ECLI:NL:GHARL:2018:6650

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 juli 2018
Publicatiedatum
19 juli 2018
Zaaknummer
200.239.095/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard in schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep van een appellant die in eerste aanleg door de rechtbank Noord-Nederland was toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De appellant had op 2 mei 2018 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 24 april 2018, waarin de schuldsaneringsregeling was toegepast. Hij verzocht het hof om het vonnis te vernietigen en de zaak terug te wijzen naar de rechtbank, met het verzoek om CMIS Nederland B.V. te bevelen in te stemmen met de door hem aangeboden schuldenregeling.

Het hof heeft vastgesteld dat op grond van artikel 292 lid 2 van de Faillissementswet (Fw) hoger beroep tegen de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling uitdrukkelijk is uitgesloten. Dit verbod is bedoeld om de efficiëntie van de schuldsanering te waarborgen. De appellant voerde aan dat er gronden waren voor doorbreking van het appelverbod, maar het hof oordeelde dat de door hem aangevoerde fouten door de gemeente en de Kredietbank niet onder de doorbrekingsgronden vielen, aangezien deze niet door de rechter in eerste aanleg waren gemaakt.

Het hof concludeerde dat de appellant niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn hoger beroep, omdat de wet geen mogelijkheid biedt om tegen de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling in beroep te gaan. De beslissing van het hof werd genomen in aanwezigheid van de griffier tijdens de openbare terechtzitting.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer 200.239.095/01
(zaaknummer rechtbank C/17/18/113 R)
arrest van 19 juli 2018
inzake
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant,
hierna te noemen:
[appellant],
advocaat: mr. J. Pieters, kantoorhoudende te Sneek.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 24 april 2018 is ten aanzien van [appellant] de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, binnengekomen bij de griffie van het hof op 2 mei 2018, heeft [appellant] verzocht voornoemd vonnis van 24 april 2018 te vernietigen en primair de zaak terug te wijzen naar de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden met het aanvullende verzoek om CMIS Nederland B.V. te bevelen in te stemmen met de door [appellant] aangeboden schuldenregeling, althans subsidiair dat het hof zulks zal beslissen.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder de door mr. Pieters overgelegde producties 1 tot en met 7, zijnde de stukken in eerste aanleg en de stukken waarnaar in het beroepschrift wordt verwezen. Van mevrouw [B] (hierna te noemen: de bewindvoerder) is een brief van 3 juli 2018 met bijlagen ontvangen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 juli 2018, waarbij [appellant] is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de bewindvoerder is de heer [C] verschenen.

3.De beoordeling

Vaststaande feiten
3.1
[appellant] heeft in eerste aanleg de rechtbank verzocht de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Er is geen verzoek op grond van artikel 287a van de Faillissementswet (Fw) tot het bevelen van een dwangakkoord gedaan. De rechtbank heeft het verzoek van [appellant] toegewezen.
De ontvankelijkheid van het hoger beroep
3.2
[appellant] heeft tegen deze toewijzing hoger beroep ingesteld. Het hof overweegt ambtshalve dat op grond van artikel 292 lid 2 Fw hoger beroep tegen de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling uitdrukkelijk is uitgesloten. De wetgever heeft voor dit rechtsmiddelenverbod van betekenis geacht dat de eenmaal uitgesproken schuldsanering zo efficiënt mogelijk van start moet kunnen gaan, zonder een hangend hoger beroep (TK 22942, nr. 3 (MvT) p. 23).
3.3.
Aangaande het standpunt van [appellant] dat sprake is van gronden tot doorbreking van het appelverbod overweegt het hof het volgende. Doorbreking van het appelverbod is volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 29 maart 1985, LJN AG4989; NJ 1986/242 (Enka/Dupont) en HR 30 juni 2000, LJN AA6342; NJ 2000/674) slechts mogelijk indien blijkt dat: (a) de rechter een artikel ten onrechte heeft toegepast; (b) de rechter een artikel ten onrechte niet heeft toegepast, of (c) sprake is van essentieel vormverzuim.
3.4.
[appellant] heeft, ter zitting uitdrukkelijk door zijn advocaat bevestigd, het beroep op een doorbrekingsgrond onderbouwd door erop te wijzen dat door de gemeente, de Kredietbank Nederland en de rechtbank fouten zijn gemaakt.
3.5.
Ten aanzien van de gestelde fouten door de Kredietbank en de gemeente overweegt het hof dat deze vooruitlopend op de procedure hebben plaatsgevonden en in zoverre niet zijn te brengen onder een van de doorbrekingsgronden genoemd onder 3.3. Bovendien gaat het niet - zoals voor deze doorbrekingsgronden vereist - om fouten gemaakt door de rechter in eerste aanleg. In zoverre faalt het beroep op het bestaan van een doorbrekingsgrond.
3.6.
Ten aanzien van de rechtbank voert [appellant] aan dat de rechtbank de ontvangst van voornoemd verzoekschrift bij brief van 3 april 2018 heeft bevestigd en daarin heeft vermeld dat [appellant] binnen 8 tot 12 weken zou worden bericht over het verdere verloop van de procedure. De rechtbank heeft vervolgens voor het verstrijken van de termijn van 8 tot 12 weken een uitspraak gedaan en [appellant] toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Op dat moment stond [appellant] echter niet langer achter zijn verzoek. Hij wilde op dat moment eerst een verzoek op grond van artikel 287a Fw (dwangakkoord) door de rechtbank doen behandelen. Dit veranderde standpunt heeft [appellant] echter niet voorafgaand aan zijn toelating tot de schuldsaneringsregeling aan de rechtbank kenbaar gemaakt of doen maken.
3.7
Het hof is van oordeel dat in de brief van 3 april 2018 van de rechtbank niet de toezegging kan worden gelezen dat na tenminste 8 weken uitspraak zal worden gedaan. Uitdrukkelijk is immers vermeld dat [appellant]
binnen8 tot 12 weken nader bericht zal ontvangen. Dat spreekt te meer nu op grond van artikel 287 lid 1 Fw op de rechter de verplichting rust "met de meeste spoed" uitspraak te doen. Het door [appellant] gestelde vertrouwen dat hij de eerste 8 weken geen bericht van de rechtbank zou ontvangen, verdient daarom rechtens geen bescherming. Dit nog los van de omstandigheid dat een dergelijke vroegtijdige uitspraak, zonder nadere onderbouwing welke ontbreekt, niet het verzuim van een essentiële vorm zou opleveren zoals vereist voor een doorbrekingsgrond.
Slotsom
3.8
Het hof zal [appellant] dan ook niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mr. I.F. Clement, mr. G. van Rijssen en mr. M.A.L.M. Willems en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 juli 2018.