In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake kinderalimentatie en de draagkracht van beide ouders na de beëindiging van hun affectieve relatie. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, en de man, verweerder in het principaal hoger beroep, hebben samen drie kinderen. De rechtbank Gelderland had eerder bepaald dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen diende te betalen. De vrouw verzoekt het hof om de eerdere beschikking te vernietigen en de alimentatie voor de kinderen te verhogen, terwijl de man in incidenteel hoger beroep komt met de grief dat de vrouw niet-ontvankelijk verklaard moet worden in haar verzoek. Tijdens de mondelinge behandeling op 31 mei 2018 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, waarbij de vrouw stelt dat de man meer inkomsten heeft dan hij opgeeft, en de man betwist dat de vrouw inkomsten genereert uit haar eigen onderneming.
Het hof constateert dat er onduidelijkheid bestaat over de werkelijke draagkracht van beide ouders. De vrouw heeft betoogd dat de man in staat moet worden geacht een hogere bijdrage te leveren, terwijl de man stelt dat zijn inkomen nihil is. Het hof heeft de overgelegde stukken en argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. Uiteindelijk komt het hof tot de conclusie dat de grieven van de vrouw falen en dat de eerdere beschikking van de rechtbank moet worden bekrachtigd. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, gezien de relatie tussen partijen en de belangen van de kinderen.