ECLI:NL:GHARL:2018:6392

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 juli 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
200.236.768/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarigen en de rol van de gecertificeerde instelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De vader van de kinderen had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, die op 10 januari 2018 had besloten om de ondertoezichtstelling niet te verlengen. De vader verzocht het hof om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en de ondertoezichtstelling voor een jaar te verlengen, terwijl de moeder zich tegen dit verzoek verzette.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de minderjarigen op 29 mei 2018 door een raadsheer-commissaris zijn gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 juni 2018 waren zowel de vader als de moeder aanwezig, bijgestaan door hun advocaten. De gecertificeerde instelling, Regiecentrum Bescherming en Veiligheid, was ook vertegenwoordigd. Het hof heeft de feiten en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen.

Het hof concludeerde dat de ondertoezichtstelling niet kon worden verlengd, omdat de GI niet in staat was om haar wettelijke taak uit te voeren. De ouders waren niet in staat om samen te werken aan de problematiek rondom de kinderen, wat leidde tot een onhoudbare situatie voor de minderjarigen. Het hof benadrukte dat de kinderen behoefte hadden aan rust en dat de huidige situatie niet verbeterd was tijdens de ondertoezichtstelling. De beslissing van het hof was om de beschikking van de kinderrechter te bekrachtigen en de proceskosten te compenseren, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.236.768/01
(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland C/17/158096 / FJ RK 17-1137 en C/17/158120 / FJ RK 17-1141)
beschikking van 3 juli 2018
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. E.A. van der Meulen-Sikkes te Leeuwarden,
en
de gecertificeerde instelling
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
gevestigd te Leeuwarden,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [A] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G.L. van der Heide-Brink te Drachten.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 10 januari 2018, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 6 april 2018;
- het verweerschrift met productie(s) van de GI;
- het verweerschrift met productie(s) van de moeder;
- een brief van de raad van 16 april 2018 met productie(s);
- een journaalbericht met productie(s) van 24 mei 2018 van mr. Van der Meulen-Sikkes;
- het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank van 28 december 2017;
- een journaalbericht met productie(s) van 31 mei 2018 van mr. Van der Meulen-Sikkes.
2.2
Op 29 mei 2018 zijn de minderjarigen [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2001, en [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2004, gehoord door een raadsheer-commissaris.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 6 juni 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn de vader, bijgestaan door mr. Van der Meulen-Sikkes, en mevrouw [B] , mevrouw [C] en mevrouw mr. [D] namens de GI. Tevens waren aanwezig de moeder, bijgestaan door mr. Van der Heide-Brink, en als informant mevrouw [E] namens het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering (hierna: LJ&R). Mr. Van der Meulen-Sikkes heeft het woord mede gevoerd aan de hand van de door haar overgelegde pleitaantekeningen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De ouders oefenen het gezag over hen gezamenlijk uit. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verblijven bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van 11 januari 2017 zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht van de GI gesteld tot 11 januari 2018.
3.3
Bij inleidend verzoekschrift van 10 november 2017, binnengekomen bij de griffie op diezelfde datum, heeft de GI de kinderrechter verzocht de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te verlengen voor de duur van een jaar. Bij afzonderlijk inleidend verzoekschrift van eveneens 10 november 2017, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum, heeft de GI de kinderrechter verzocht de GI te vervangen door het LJ&R.
3.4
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen. Tevens heeft de kinderrechter verstaan dat op het verzoek van de GI tot vervanging van de GI niet hoeft te worden beslist.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader verzoekt de beschikking van de rechtbank van 10 januari 2018 te vernietigen en opnieuw beslissende:
I. te bepalen dat het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar ten aanzien van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] alsnog wordt toegewezen;
II. te bepalen dat de uitvoering van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] wordt opgedragen aan het LJ&R.
4.2
De GI heeft aangegeven zich te refereren aan het oordeel van het hof.
4.3
De moeder verzoekt de vader in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel zijn verzoeken in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Tevens verzoekt zij de vader te veroordelen in de kosten van deze procedure.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] dient te worden afgewezen. Het hof verwijst naar de motivering van de rechtbank, neemt deze over en maakt deze - na eigen onderzoek - tot de zijne.
