ECLI:NL:GHARL:2018:6476

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 juli 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
200.231.559
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling behoefte van kinderen uit huidige relatie en vorig huwelijk met toepassing van forfaitair systeem voor woonlasten en schulden in kinderalimentatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de kinderalimentatie voor [Kind 1], geboren op [geboortedatum]. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Gelderland aangevochten, waarin de kinderalimentatie op nihil was vastgesteld. De vrouw verzocht het hof om de bijdrage van de man aan de kosten van verzorging en opvoeding van [Kind 1] vast te stellen op € 450,- per maand, met als ingangsdatum 1 maart 2017.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de vrouw in persoon verscheen, bijgestaan door haar advocaat, terwijl de man niet aanwezig was. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de draagkracht van de man en de behoefte van de kinderen. De vrouw heeft zes grieven ingediend, die betrekking hebben op de draagkracht van de man en de ingangsdatum van de alimentatie.

Het hof heeft geoordeeld dat de man voldoende draagkracht heeft om een bijdrage te leveren aan de kinderalimentatie, maar heeft de door de vrouw verzochte bijdrage van € 450,- niet toegewezen. In plaats daarvan heeft het hof de bijdrage vastgesteld op € 11,- per maand, ingaande op 14 maart 2017. De bestreden beschikking van de rechtbank is gedeeltelijk vernietigd, maar voor het overige bekrachtigd. De uitspraak benadrukt het belang van het forfaitaire systeem voor de bepaling van de kinderalimentatie, waarbij rekening wordt gehouden met de woonlasten en schulden van de onderhoudsplichtige ouder.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.231.559
(zaaknummer rechtbank Gelderland, 317201)
beschikking van 12 juli 2018
inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S.M. Diepeveen-Goldhoorn te Arnhem,
en
[de man],
wonende te [woonplaats] , gemeente [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 16 oktober 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 15 januari 2018 en
  • een journaalbericht van mr. Diepeveen-Goldhoorn van 30 april 2018 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 31 mei 2018 plaatsgevonden. De vrouw is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. De man is - hoewel behoorlijk opgeroepen - niet verschenen.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw zijn de ouders van [Kind 1] , verder: [Kind 1] , geboren te [woonplaats] op [geboortedatum] , over wie de vrouw alleen het gezag uitoefent. [Kind 1] woont bij de vrouw.
3.2
Bij overeenkomst kinderalimentatie van 5 augustus 2016 hebben de man en de vrouw afgesproken dat de man met ingang van 1 januari 2017 € 185,- per maand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [Kind 1] zal voldoen en dat de man en de vrouw ieder 50% van de kosten van scholing en opleiding zullen betalen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij beschikking van 16 oktober 2017 heeft de rechtbank de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [Kind 1] (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van 14 maart 2017 op nihil vastgesteld en bepaalt dat de vrouw ter zake reeds door de man betaalde bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [Kind 1] geen terugbetalingsplicht heeft aan de man.
4.2
De vrouw is met zes grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 16 oktober 2017. Deze grieven zien op de draagkracht van de man, de grieven één tot en met vijf, en op de ingangsdatum, grief zes. De vrouw verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog haar verzoek tot vaststelling van een door de man te betalen bijdrage aan kinderalimentatie van € 450,- per maand voor [Kind 1] toe te wijzen, althans een bijdrage op te leggen die het hof juist acht.
4.3
De man heeft in hoger beroep geen verweerschrift ingediend.

5.De motivering van de beslissing

ingangsdatum
5.1
De vrouw stelt dat de man draagkracht heeft om de door haar verzochte kinderalimentatie van € 450,- per maand te betalen met ingang van 1 maart 2017. Gelet op de datum van indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg: 14 maart 2017, zal het hof dezelfde ingangsdatum hanteren als de rechtbank, namelijk 14 maart 2017.
Grief 6 faalt dus.
hoogte behoefte kinderen
5.2
De vrouw kan instemmen met de door de rechtbank in de bestreden beschikking vastgestelde behoefte van [Kind 1] op € 1.050,- per maand en een behoefte van de twee kinderen ( [kind 1 vorig huwelijk] en [kind 2 vorig huwelijk] ) uit het vorige huwelijk van de man met [ex vrouw] (verder: [ex vrouw] ) van € 759,- per maand in totaal. De man heeft daartegen geen verweer gevoerd. Het hof gaat uit van voormelde behoeftebedragen.
