk te zwaar voor hem. In verband met zijn gezondheid heeft hij een examen gemist, daarna volgt hij het derde leerjaar. Hij moet nog 80 uur stage lopen. Voor zijn stage en om een baan te kunnen vinden is het belangrijk dat hij zijn rijbewijs haalt. Zijn broer [Zoon 2] kwam eerder niet aanmerking voor een aanvullende beurs omdat de man draagkracht heeft. Zijn moeder heeft geen draagkracht. [De zoon] vindt dat van hem niet kan worden verwacht dat hij een hoge lening aangaat om zijn studie te kunnen volgen, omdat hij gelet op zijn beperkte arbeidsmogelijkheden een dergelijke lening in de toekomst nauwelijks zal kunnen terugbetalen. Het is aan de man zelf te wijten dat hij geen contact met hem heeft. Een lening bij DUO is niet behoefteverlagend en hij komt niet in aanmerking voor een hogere Wajong-uitkering. De beperkte Wajong-uitkering die hij nu ontvangt, bedraagt in 2018 € 340,18 netto per maand.
5.3
Het hof oordeelt als volgt.
5.4
Op grond van het bepaalde in artikel 1:392 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) zijn ouders verplicht in het levensonderhoud van hun kinderen te voorzien, maar voor kinderen van 21 jaar en ouder bestaat die verplichting slechts voor zover het kind behoeftig is. Van behoeftigheid is slechts sprake wanneer iemand onvoldoende eigen middelen heeft om te voorzien in het eigen levensonderhoud en deze ook in redelijkheid niet kan verwerven. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 1:392 blijkt dat die bepaling niet de strekking heeft ouders te verplichten hun meerderjarige kinderen, die overigens in staat zijn door arbeid in hun eigen levensonderhoud te voorzien, door het verstrekken van een uitkering in staat te stellen tot het volgen of voltooien van een opleiding (HR 9 september 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4642).
5.5
[De zoon] heeft niet nader onderbouwd dat hij op dit moment niet in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien met inkomen uit arbeid en hij heeft niet weersproken dat hij in het geval hij geen opleiding meer volgt en geen werkzaamheden kan verrichten, aanspraak kan maken op een volledige Wajonguitkering. [De zoon] heeft in 2014 het advies gekregen van het UWV om zijn opleiding voort te zetten, omdat hij na het afronden van deze opleiding betere mogelijkheden heeft op de arbeidsmarkt. Nu echter is gebleken dat de afgelopen jaren de studieresultaten van [De zoon] zeer gering zijn geweest, lijkt dit advies inmiddels achterhaald, temeer nu in het participatieplan reeds is vermeld dat het vinden en vervullen van korte stages een struikelblok voor [De zoon] kan vormen en hij – naar eigen zeggen - nog 80 stage-uren moet maken. De medische aandoeningen die [De zoon] heeft, zoals PDD-NOS, ADHD, het Syndroom van Cushing, astma en Asperger, lijken dusdanige beperkingen te veroorzaken dat het onduidelijk is of [De zoon] de opleiding binnen een afzienbare periode wel succesvol kan afronden. Een recente verklaring of het UWV nog steeds van mening is dat het volgen en afronden van de opleiding de mogelijkheden van [De zoon] op de arbeidsmarkt zullen vergroten, is niet door [De zoon] overgelegd.
In het midden kan blijven of de keuze van [De zoon] om de opleiding te gaan volgen de juiste was en of hij daadwerkelijk binnen het nu door hem geschetste tijdschema tot afronding van de opleiding kan komen. Als de vader al gehouden was om [De zoon] bij aanvang van de opleiding financieel te ondersteunen, is hij dat inmiddels - mede gezien het studietempo van [De zoon] - niet meer: van [De zoon] kan redelijkerwijs worden verwacht dat hij door het verrichten van arbeid in zijn eigen levensonderhoud gaat voorzien en dat hij, als hij de opleiding wil voortzetten om zijn kansen op de arbeidsmarkt te vergroten, dat op eigen kosten doet.
Gelet op de omstandigheden van het onderhavige geval, is het hof van oordeel dat [De zoon] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij behoeftig is, zodat de man niet langer hoeft bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud en studie van [De zoon] en het verzoek van [De zoon] dienaangaande moet worden afgewezen.
5.6
Gezien het vorenstaande behoeven de overige grieven van de man geen nadere bespreking.
5.7
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen.
5.8
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu sprake is van een familierechtelijke relatie.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 18 december 2017, en in opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van [De zoon] in eerste aanleg tot het vaststellen van een bijdrage in zijn kosten van verzorging en levensonderhoud af;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep/beide instanties in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, J.H. Lieber en M.J. Stolwerk, bijgestaan door de griffier, en is op 19 juli 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.