ECLI:NL:GHARL:2018:6493

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 juli 2018
Publicatiedatum
13 juli 2018
Zaaknummer
WAHV 200.198.464
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Wijma
  • mr. Arends
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over administratieve sanctie voor parkeren zonder vergunning voor grote voertuigen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, die op 19 juli 2016 een administratieve sanctie van € 90,- had opgelegd aan de betrokkene voor het parkeren van zijn voertuig op een parkeerplaats die alleen bestemd was voor 'grote voertuigen'. De betrokkene, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, heeft hoger beroep ingesteld en betwist dat zijn voertuig, een Opel Astra, als 'groot voertuig' kan worden aangemerkt. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene gedeeltelijk gegrond verklaard, maar het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de gedraging van de betrokkene inderdaad had plaatsgevonden, aangezien het voertuig niet tot de aangegeven categorie van 'grote voertuigen' behoorde. De relevante regelgeving, waaronder de Wegenverkeerswet en het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, biedt geen definitie van 'groot voertuig', maar de Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Den Haag definieert dit als voertuigen langer dan zes meter. Aangezien de Opel Astra van de betrokkene slechts 4,11 meter lang is, kan deze niet als 'groot voertuig' worden gekwalificeerd.

Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter bevestigd, behalve wat betreft de proceskostenvergoeding. Het hof oordeelde dat de kantonrechter ten onrechte het verzoek om proceskostenvergoeding had afgewezen, omdat de hoorplicht was geschonden. Het hof heeft de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, zowel voor de procedure bij de kantonrechter als voor het hoger beroep, tot een totaalbedrag van € 375,75.

