ECLI:NL:GHARL:2018:6485

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 juli 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
200.238.767
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van dreigende uitzetting naar Armenië

In deze zaak gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], die zijn geboren uit het huwelijk van de verzoekers, de ouders. De ouders, die zonder vaste woon- en verblijfplaats zijn, hebben hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] werd verlengd, terwijl het verzoek voor [minderjarige 2] werd afgewezen. De ouders stellen dat de situatie ten opzichte van de vorige verlenging niet is gewijzigd en dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd door hun instabiele woonomgeving en de dreigende uitzetting naar Armenië. De GI, Stichting Nidos, verzet zich tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling en stelt dat de ouders slechts in beperkte mate openstaan voor bespreking van het terugkeerperspectief.

Tijdens de mondelinge behandeling is de raad voor de kinderbescherming vertegenwoordigd door mevrouw E. Sigmond, en de GI door mevrouw R. de Bruine, mevrouw Y. Zwetsloot en de heer M. van Butselaar. Het hof heeft de situatie van de kinderen en de ouders zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat de wettelijke gronden voor een ondertoezichtstelling niet aanwezig zijn. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders en de minderjarigen bereid zijn om de noodzakelijke zorg te accepteren en dat er geen sprake is van een situatie die een gedwongen ondertoezichtstelling rechtvaardigt. De ouders hebben ook aangevoerd dat beëindiging van de ondertoezichtstelling hen zou uitsluiten van noodzakelijke hulpverlening, maar het hof oordeelt dat dit niet kan leiden tot een ander oordeel over de gronden voor ondertoezichtstelling.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarmee de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] niet werd verlengd en de ouders in hun verzoek zijn afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.238.767
(zaaknummer rechtbank Gelderland 333684)
beschikking van 12 juli 2018
inzake
[naam ouder 1],
en
[naam ouder 2],
beiden zonder vaste woon- en verblijfplaats doch thans verblijvende te [verblijfplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder te noemen: de ouders,
advocaat: mr. E.C. Weijsenfeld te Haarlem,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Nidos,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 20 maart 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties 1 tot en met 20, ingekomen op 23 april 2018;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. Weijsenfeld van 15 mei 2018 met producties 21 en 22.
2.2
Op 11 juni 2018 is de hierna te noemen [minderjarige 1] verschenen, die buiten aanwezigheid van partijen door het hof is gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 juni 2018. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is verschenen mevrouw E. Sigmond. Namens de GI zijn verschenen mevrouw R. de Bruine, mevrouw Y. Zwetsloot en de heer M. van Butselaar.

