ECLI:NL:GHARL:2018:6660

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 juli 2018
Publicatiedatum
23 juli 2018
Zaaknummer
200.236.720/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen en de beoordeling van de opvoedvaardigheden van ouders

In deze zaak gaat het om de machtiging tot uithuisplaatsing van vier minderjarigen, geboren uit de relatie van de ouders, die gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag. De ouders hebben in hoger beroep gegriefd tegen de beschikking van de rechtbank Overijssel van 18 januari 2018, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing werd verlengd. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de ouders, hun advocaat en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling aanwezig waren. De ouders hebben geprobeerd om de kinderen terug te plaatsen, maar het hof concludeert dat de omstandigheden thuis niet veilig zijn voor de kinderen. De ouders hebben persoonlijke problemen en hebben niet voldoende kunnen laten zien dat zij in staat zijn om de kinderen op een veilige manier op te voeden. Ondanks hun inspanningen en verbeteringen in hun situatie, is het hof van mening dat de kinderen in hun huidige pleeggezinnen beter af zijn. De ouders hebben recht op contact met hun kinderen, maar de terugplaatsing is niet aan de orde. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank en wijst de verzoeken van de ouders af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.236.720/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/211692 / JE RK 17-2177)
beschikking van 19 juli 2018
inzake
[verzoekster]en
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder te noemen: de ouders,
advocaat: mr. H. Asal te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.familie [B] ,

wonende te [A] ,
verder te noemen: de pleegouders van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ,

2.familie [C] ,

wonende te [D] ,
verder te noemen: de pleegouders van [de minderjarige3] en [de minderjarige4] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 18 januari 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 3 april 2018;
- het verweerschrift van de GI met productie(s);
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) van 13 april 2018 met het onderzoeksrapport van 17 december 2015;
- een journaalbericht van mr. Asal van 7 mei 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Asal van 14 mei 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Asal van 17 mei 2018 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 18 juni 2018 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Namens de GI zijn verschenen mevrouw [E] (jeugdzorgwerker) en mevrouw [F] . Ook zijn verschenen de pleegouders.

3.De feiten

3.1
Uit de relatie van de ouders zijn geboren:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2008,
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2009,
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2012, en
- [de minderjarige4] , geboren [in] 2016.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de kinderen.
3.2
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben in de jaren 2009/2010 tot in 2012 onder toezicht gestaan, waarbij [de minderjarige1] een periode uit huis geplaatst is geweest.
3.3
[de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] zijn vanaf 26 november 2015 (wederom) onder toezicht gesteld van de GI. Ook zijn zij vanaf november 2015 met een maatregel uit huis geplaatst.
3.4
De destijds nog ongeboren [de minderjarige4] is onder toezicht gesteld vanaf 25 juli 2016 en zij is met ingang van haar geboorte met een maatregel uit huis geplaatst.
3.5
De termijn van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen zijn steeds verlengd, voor het laatst bij de nu bestreden beschikking van 18 januari 2018. Bij die beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een gezinshuis en van [de minderjarige3] en [de minderjarige4] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot uiterlijk 3 februari 2019.
3.6
De kinderen verblijven al geruime tijd bij de betreffende pleegouders.

