ECLI:NL:GHARL:2018:6491

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 juni 2018
Publicatiedatum
13 juli 2018
Zaaknummer
0383-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek schadevergoeding op grond van artikel 14l Sr voor ten onrechte ondergane vrijheidsbeneming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 juni 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 14l van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Verzoeker, die ten onrechte twee dagen in een politiecel heeft doorgebracht, verzocht om een schadevergoeding van in totaal € 1.251,75. Dit bedrag bestond uit € 210,- voor de schade door de onterecht ondergane vrijheidsbeneming, € 211,75 voor de eigen bijdrage voor rechtsbijstand, en € 830,- voor de kosten van indiening en behandeling van het verzoek. Het hof oordeelde dat de rechtbank Noord-Nederland op 12 februari 2018 de behandeling van het verzoek niet in openbare raadkamer had gedaan, wat een schending van de procedurele regels inhield. Hierdoor werd de beschikking van de rechtbank vernietigd.

Het hof concludeerde dat artikel 14l Sr ook ruimte biedt voor schadevergoeding in gevallen waarin geen vordering tot tenuitvoerlegging is ingediend door het openbaar ministerie. De advocaat-generaal had betoogd dat het verzoek niet-ontvankelijk was, maar het hof oordeelde dat het verzoek tijdig was ingediend en dat er gronden van billijkheid waren om de schadevergoeding toe te kennen. Het hof kende de gevraagde schadevergoeding toe, waarbij het aansluitte bij de gebruikelijke tarieven voor schadevergoeding bij onterecht ondergane vrijheidsbeneming. De totale schadevergoeding werd vastgesteld op € 1.251,75, welke ten laste van de Staat werd toegekend.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
ZITTINGSPLAATS LEEUWARDEN
Beschikking d.d. 26 juni 2018 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, meervoudige raadkamer, op het hoger beroep tegen een beschikking d.d.
12 februari 2018 van de rechtbank Noord Nederland, locatie Assen, op een verzoek ex artikel 14l Wetboek van Strafrecht (Sr) juncto 89 en 591 a Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[naam verzoeker] ,

geboren op [datum] te [plaats] ,
wonende te [adres en woonplaats] .

De behandeling in raadkamer

Het hof heeft in openbare raadkamer van 12 juni 2018 gehoord de advocaat-generaal en de advocaat van verzoeker mr. R.P. Snorn, kantoorhoudende te Heerenveen.
Het hof heeft gezien het verzoekschrift en de daarop betrekking hebbende stukken.

De ontvankelijkheid van het hoger beroep

Verzoeker is blijkens akte d.d. 20 februari 2018 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormelde beschikking in hoger beroep gekomen.

Nietigheid van het onderzoek van de rechtbank Noord-Nederland

Het verzoekschrift is op 5 oktober 2017 bij de rechtbank ingekomen. Uit de bestreden beschikking van de rechtbank noch uit het dossier blijkt dat het verzoek in openbare raadkamer is behandeld en dat verzoeker in overeenstemming met artikel 23, tweede lid, Sv schriftelijk is opgeroepen teneinde in raadkamer van de rechtbank omtrent het verzoek te worden gehoord. Gelet hierop stelt het hof vast dat de rechtbank op 12 februari 2018 op het verzoek heeft beslist zonder de voorgeschreven behandeling in openbare raadkamer.
Dat brengt mee dat voornoemde artikelen zijn geschonden. Het hof zal de beslissing van de rechtbank reeds daarom vernietigen.

De inhoud van het verzoek

Het verzoek op de voet van artikel 14l Sr strekt ertoe dat aan verzoeker ten laste van de Staat wordt toegekend een vergoeding ten bedrage van:
- € 210,- ter zake van de schade die hij heeft geleden ten gevolge van ten onrechte ondergane vrijheidsbeneming als gevolg van een (vordering) voorwaardelijke tenuitvoerlegging ex artikel 14fa Sr;
- € 211,75 voor eigen bijdrage voor de kosten van rechtsbijstand.
Verder vraagt verzoeker een vergoeding voor de gemaakte kosten voor de indiening van het verzoekschrift.