Uitspraak

WAHV 200.198.464
13 juli 2018
CJIB 188076789
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag
van 19 juli 2016
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie (gedeeltelijk) gegrond verklaard, de beslissing van de officier van justitie vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard.
Het verzoek om een proceskostenvergoeding is afgewezen door de kantonrechter.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “parkeren op parkeerplaats terwijl voertuig niet tot aangegeven categorie behoort”, welke gedraging zou zijn verricht op
28 januari 2015 om 19:58uur op de Moezel paal 11 te 's-Gravenhage met het voertuig met het kenteken [YY-YY-00] .
2. Namens de betrokkene wordt aangevoerd dat de gedraging niet is verricht. Volgens de verklaring van de verbalisant in het zaakoverzicht is er sprake van een bord E8 met een onderbord met de tekst "grote voertuigen". De gemachtigde van de betrokkene ziet niet in waarom het voertuig van de betrokkene niet tot deze categorie behoort, nu het een Opel Astra betreft met een gewicht van ca. 1100 kg en een wielbasis van 2,61 meter. Volgens de gemachtigde is het niet wenselijk om het begrip "grote voertuigen" ter vrije definitie over te laten aan de verbalisant.
3. De onderhavige gedraging, met feitcode R397D, ziet op een overtreding van artikel 24, eerste lid aanhef en onder d, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990). Dit artikel houdt - voor zover hier van belang - het volgende in:
''1. De bestuurder mag zijn voertuig niet parkeren:
(…).
d. op een parkeergelegenheid:
1°. voor zover zijn voertuig niet behoort tot de op het bord of op het onderbord aangegeven voertuigcategorie of groep voertuigen;
(…).''
4. Een parkeergelegenheid alleen bestemd voor de voertuigcategorie of groep voertuigen die op het bord is aangegeven, wordt ingevolge hoofdstuk E van bijlage 1 van het RVV 1990 aangeduid met bord E8.
5. In zaken op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
6. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens houdt de verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht onder meer het volgende in:
“Ik zag dat op bovengenoemde datum, tijdstip en locatie een personenauto voorzien van het kenteken [YY-YY-00] geparkeerd stond op een plaats waar deze niet tot de aangegeven categorie of groep voertuigen behoorde. Hierdoor kan er gevaar en hinder ontstaan voor grote voertuigen. Ik zag een bord E8 staan en een onderbord met de gereserveerde tijden voor grote voertuigen: ma t/m vrij 17:00-07:00 h za en zo."
7. Niet wordt betwist dat het voertuig van de betrokkene stond geparkeerd op de onder 1. omschreven plaats en datum en op het daar omschreven tijdstip. Ook staat vast dat op de parkeerplaats waar het voertuig van de betrokkene stond een bord E8 was geplaatst met een onderbord waaruit volgt dat slechts een bepaalde categorie voertuigen hier mocht parkeren op maandag tot en met vrijdag tussen 17:00 en 07:00 uur. Gelet op het verweer van de gemachtigde is thans in het geding de vraag of het voertuig van de betrokkene tot de op het onderbord aangegeven categorie behoorde en daarom op het moment van de gedraging van de parkeerplek gebruik mocht maken. De vraag die, met andere woorden, moet worden beantwoord, is of het voertuig van de betrokkene als een "groot voertuig" kan worden aangemerkt.
8. Zowel de Wegenverkeerswet 1994 als het RVV 1990 behelst geen definitie van de categorie "groot voertuig". In deze regelgeving kan aldus geen aanknopingspunt worden gevonden voor de definitie van het begrip "groot voertuig". De op het moment van de gedraging geldende Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Den Haag (APV Den Haag) levert een dergelijk aanknopingspunt wel op. Artikel 5:8 van de APV Den Haag, dat het parkeren van grote voertuigen regelt, luidt - voor zover van belang - namelijk als volgt:
"Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen
1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte."
9. Uit dit artikel volgt dat onder het begrip "groot voertuig" wordt verstaan het voertuig dat, met inbegrip van de lading, langer dan zes meter is. Uit de, op dit punt niet betwiste, gegevens in het zaakoverzicht volgt dat het voertuig van de betrokkene een personenauto betreft van het merk Opel Astra G-CC; X1.8XE1. Blijkens openbaar toegankelijke gegevens van de RDW heeft dit voertuig een lengte van 4,11 meter. Nu het voertuig van de betrokkene niet voldoet aan het lengtevereiste van meer dan 6 meter, kan dit voertuig aldus niet worden gekwalificeerd als een "groot voertuig", zoals omschreven in voornoemde bepaling van de APV Den Haag. Nu de conclusie is dat het voertuig van de betrokkene niet behoort tot de op het onderbord aangegeven categorie van voertuigen, staat vast dat de gedraging is verricht. Het voertuig van de betrokkene stond immers op een plek geparkeerd terwijl dit voertuig niet tot de aangegeven categorie behoorde die op dat moment als enige van de parkeerplek gebruik mocht maken.
10. Nu voor het overige geen bezwaren zijn ingebracht tegen de bestreden beslissing en het hof ook ambtshalve geen grond ziet voor vernietiging daarvan, wordt deze in zoverre bevestigd.
11. De gemachtigde heeft verder nog aangevoerd dat het verzoek om proceskostenvergoeding ten onrechte is afgewezen door de kantonrechter.
12. De kantonrechter heeft de beslissing van de officier van justitie vernietigd, omdat de hoorplicht is geschonden. Derhalve is de betrokkene door de kantonrechter in het gelijk gesteld. Als uitgangspunt heeft te gelden dat in zodanig geval aanleiding bestaat voor inwilliging van het verzoek om een vergoeding van de proceskosten, gemaakt in de procedure bij de kantonrechter.
13. Het hof stelt vast dat de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie heeft vernietigd op de door de gemachtigde aangevoerde grond dat de hoorplicht is geschonden. De kantonrechter heeft vervolgens het door de gemachtigde aangevoerde bezwaar tegen de inleidende beschikking beoordeeld. De kantonrechter is van oordeel dat voor een kostenvergoeding geen plaats is. Gelet op het onder 12. overwogene heeft de kantonrechter het verzoek ten onrechte afgewezen. De bestreden beslissing moet in zoverre worden vernietigd.
14. Het hof zal, doende hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, bepalen dat aan de gemachtigde een proceskostenvergoeding voor de procedure bij de kantonrechter wordt toegekend. Aan het indienen van het beroepschrift bij de kantonrechter dient één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt per 1 januari 2018 € 501,- en gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 250,50.
15. Nu de gemachtigde in hoger beroep gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, komt het verzoek om toekenning van een vergoeding voor de proceskosten gemaakt in hoger beroep eveneens voor vergoeding in aanmerking. Aan het indienen van het hoger beroepschrift dient in totaal één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 501,-. Nu de gemachtigde enkel in het gelijk wordt gesteld voor hetgeen is aangevoerd omtrent de toekenning van de proceskostenvergoeding - dus op een punt van ondergeschikt belang - en voor het overige niet in het gelijk wordt gesteld, ziet het hof, gelet op het bepaalde in artikel 2, tweede lid, eerste volzin, van het Besluit, aanleiding om wegingsfactor 0,25 (gewicht van de zaak is zeer licht) toe te passen. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten van het hoger beroep tot een bedrag van € 125,25.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter voor zover het de veroordeling in de proceskosten betreft;
bevestigt de beslissing van de kantonrechter voor het overige;
.
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 375,75, over te maken op bankrekeningnummer [00000] ten name van [D] te [C] .
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Arends als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.