4.De omvang van het geschil

4.1
De ouders zijn met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 18 januari 2018. Deze grieven betreffen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] . De ouders verzoeken de beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, het verzoek van de GI met betrekking tot de uithuisplaatsing af te wijzen, subsidiair de uithuisplaatsing toe te wijzen voor de duur van zes maanden, althans voor de duur die het hof juist acht en meer subsidiair een nader onderzoek te gelasten op grond van artikel 810a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) waarbij kan worden gekozen voor een NIFP onderzoek.
4.2
De GI voert verweer en verzoekt het beroep ongegrond te verklaren, dan wel af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
5. De motivering van de beslissing
5.1
Het hof heeft alle stukken gelezen en geluisterd naar wat iedereen op de zitting heeft gezegd. Het hof vindt dat de rechtbank een goede beslissing heeft genomen. Ook het hof vindt dat de kinderen niet bij de ouders kunnen wonen. Het hof is het eens met de redenen voor de uithuisplaatsing die de rechtbank heeft opgeschreven in haar beschikking onder het kopje "De beoordeling". Dat staat daar op bladzijde 2 en 3. Die redenen gelden ook hier in deze beslissing van het hof. Het hof vindt verder nog het volgende.
5.2
De kinderen zijn jaren geleden uit huis geplaatst omdat er grote zorgen waren over de situatie thuis bij de ouders. Een zorg was en is dat de ouders persoonlijke problemen hebben. De vader heeft een IQ van tussen de 66 en 74. Hij is gevoelig voor spanning en snel van slag. De vader heeft een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit en paranoïde schizofrenie. Zijn psychische problemen spelen af en toe op en verstoren dan zijn normale functioneren, zoals halverwege 2017 gebeurde. De moeder heeft een IQ van tussen de 61 en 69. Zij heeft een lage verwerkingssnelheid; dat betekent dat zij er langer over doet om informatie waar te nemen en om de informatie te verwerken, een reactie te geven of uit te voeren. Dat maakt dat de moeder snel overvraagd wordt. Dat maakt het moeilijker voor de moeder om goed te reageren op de kinderen en bij hen aan te sluiten, maar ook om nieuwe dingen aan te leren en goed toe te passen.
Ook was erg zorgelijk dat het de ouders niet lukte om hun huis op orde te krijgen. Het was voor de kinderen thuis (emotioneel en lichamelijk) niet veilig en schoon genoeg, ondanks de hulp die ze daarbij kregen. De kinderen groeiden lange tijd op in een huis met veel rommel, losse bedrading en veel hoge stapels was in alle kamers. Op school werd gemerkt dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] niet fris roken.
Een andere zorg was dat er heftige ruzies waren, omdat de ouders het over de opvoeding niet eens waren. De kinderen waren daarbij. Dat is niet goed voor de kinderen. Heftige strijd in het gezin kan tot boosheid en angst bij een kind leiden. Een kind heeft daarnaast zijn ouder(s) niet als goed voorbeeld en leert niet om problemen goed op te lossen. Kinderen kunnen daar in hun latere leven last van krijgen. [de minderjarige1] heeft in het verleden onvoldoende veiligheid ervaren van de volwassenen om haar heen. Ze heeft niet veel zelfvertrouwen en vertrouwen in de mensen om haar heen. Ze kan niet goed omgaan met stress. [de minderjarige2] is lijfelijk en geestelijk erg onrustig, vooral als er iets spannends is. [de minderjarige2] heeft een motorische achterstand. Ze vraagt veel duidelijkheid en herhaling. Ook lijkt het dat [de minderjarige3] veel heeft meegemaakt thuis; hij is angstig en laat hechtingsproblemen zien. [de minderjarige3] heeft daarnaast een achterstand in zijn ontwikkeling.
5.3
De ouders vinden dat ze geen eerlijke kans hebben gekregen om te laten zien dat zij (met hulp) de kinderen zelf weer kunnen verzorgen en opvoeden.
Het hof ziet dat de ouders veel van hun kinderen houden, maar dat is voor de kinderen niet genoeg. Er is door de ouders (met veel vormen van hulp) aan gewerkt om de kinderen terug te kunnen plaatsen, maar dat is niet gelukt. Er is aan gewerkt door de inzet van het traject bij kliniek [G] in [H] (2016) en het traject bij kliniek [I] in [H] (2017). Ook is de omgang met [de minderjarige4] (met hulp en begeleiding) uitgebreid en hebben de ouders veel behandel- en begeleidingsvormen gehad vanuit verschillende organisaties. Het hof licht dat als volgt toe.
De ouders en de kinderen waren aangemeld voor een gezinsopname bij [G] voor een ouderschapsbeoordeling. In een ouderschapsbeoordeling wordt onderzocht hoe de ouders de kinderen verzorgen en opvoeden, of de ouders iets kunnen aanleren of afleren, of ze adviezen in de praktijk kunnen brengen en of ze dat blijven doen. Is wat geleerd is ook blijven hangen? Het op orde hebben van hun huis was een basiseis in het voortraject van de gezinsopname. Als dat namelijk al niet goed gaat, geeft dat weinig kans dat het opvoeden en verzorgen van de kinderen wel goed zal gaan. Opvoeden en verzorgen van kinderen is veel moeilijker dan het schoon en veilig hebben en houden van een huis. De ouders geven in deze procedure aan dat zij aan de voorwaarden voor opname hadden voldaan, maar uit de stukken van [G] blijkt dat het voortraject van de opname gestopt is, omdat de samenwerking tussen de ouders en hulpverlening om het huis op orde te krijgen vastliep en de ouders de zorgen niet zagen of erkenden. Omdat het de ouders al niet lukte om het huis op orde te hebben en met de hulpverlening goed samen te werken in de situatie dat de kinderen niet (meer) thuis waren, is het traject gestopt.