De beoordeling van het verzoek

Artikel 14 fa Sr luidt voor zover van belang als volgt:
"1. In geval van veroordeling tot een vrijheidsstraf waarvan de rechter heeft bepaald dat de straf of een gedeelte daarvan niet ten uitvoer zal worden gelegd, kan het openbaar ministerie de aanhouding van de veroordeelde bevelen, indien er ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat enige gestelde voorwaarde niet wordt nageleefd. (…).
2. Het openbaar ministerie dient, indien het de aanhouding noodzakelijk blijft vinden, onverwijld een vordering tot voorlopige tenuitvoerlegging in bij de rechter-commissaris en een vordering als bedoeld in artikel 14g, eerste lid, in bij de rechter.
3. De rechter-commissaris beslist binnen driemaal vierentwintig uur na aanhouding. Hangende de beslissing van de rechter-commissaris wordt de veroordeelde niet in vrijheid gesteld. (…)
5. Indien de rechter-commissaris de vordering van het openbaar ministerie toewijst, beveelt hij de voorlopige tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde vrijheidsstraf. Indien hij de vordering afwijst, beveelt hij de invrijheidstelling van de veroordeelde. (…)
8. Het bevel tot voorlopige tenuitvoerlegging kan door de rechter die bevoegd is te oordelen over de vordering tot tenuitvoerlegging ambtshalve, op verzoek van de veroordeelde of op vordering van het openbaar ministerie, worden opgeheven."
Artikel 14 g Sr luidt voor zover van belang als volgt:
"1. Indien enige gestelde voorwaarde niet wordt nageleefd kan de rechter, na ontvangst van een vordering van het openbaar ministerie en onverminderd het bepaalde in artikel 14f,
1°. gelasten dat de niet ten uitvoergelegde straf alsnog zal worden tenuitvoergelegd;
2°. al of niet onder instandhouding of wijziging van de voorwaarden gelasten dat een gedeelte van de niet tenuitvoergelegde straf alsnog zal worden tenuitvoergelegd. (…)
3. Tot behandeling van de vordering is bevoegd de rechter die de straf heeft opgelegd. Indien de veroordeelde wordt vervolgd wegens een strafbaar feit, begaan voor het einde van de proeftijd, is tot behandeling van de vordering bevoegd:
a. de rechtbank, indien deze bevoegd is tot kennisneming in eerste aanleg van het feit,
b. de kantonrechter, indien deze bevoegd is tot kennisneming van dat feit en van feiten, terzake waarvan de veroordeling, waarop de vordering betrekking heeft, is uitgesproken.
De vordering wordt in dat geval ingediend door het openbaar ministerie belast met de vervolging van het feit en kan slechts bij gelegenheid van een veroordeling terzake worden toegewezen. (…)."
Artikel 14l Sr luidt als volgt:
"In de gevallen waarin een vordering tot tenuitvoerlegging, als bedoeld in artikel 14g, eerste lid, wordt afgewezen of het openbaar ministerie in zijn vordering niet ontvankelijk wordt verklaard, kan het gerecht in feitelijke aanleg dat als laatste over de vordering heeft geoordeeld op verzoek van de veroordeelde hem een vergoeding ten laste van de staat toekennen voor de schade die hij heeft geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming ondergaan uit hoofde van artikel 14fa. De artikelen 89, eerste lid, tweede volzin, tweede lid, en zesde lid, 90 en 93 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing."
Verzoeker is bij onherroepelijk vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Nederland van 13 oktober 2016 (parketnummer 18-730263-15) onder meer veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 180 dagen met een proeftijd van 2 jaar. Aan verzoeker zijn bij dat vonnis algemene en bijzondere voorwaarden opgelegd.
De officier van justitie heeft op 25 januari 2017 een vordering voorlopige tenuitvoerlegging ingediend wegens vermeende overtreding van de in voormelde zaak opgelegde voorwaarden. De rechter-commissaris heeft bij bevel van 26 januari 2017 de voorlopige tenuitvoerlegging van voormelde voorwaardelijke gevangenisstraf afgewezen en de veroordeelde in onmiddellijke vrijheid gesteld.
Het openbaar ministerie heeft tot op heden bij de rechter niet een vordering tenuitvoerlegging als bedoeld in artikel 14g, eerste lid, Sr van de onder parketnummer
18-730263-15 opgelegde voorwaardelijke straf ingediend.
Verzoeker heeft ten onrechte 2 dagen (te weten van 24 januari 2017 tot 26 januari 2017) in een politiecel doorgebracht.
Verzoeker voert aan dat uit de wetsgeschiedenis van de regeling van artikel 14l Sr en artikel 14fa Sr volgt dat in een geval als dit, waarin het openbaar ministerie geen vordering tenuitvoerlegging heeft ingediend, terwijl er wel sprake is geweest van vrijheidsbeneming tot de afwijzing van de vordering voorlopige tenuitvoerlegging, teruggevallen moet worden op artikel 89 Sv (Handelingen EK 2011-2012, vergadernummer 6, vergadering
8 november 2011).