3.De feiten

3.1
Uit het huwelijk van de ouders zijn, voor zover thans van belang, geboren:
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over hen.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 21 maart 2016 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar, welke termijn is verlengd bij beschikking van de rechtbank Gelderland van 20 maart 2017 tot 21 maart 2018.
3.3
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank beslist op het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van één jaar te verlengen. De rechtbank heeft de termijn voor de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] verlengd tot 21 september 2018 en het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De ouders zijn met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen.
De ouders verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen en de ondertoezichtstelling van beide kinderen alsnog te verlengen met een jaar.
4.2
De GI voert verweer. Zij verzoekt het hof het verzoek van de ouders in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Partijen noch de rechtbank hebben zich uitgelaten over de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter in de onderhavige zaak. Het hof begrijpt dat zij er van zijn uitgegaan dat met betrekking tot de onderhavige verzoeken de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt, hetgeen het hof onderschrijft.
5.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.3
De ouders hebben ter onderbouwing van hun hoger beroep naar voren gebracht dat de situatie ten opzichte van de vorige verlenging niet is gewijzigd. Zij zijn met [minderjarige 1] in [jaartal] vanuit [land] naar Nederland gevlucht, waar [minderjarige 2] is geboren. De ouders brengen naar voren dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd door de instabiele woonomgeving en de dreigende uitzetting naar een onveilig land nu het gezin niet is toegelaten tot Nederland, alsmede de psychische problematiek en beperkte draaglast van de ouders. [minderjarige 1] is gediagnosticeerd met een depressie en PTSS en ook voor [minderjarige 2] zijn de angst en spanning binnen het gezin funest. Voortzetting van de ondertoezichtstelling leidt tot meer regie met betrekking tot de ontwikkeling van de kinderen. Bij beëindiging van de ondertoezichtstelling ontbreken de financiële mogelijkheden om de hulpverlening op vrijwillige basis voort te zetten.
De rechter moet in de kinderbeschermingszaak een eigen afweging maken, los van de problematiek van het verblijf van het gezin in Nederland en de besluiten van de IND. De ouders voeren aan dat de overheid tot taak heeft de kinderen te beschermen op basis van artikel 1:255 BW, artikelen 3 en 8 EVRM en artikel 19 IVRK. Zij voeren daarnaast aan, met een beroep op artikel 2 lid 2 van het VN Kinderrechtenverdrag, dat kinderen niet gediscrimineerd mogen worden op grond van de gedragingen van hun ouders.
De ouders stellen verder dat verlenging van de ondertoezichtstelling bescherming biedt, nu in dat geval aanspraak bestaat op een (tijdelijk) verblijfsrecht. In [land] zijn ondertoezichtstelling en individuele jeugdhulp niet aan de orde.
Tot slot stellen de ouders dat de rechtbank niet alle stukken heeft meegenomen die beschikbaar waren en dat eventueel een raadsonderzoek had kunnen worden verzocht.
5.4
De GI concludeert tot bekrachtiging van de bestreden beschikking. Zij stelt dat sprake is van ernstige problematiek als gevolg van angst voor uitzetting en het uitblijven van verblijfsrecht in Nederland, maar dat een verlenging van de ondertoezichtstelling de bedreiging die dit voor de kinderen oplevert niet kan wegnemen. De ouders staan, aldus de GI, slechts in heel beperkte mate open voor bespreking van het terugkeerperspectief. Daarbij is de afgelopen jaren gebleken dat de ondertoezichtstelling geen zekerheid biedt tot afgifte van een verblijfsvergunning. Beide perspectieven van het gezin houden de ernstige ontwikkelingsbedreiging in stand: illegaal verblijf in Nederland zowel als uitzetting naar [land] .
5.5
De raad adviseert tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot 21 maart 2019. De raad voert aan dat de bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen wordt veroorzaakt en in stand gehouden door de onzekerheid rond hun verblijf en de dreigende uitzetting naar [land] . De ondertoezichtstelling heeft de afgelopen jaren enige rust gebracht. Zonder de ondertoezichtstelling kan de noodzakelijke hulp voor het gezin, waaronder de psychologische begeleiding van [minderjarige 1] , niet worden voortgezet.
5.6
Het hof is van oordeel dat op dit moment niet wordt voldaan aan de hiervoor onder 5.2 weergegeven wettelijke gronden voor een ondertoezichtstelling.
Het hof overweegt hiertoe het volgende. Duidelijk is geworden dat sprake is van ernstige problematiek in het gezin die samenhangt met het vluchtverleden en met de grote zorgen van zowel de ouders als de kinderen over de dreigende uitzetting naar [land] en hun toekomst aldaar. Het hof acht zich hierover op basis van de stukken in het dossier en hetgeen ter zitting is besproken voldoende geïnformeerd. Een nader raadsonderzoek zal dan ook niet worden verzocht. In het kindgesprek heeft [minderjarige 1] onder meer verklaard dat zij goed geaard is en zich thuis voelt in haar huidige woonplaats en ook graag in Nederland wil studeren. Zij heeft angst voor uitzetting en mogelijke beëindiging van de psychologische hulp die zij krijgt.
Het hof overweegt dat de langdurige onzekerheid, angst en spanningen in het gezin een ernstige bedreiging vormen in de ontwikkeling van de kinderen. De ouders en de minderjarige zijn echter bereid en in staat om de zorg te accepteren die in verband hiermee nodig is. Zij accepteren de hulpverlening en de ouders staan open voor opvoedingsadviezen. Zij bieden, aldus de GI, ondanks hun eigen problematiek een liefdevol en pedagogisch verantwoord opvoedingsklimaat. Er is dan ook geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 1:255, eerste lid, onder a, van het BW die de gedwongen kinderbeschermingsmaatregel van ondertoezichtstelling noodzakelijk maakt. Ook de aangehaalde verdragsbepalingen bieden geen basis voor een gedwongen kinderbeschermingsmaatregel waar de ouders en minderjarige de zorg die noodzakelijk is accepteren.
5.7
De ouders en de raad hebben naar voren gebracht dat de hulpverlening bij beëindiging van de ondertoezichtstelling niet kan worden voortgezet omdat geen sprake is van rechtmatig verblijf in Nederland. De kinderen zullen om die reden en vanwege het ontbreken van financiële middelen niet in een vrijwillig kader aanspraak kunnen maken op deze voorzieningen. Het hof overweegt allereerst dat, wat hier ook van zij, dit niet kan leiden tot een ander oordeel nu de gronden voor een ondertoezichtstelling zich niet voordoen. Evenmin kan de verlenging van de ondertoezichtstelling worden uitgesproken met als doel om uitzetting te voorkomen.
Het hof overweegt ten overvloede dat op grond van artikel 1.3, vierde lid van de Jeugdwet in verband met artikel 1.2 van het Besluit Jeugdwet ook door niet rechtmatig in Nederland verblijvende minderjarigen aanspraak kan worden gemaakt op de voorzieningen ingevolge artikel 2.3, eerste lid van de Jeugdwet tijdens de verwachte duur van het verblijf voor ten hoogste een half jaar. Het vijfde lid van artikel 1.3 van de Jeugdwet bepaalt dat dergelijke voorzieningen een vreemdeling geen aanspraak geven op een rechtmatig verblijf.
6. De slotsom
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de grieven tevergeefs zijn voorgesteld. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 20 maart 2018.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Smeeïng-van Hees, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en R.A. Boon, bijgestaan door mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek als griffier,
en is op 12 juli 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.