ECLI:NL:GHARL:2018:6655

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juli 2018
Publicatiedatum
23 juli 2018
Zaaknummer
21-000462-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in verkrachtingszaak door gebrek aan steunbewijs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, wegens verkrachting van de aangeefster. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De verklaring van de aangeefster werd niet voldoende ondersteund door ander bewijs, waardoor het hof niet kon vaststellen dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan. Het hof heeft de eis gesteld dat het steunbewijs uit objectieve en verifieerbare gegevens moet bestaan, wat in deze zaak ontbrak. De verdachte is vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten en de vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig werd bevonden aan het handelen dat de schade zou hebben veroorzaakt. De kosten werden door beide partijen gedragen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000462-17
Uitspraak d.d.: 23 juli 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 24 januari 2017 met parketnummer 05-740219-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1952] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 9 juli 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring en veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek van de tijd die hij reeds in voorarrest heeft gezeten. Voorts heeft de advocaat-generaal toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gevorderd. De vordering van de advocaat-generaal is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. I.E. Leenhouwers, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

In eerste aanleg is verdachte – kort gezegd en zakelijk weergegeven – veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, wegens verkrachting van [aangeefster] .
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 april 2016 te Putten, in ieder geval in Nederland, door één of meer feitelijkheden, een persoon, te weten [aangeefster] , heeft gedwongen tot het ondergaan van één of meer handelingen mede bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] , immers heeft verdachte op onverhoedse wijze één of meer van zijn vingers in de vagina van die [aangeefster] gebracht en/of de vagina van die [aangeefster] betast en/of zijn penis in de hand(palm) van die [aangeefster] gelegd/gebracht, terwijl die [aangeefster] op dat moment als bezoekster van saunacomplex [saunacomplex] een zgn. hamammassage door verdachte (die daar als masseur werkzaam was) onderging.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt in het bijzonder het volgende.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Dit bewijsminimumvoorschrift sterkt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat hij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Deze bepaling betreft de tenlastelegging in haar geheel. Niet is vereist dat elk onderdeel daarvan ook in ander bewijsmateriaal steun dient te vinden.
Dit voorschrift betekent dat als van elkaar te onderscheiden beslissingen moeten worden aangemerkt enerzijds het oordeel dat de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar is en anderzijds het oordeel dat haar verklaring in ander bewijsmateriaal voldoende steun vindt. Het feit dat de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar wordt geacht kan niet op zichzelf als voldoende steunbewijs dienen. Een gebrek aan voldoende steunbewijs voor de verklaring van het slachtoffer kan dus niet worden gecompenseerd door een gemotiveerd oordeel dat die verklaring betrouwbaar is. Het steunbewijs zal voorts dienen te zien op feiten en omstandigheden die niet in een te ver verwijderd verband staan tot de aan de verdachte verweten gedragingen.
Deze in de onderhavige zaak aan te leggen toets brengt het hof tot de volgende beoordeling.
Aangeefster [aangeefster] heeft verklaard dat verdachte op enig moment tijdens een hammam behandeling zijn penis in haar hand legde en dat hij met de vingers van zijn rechterhand in haar vagina ging. Het gebeurde volgens aangeefster zeer plotseling en het was maar van korte duur. Kort na deze hammam behandeling heeft aangeefster aan haar vriendin [naam vriendin] verteld wat er volgens haar was gebeurd. Haar vriendin verklaart te hebben waargenomen dat aangeefster in paniek was. Samen zijn zij naar de receptie van de sauna gegaan en heeft aangeefster haar verhaal gedaan bij de receptioniste en de directie van het saunacomplex. [naam eigenaar] – de eigenaar van het saunacomplex – was bij dat gesprek aanwezig en hij heeft verklaard dat hij zag dat aangeefster toen emotioneel was.
Verdachte heeft verklaard dat aangeefster tijdens de hammam behandeling handtastelijk naar hem toe werd. Hij verklaart dat aangeefster aan zijn billen en benen heeft gezeten en daarna ook aan zijn blote penis. Verdachte ontkent dat hij zelf zijn penis in de hand van aangeefster heeft gelegd en hij ontkent dat hij de vagina van aangeefster heeft aangeraakt. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte aangegeven dat hij uit schaamte bij de politie niet volledig heeft verklaard.
Hoewel de verklaring van aangeefster strikt genomen door bewijs uit andere bron wordt ondersteund, te weten door de verklaring van verdachte waarin hij bevestigt dat er een aanraking heeft plaatsgevonden tussen zijn penis en aangeefster, is het hof van oordeel dat in dit specifieke geval nader steunbewijs vereist is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Immers, de verdachte betwist de aanraking tussen zijn penis en aangeefster niet, maar schetst een diametraal andere context waarin die aanraking zou hebben plaatsgevonden. In dit specifieke geval speelt bovendien nog de omstandigheid mee dat enerzijds de verklaring van aangeefster bevestiging zou kunnen vinden in de door de getuigen beschreven emotionele toestand waarin aangeefster kort na het gebeuren verkeerde, maar dat anderzijds het dossier ook een verklaring behelst van een medewerker van de betreffende sauna die op meerdere momenten gedurende de hammam behandeling in de ruimte is geweest bij verdachte en aangeefster en van enig ongeoorloofd contact tussen verdachte en aangeefster niets heeft gemerkt en ook na afloop van de behandeling van een emotionele toestand bij aangeefster geen tekenen heeft gezien.
Het hof ziet zich dus geconfronteerd met een één tegen één situatie, waarin niet gezegd kan worden dat de ene lezing, in ieder geval niet zonder verdere steun, meer geloof verdient dan de andere lezing. Het staat de feitenrechter uit het oogpunt van zijn verantwoordelijkheid voor de uiteindelijke bewijsbeslissing vrij om het hiervoor weergegeven toetsingskader met betrekking tot art. 342 Sv, als de zaak daarom vraagt, strenger toe te passen door bijvoorbeeld te eisen dat het steunbewijs uit objectieve en concreet verifieerbare gegevens bestaat of dat de verklaring van aangeefster ook op meerdere punten dan strikt bezien nodig bevestiging vindt. In deze zaak stelt het hof die eis en het constateert dat het aan dat nadere steunbewijs ontbreekt.
Gelet daarop acht het hof niet als boven redelijke twijfel verheven komen vast te staan dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en zal het hof verdachte vrijspreken.

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.200,50 (bestaande uit een bedrag van € 183,91 aan reiskosten, € 266,59 aan diverse overige kosten en € 2.750,00 immateriële schade). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.950,50. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]

Verklaart de benadeelde partij [aangeefster] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter,
mr. F.A.M. Bakker en mr. C.P.J. Scheele, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I. Vugs, griffier,
en op 23 juli 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. C.P.J. Scheele is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 23 juli 2018.
Tegenwoordig:
mr. F.A.M. Bakker, voorzitter,
mr. A. de Vries, advocaat-generaal,
mr. R.W.P. Soons, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.