De advocaat-generaal heeft zich in raadkamer primair op het standpunt gesteld dat het verzoek niet-ontvankelijk is, omdat het verzoekschrift niet binnen drie maanden na de beslissing van de rechter-commissaris is ingediend. Voor zover het verzoekschrift tijdig is ingediend, is het niet toewijsbaar, nu artikel 14l Sr voor een geval als dit niet voorziet in een vergoeding.
Vergoeding van schade voor ten onrechte ondergane vrijheidsbeneming als gevolg van toepassing van artikel 14fa Sr is mogelijk op grond van artikel 14l Sr. Artikel 14l Sr ziet naar de letter van de wet alleen op de situatie waarin de zittingsrechter toekomt aan een beslissing op de vordering ex artikel 14g Sr. In aanmerking genomen dat artikel 14l Sr het sluitstuk is van de regeling van de artikelen 14fa en 14g Sr, lijkt sprake te zijn van een omissie in de wet. Een redelijke wetsuitleg brengt daarom mee dat artikel 14l Sr ook grondslag biedt voor vergoeding van schade voor ten onrechte ondergane vrijheidsbeneming indien de kwestie van de tenuitvoerlegging eindigt met een afwijzing van de vordering tot voorlopige tenuitvoerlegging door de rechter-commissaris op grond van artikel 14fa, vijfde lid, Sr en er geen vordering volgt als bedoeld in artikel 14g eerste lid, Sr.
Artikel 14l Sr bepaalt geen termijn voor de indiening van een dergelijk verzoek. Het op
5 oktober 2017 bij de rechtbank ontvangen verzoekschrift is daarom tijdig ingediend.
Het hof is van oordeel, alle omstandigheden in aanmerking genomen, dat gronden van billijkheid aanwezig zijn om aan verzoeker ter zake van immateriële schade een schadevergoeding toe te kennen in verband met de door hem ten onrechte ondergane vrijheidsbeneming. Het hoef zoekt aansluiting bij de gebruikelijke hiervoor gehanteerde tarieven bij verzoeken op de voet van artikel 89 Sv, te weten een tarief van € 105,- per dag op het politiebureau doorgebracht. Aan verzoeker zal voor geleden schade daarom een bedrag van € 210,- worden toegekend.
Verzoek ex artikel 591a Sv
Het verzoek ziet op de vergoeding van de eigen bijdrage voor rechtsbijstand in verband met de onderhavige vrijheidsbeneming en vergoeding van de kosten voor het opstellen, indienen en behandelen van het op grond van artikel 14l Sr ingediende verzoekschrift.
Op grond van artikel 591a Sv kan een gewezen verdachte in beginsel aanspraak maken op vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand die voor zijn rekening komen, indien de zaak is geëindigd zonder oplegging van een straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a Sr. Via artikel 591a, vierde lid, Sv is dit van overeenkomstige toepassing op de in artikel 591, vijfde lid, Sv genoemde procedures.
De procedure als bedoeld in artikel 14l Sr is niet in deze opsomming opgenomen.
De wetgever heeft bij de totstandkoming van artikel 14l Sr geen blijk gegeven van een bewuste keuze om de kosten van rechtsbijstand die zijn gemoeid met een op de voet van artikel 14l Sr gevoerde procedure niet voor vergoeding in aanmerking te laten komen.
Tegen deze achtergrond is er geen reden om aan te nemen dat de kosten voor rechtsbijstand, in het verlengde van en als processuele pendant van de vergoeding voor vrijheidsbeneming uit hoofde van een voorlopige tenuitvoerlegging, niet op grond van artikel 591a Sv kunnen worden gecompenseerd.
Alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen acht het hof gronden van billijkheid aanwezig om aan verzoeker de gevraagde vergoeding voor de eigen bijdrage voor rechtsbijstand van € 211,75 toe te kennen.
De kosten van het verzoekschrift moeten worden vergoed overeenkomstig de terzake geldende landelijke uitgangspunten, en wel tot een bedrag van € 280,- voor het indienen van het verzoek in eerste aanleg en € 550,- voor de indiening en behandeling van het verzoek in hoger beroep.
Gelet op het vorenstaande zal het hof aan verzoeker de volgende vergoeding ten laste van de Staat toe kennen voor de schade, welke hij tengevolge van voormelde detentie in voormelde strafzaak heeft geleden:
- aantal dagen ondergane vrijheidsbeneming:
2 dagen politiebureau ad € 105,- € 210,-
- eigen bijdrage rechtsbijstand € 211,75
- kosten indiening en behandeling verzoek € 830,-
totaal € 1.251,75

De beschikking

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
kent aan verzoeker
[naam verzoeker]toe een vergoeding uit 's Rijks kas ten bedrage van
€ 1.251,75.
Aldus gegeven door mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammelo als voorzitter, mrs. J.J. Beswerda en L.G. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Smeitink als griffier, en bij ontstentenis van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en de griffier voornoemd.
De oudste raadsheer beveelt de tenuitvoerlegging ten aanzien van dit bedrag door overmaking van dat bedrag op bankrekeningnummer NL22RABO0136331694 ten name van Stichting Beheer Derdengelden Bakx en Snorn Strafrechtadvocaten onder vermelding van "dossiernr. 20170044."
Oudste raadsheer