Nu omtrent de huidige financiële situatie van [ex vrouw] niets bekend is, gaat het hof ervanuit dat [ex vrouw] in haar eigen levensonderhoud voorziet en daarnaast bijdraagt in de helft van de behoefte van [kind 1 vorig huwelijk] en [kind 2 vorig huwelijk] (HR:2012:BX1295). Van de behoefte van [kind 1 vorig huwelijk] en [kind 2 vorig huwelijk] komt dan ten hoogste - afgerond - € 380,- per maand voor rekening van de man.
het netto besteedbaar inkomen van de man
5.3
Evenals de rechtbank gaat het hof uit van een netto besteedbaar gezinsinkomen (NBI) van de man van € 2.578,- per maand, nu daartegen geen grief is gericht.
de draagkracht van de man
5.4
Het hof stelt voorop dat d e draagkracht van de onderhoudsplichtige voor kinderalimentatie forfaitair wordt vastgesteld aan de hand van de in 2017 geldende formule 70% x [NBI - (0,3 x NBI + € 905,-)] bij een netto besteedbaar inkomen dat hoger is dan € 1.525,- per maand. Deze benadering - zoals die is verwoord in de richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen - houdt in dat aan de zijde van de man het draagkrachtloos inkomen wordt vastgesteld op 30% van het netto besteedbaar inkomen ter zake van forfaitaire woonlasten, vermeerderd met een bedrag van € 905,- aan overige lasten, en dat van het bedrag, dat van het netto besteedbaar inkomen resteert na aftrek van dit draagkrachtloos inkomen, 70 % beschikbaar is voor kinderalimentatie.
het draagkrachtloos inkomen van de man: woonlasten
5.5
De vrouw voert in haar eerste grief aan dat de rechtbank bij de bepaling van de draagkracht van de man ten onrechte rekening heeft gehouden met de forfaitaire woonlast, zijnde 30% van het netto inkomen, in dit geval 30% van € 2.578,- = € 773,40 per maand. De vrouw is van mening dat uitgegaan moet worden van een woonlast aan de zijde van de man van € 350,- per maand.
5.6
De man heeft in eerste aanleg aangevoerd dat zijn woonlast € 350,- per maand bedroeg en dat hij daarnaast een bijdrage van € 550,- per maand bijdroeg in de kosten van de woning aan de [straat] , de voormalige echtelijke woning van de man en [ex vrouw] , die inmiddels is verkocht. Daarnaast heeft de man verklaard dat hij noodgedwongen bij een kennis woont.
5.7
Het hof oordeelt als volgt.
Het uitgangspunt van het forfaitair systeem voor de bepaling van de kinderalimentatie is daarin gelegen dat aan de onderhoudsplichtige ouder(s) met het draagkrachtloos inkomen een budget voor hun noodzakelijke kosten: woonlasten, ziektekosten etc., wordt toegerekend en dat binnen dat budget eigen keuzes mogelijk (moeten) zijn. Een ouder met hoge woonlasten zal binnen dat budget dienen te besparen op andere lasten. Aldus wordt bevorderd dat een wijziging in lasten van de onderhoudsplichtige ouder niet onmiddellijk tot een wijziging van de geldende bijdrage leidt. Uit dit uitgangspunt volgt dat de enkele omstandigheid dat de feitelijke woonlasten van de man tijdelijk noodgedwongen lager zijn dan het voormelde forfaitaire bedrag geen aanleiding is om slechts met die lagere lasten rekening te houden. Het voorgaande geldt juist nu de vrouw dit uitgangspunt van het forfaitaire stelsel kennelijk onderschrijft, nu zij in eerste aanleg betoogde dat niet van de forfaitaire woonlast afgeweken moet worden als de woonlasten hoger zijn dan het forfaitaire bedrag. Het hof houdt daarom rekening met een woonlast van 30% van het NBI van de man. Het hof gaat hier en voor het vervolg van de berekening uit van afgeronde getallen. Grief één treft geen doel.
het draagkrachtloos inkomen van de man: schulden
5.8
In grief twee verzoekt de vrouw het hof bij de bepaling van de draagkracht van de man geen rekening te houden met de door de man gestelde schulden.
5.9
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het draagkrachtloos inkomen van een onderhoudsplichtige ouder kan, wanneer sprake is van lasten die niet te vermijden zijn en waarvan het ontstaan noch het voortbestaan aan deze ouder verweten kunnen worden, worden verhoogd met deze lasten.