Later is bij [I] een traject voor de ouders en [de minderjarige4] uitgezet. De ouders werkten daar goed aan mee en leerden over de huishouding en de verzorging en opvoeding van [de minderjarige4] , maar hadden daar steeds ondersteuning bij nodig. Toen er vaker contact was tussen de ouders en [de minderjarige4] als voorbereiding op de gezinsopname, lukte het de ouders niet goed de signalen van [de minderjarige4] te zien, te begrijpen (sensitiviteit) en er snel en goed op te reageren (responsiviteit). [de minderjarige4] reageerde daardoor heftig tijdens en na de omgangsmomenten met de ouders. Ze raakte overstuur en daarom is het traject gestopt.
Ook tijdens de omgangsregeling met de oudere kinderen hebben de ouders de mogelijkheid gehad om te laten zien hoe ze met de kinderen omgaan. Ze hebben hulp gekregen om de bezoekregelingen goed te laten verlopen. De ouders hebben alleen niet voldoende laten zien dat zij goed kunnen aansluiten bij ieder kind. De omgang is voor de ouders hard werken en overvraagt hen. Om te voorkomen dat de ouders in chaos belanden hebben zij actieve ondersteuning nodig.
Er is besproken wat er gedaan zou moeten worden om ervoor te zorgen dat de kinderen weer thuis zouden komen wonen. Sterke punten, zorgen en gezette stappen zijn door de GI met de ouders besproken tijdens evaluaties, bezoekregelingen, huisbezoeken en Signs of Safety.
Ouders hebben hulp gehad om hun situatie te verbeteren zoals van [J] , de GI, [K] , [L] , [M] , [N] , [O] , [P] en huishoudelijke ondersteuning vanuit de gemeente. De hulp heeft niet geleid tot blijvende verbetering bij de ouders. Het lukte de ouders niet goed genoeg om de hulp en adviezen aan te nemen en ervan te leren.
Het hof is het daarom niet eens met de ouders als ze zeggen dat ze geen kans hebben gehad. Dat hebben ze wel en ze hebben ook erg hun best gedaan, maar het is helaas niet gelukt. De ouders zijn onvoldoende leerbaar gebleken en er is geen vertrouwen dat dat nu anders zal zijn.
5.4
Daar komt bij dat de kinderen nu al een lange tijd bij hun pleegouders wonen en [de minderjarige4] zelfs vanaf haar geboorte. De kinderen ontwikkelen zich daar naar omstandigheden goed. Thuisplaatsing is dan ook niet aan de orde.
5.5
Het hof ziet ook dat de situatie bij de ouders is verbeterd; ze hebben hun huis beter op orde, ze gaan niet overal meer tegen in, zijn rustiger, hebben begeleiding van [Q] , werken mee, zijn verhuisd en hebben relatietherapie. Maar dat verandert de beslissing niet. De kinderen hebben zich ondertussen ook verder ontwikkeld en aangepast. Hun pleeggezinnen zijn hun veilige omgeving geworden. Dat is in het belang van de kinderen. Een nieuw afscheid - dit keer van het pleeggezin - is niet goed voor de kinderen, mogelijk zelfs traumatisch.
Ook los daarvan, betekenen de verbeteringen niet dat de ouders de zorg voor de kinderen weer op zich kunnen nemen. Het hof heeft hiervoor (onder punt 5.2 en 5.3) belangrijke zorgen besproken. Niet alle zorgen zijn door de verbeteringen verdwenen. Bijvoorbeeld de omstandigheid dat het huis nu schoner en opgeruimder is, betekent niet dat dat ook gaat lukken als de kinderen er wel zijn.
5.6
De ouders voeren aan dat als de aanvaardbare termijn waarbinnen de kinderen nog thuisgeplaatst kunnen worden voorbij is, een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing niet meer past. Ze geven aan dat bij die maatregelen immers doelen worden en voorwaarden horen die gericht zijn op (het werken aan) de terugkeer van de kinderen. Het is de ouders niet voldoende duidelijk waaraan ze werken moeten.
Maar het voorbij zijn van de aanvaardbare termijn (en het feit dat niet meer aan thuisplaatsing wordt gewerkt) betekent niet dat de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing niet verlengd kunnen worden. Het is namelijk in het belang van de kinderen dat zij uit huis geplaatst blijven en in de pleeggezinnen kunnen blijven wonen tijdens het onderzoek van de raad naar de vraag of het gezag van de ouders beëindigd moet worden. Dat geldt ook voor de tijd die het nu kost voor de raad om een verzoek tot beëindiging van het gezag in te dienen en voor de tijd totdat de rechtbank daarop zal hebben beslist. Daarvoor is de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds nodig.
5.7
De ouders hebben ook nog een beroep gedaan op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en op (artikelen 9 en 16 van) het Verdrag inzake de rechten van het kind. Het hof vindt dat de inbreuk die de machtiging tot uithuisplaatsing maakt op het gezinsleven en/of privéleven in dit geval in het belang van (de bescherming van) de kinderen noodzakelijk en proportioneel is. De verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing is niet in strijd met genoemde verdragsbepalingen.
5.8
Het hof gaat voorbij aan het verzoek van de ouders om op grond van artikel 810a lid 2 Rv een contra-expertise te laten plaatsvinden door een deskundige om hun opvoedvaardigheden te laten onderzoeken, omdat het niet tot een andere beslissing kan leiden. Bovendien is een dergelijk onderzoek is in strijd met de zwaarwegende belangen van de kinderen omdat een dergelijk onderzoek voor hun te belastend is vanwege de onvermijdelijk daarmee gepaard gaande onrust en onzekerheid omtrent hun toekomstperspectief. De kinderen kennen een belast verleden en het is voor ieder van hen nu het meest in hun belang dat hun plaatsing bij het pleeggezin gewaarborgd blijft.
5.9
Het hof wil de ouders meegeven om door te gaan met hun goede ontwikkelingen, ook al leidt dat niet tot terugplaatsing van de kinderen. Het is immers voor de ouders en de kinderen erg belangrijk dat zij contact houden, dat dat op een goede manier gaat en dat de ouders bijdragen aan rust voor de kinderen. En dat gaat het best als het ook goed gaat met de ouders.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof als volgt beslissen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 18 januari 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzocht af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, G. Jonkman en M.E. Allegro, bijgestaan door mr. E.L.K. Bijma als griffier, en is op 19 juli 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.