Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in het principaal hoger beroep,
de man,
de vrouw,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen twee partijen die in 1987 zijn gehuwd en in 2010 zijn gescheiden. De man heeft in hoger beroep grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank van 7 juni 2016, waarin de wijze van verdeling van de gemeenschap van goederen werd vastgesteld. De man betwist de waardering van verschillende vermogensbestanddelen, waaronder de waarde van aandelen in een besloten vennootschap en de aanwezigheid van belastinglatenties. De vrouw heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en vraagt om wijziging van de beschikking met betrekking tot de vrijval van een voorziening en de kosten van rechtsbijstand. Het hof heeft de grieven van de man afgewezen, maar heeft de grieven van de vrouw in incidenteel hoger beroep gegrond verklaard. Het hof heeft de waarde van de aandelen vastgesteld op € 391.896,- en de overbedelingsvordering van de man aan de vrouw vastgesteld op € 223.748,-, met wettelijke rente vanaf de datum van de eerdere beschikking. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.