De man heeft aangetoond dat zijn voormalige echtelijke woning die hij met [ex vrouw] en de kinderen bewoonde is verkocht en dat daaruit een schuld resteert van € 63.621,68. De SNS bank heeft de man bij e-mail van 5 mei 2017 een voorlopige betalingsregeling geboden waarbij hij met ingang van 1 juli 2017 € 500,- per maand dient af te lossen op die schuld. De man heeft betalingsbewijzen van betaling van € 500,- aan de SNS bank overgelegd. Niet gebleken is dat deze schuld van de man onnodig is aangegaan of heeft voortbestaan of dat de mogelijkheid bestaat om zich van de last of schuld te bevrijden. Nu de man heeft aangetoond voor deze schuld tot het door hem gestelde bedrag te zijn aangesproken door de bank en dat hij € 500,- per maand aflost op die schuld, houdt het hof daarmee rekening bij de bepaling van zijn draagkracht. Hieraan doet naar het oordeel van het hof niet af de stelling van de vrouw dat de man kennelijk de gehele schuld op zich heeft genomen en deze ook aflost voor het gedeelte waarvoor zijn ex-partner, [ex vrouw] , draagplichtig is nu dit niet blijkt uit de door de man overgelegde stukken en de vrouw die stelling niet nader heeft onderbouwd.
5.1
Van het bestaan van de schulden van de man bij Defam en Poecke was de vrouw ten tijde van haar relatie met de man op de hoogte. De vrouw heeft in haar verweerschrift op het zelfstandig verzoek van de man in eerste aanleg vermeld dat de man de schuld bij Poecke is aangegaan om daarmee een deel van de schuld bij Defam af te lossen. De man en de vrouw waren tijdens hun relatie van plan in de voormalige echtelijke woning van de man te gaan samenwonen en de man kon de hypotheek voor die woning alleen op zijn naam krijgen als (een deel van) de schuld bij Defam ingelost zou worden, waarvoor de lening van Poecke is aangewend. De man heeft door overlegging van betalingsbewijzen aangetoond dat hij op de schuld bij Defam € 178,79 per maand voldoet en op de schuld bij Poecke € 200,- per maand. Niet gebleken is dat deze schulden van de man onnodig zijn aangegaan of hebben voortbestaan of dat de mogelijkheid bestaat om zich van de last of schuld te bevrijden. Het hof houdt bij de bepaling van de draagkracht rekening met deze schulden en de gestelde aflossingen daarop.
5.11
Het voorgaande brengt met zich dat het hof het draagkrachtloos inkomen van de man met de genoemde lasten zal verhogen.
5.12
Met de door de man gestelde schulden bij ICS/Visa en Wehkamp houdt het hof geen rekening. Uit het echtscheidingsconvenant van de man en [ex vrouw] , productie 18 bij verzoekschrift in eerste aanleg blijkt, dat zij zijn overeengekomen dat [ex vrouw] beide schulden zal aflossen.
5.13
Dat de man geen beroep heeft gedaan op de aanvaardbaarheidstoets, zoals de vrouw in grief drie hoger beroep heeft aangevoerd, maakt voormeld oordeel ten aanzien van de schulden van de man en de wijze waarop deze worden betrokken bij de berekening van zijn draagkracht niet anders. De grieven twee en drie falen.
5.14
Bij de berekening van de draagkracht van de man heeft het hof rekening gehouden met zijn feitelijke inkomen en de lasten die op zijn draagkracht drukken voor zover dat redelijk is, gelet op de hoge prioriteit die aan de betaling van kinderalimentatie gegeven moet worden. Indien de draagkracht lager blijkt te zijn dan het in de tremanormen vermelde minimale draagkracht van € 25,- per maand voor één kind en van € 50,- per maand voor twee kinderen, betekent dat in een geval als dit niet dat de bijdrage van de man toch hier op € 25,- vastgesteld dient te worden, omdat het de man aan draagkracht voor betaling van die bijdrage ontbreekt. Het voorgaande brengt met zich dat grief vier faalt.
5.15
De draagkracht van de man moet worden verdeeld over de drie kinderen waarvoor de man draagplichtig is. Deze verdeling geschiedt naar rato van de behoefte van de drie kinderen van de man. Een en ander leidt tot het volgende.
Het hof zal deze bijdrage vaststellen, ingaande 14 maart 2017. Grieven vier en vijf slagen gedeeltelijk.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven vier en vijf gedeeltelijk. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen, een bijdrage van € 11,- per maand opleggen met ingang van 14 maart 2017 en de bestreden beschikking voor het overige bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 16 oktober 2017 voor zover de door de man aan de vrouw ten behoeve van [Kind 1] te betalen bijdrage op nihil is vastgesteld en, opnieuw rechtdoende
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 14 maart 2017 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [Kind 1] € 11,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. Stolwerk, J.B. de Groot en H. Phaff, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. De Groot en is op 12 juli 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.