5.2
In aanvulling daarop overweegt het hof het volgende. Het hof is evenals de GI en de ouders van oordeel dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] nog altijd ernstig worden bedreigd in hun ontwikkeling als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW). Voorts is het hof van oordeel dat de ouders de zorg die in verband met het wegnemen van de ontwikkelingsbedreiging noodzakelijk is niet of onvoldoende accepteren. Zo blijft de moeder standvastig in haar weigering om met de vader in gesprek te gaan, waarbij zij schermt met de visie van haar behandelaar dat een gedwongen gesprek met de vader tot stagnatie van de behandeling van moeder zal leiden. Enige verifieerbare onderbouwing van deze visie heeft de moeder evenwel niet gegeven. Anders dan de moeder stelt is er naar het oordeel van het hof dan ook voldaan aan het vereiste van artikel 1:255 lid 1 sub a BW. Duidelijk is evenwel dat de ondertoezichtstelling niet tot verandering in de voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zo schrijnende situatie heeft geleid. De vader heeft ter zitting verklaard dat de situatie voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] juist is verslechterd tijdens de ondertoezichtstelling. Naar het oordeel van het hof is de verhouding tussen de ouders dusdanig verhard dat het hof er evenals de kinderrechter geen vertrouwen in heeft dat hierin een positieve verandering zal plaatsvinden.
5.3
De GI heeft te kennen gegeven dat het onmogelijk is gebleken de ouders nader tot elkaar te brengen en dat in het kader van een ondertoezichtstelling op ouderniveau alleen nog maar op individuele basis gewerkt kan worden aan hun problematiek. De ondersteuning aan de kinderen zou uitsluitend gericht dienen te zijn op het bijstellen van het negatieve beeld dat zij over hun vader hebben, omdat bij het hervatten van de communicatie met de vader de druk bij hen te hoog wordt. De GI heeft ook verklaard dat de spanningen en stress bij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zo groot zijn dat de GI heeft besloten geen hoger beroep in te stellen van de beschikking van de kinderrechter om te voorkomen dat zij nog meer worden belast. Het hof acht de langdurige blootstelling aan stress bij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] vanwege de situatie tussen de ouders zeer zorgelijk. Zij zijn nu gebaat bij rust in hun leven. Het hof wijst daarbij ook op hetgeen door de mentor van de school van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in het raadsrapport van 15 december 2016 is aangegeven. Door hem is opgemerkt dat het [de minderjarige1] en [de minderjarige2] door de spanningen niet lukt op hun niveau te presteren en dat voor hen rust noodzakelijk is om zich te kunnen richten op hun schoolwerk. Het is dan ook te meer in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] dat er rust komt zodat zij hun schoolgang op orde kunnen krijgen. Het doen herleven van de ondertoezichtstelling zal gezien ook de ervaringen van het afgelopen jaar, naar het oordeel van het hof niet bijdragen aan het verminderen van de spanning en het bereiken van die zo noodzakelijke rust. Al het voorgaande leidt dan ook tot de conclusie van het hof dat de GI niet in staat is om haar wettelijke taak zoals vastgelegd in artikel 1:262 BW uit te voeren en dat gekozen moet worden voor de minste van twee kwaden en dat is geen ondertoezichtstelling. Weliswaar is het noodzakelijk dat de ouders ieder aan hun eigen rol in de ouderproblematiek werken, maar dit is onder deze omstandigheden onvoldoende voor verlenging van de ondertoezichtstelling. Het hof acht het aangewezen dat de ouders in het vrijwillig kader ieder afzonderlijk aan hun eigen problematiek (blijven) werken en dat zij verantwoordelijkheid nemen voor hun eigen rol in de situatie. Dat de GI zicht dient te houden op het schoolverzuim, kan evenmin reden zijn voor verlenging van de ondertoezichtstelling. Het hof gaat ervan uit dat de school en/of de leerplichtambtenaar zullen ingrijpen indien de zorgen over de schoolgang, waaronder het schoolverzuim, toenemen.
5.4
Het hof gaat voorbij aan de stelling van de vader dat de GI feitelijk maar vijf weken aan de doelstellingen in de beschikking van 11 januari 2017 heeft gewerkt en dat de ondertoezichtstelling daarom een tweede kans verdient. Naar het oordeel van het hof wordt de door de vader gestelde wijze van optreden door de GI niet ondersteund door de stukken.
Hetgeen de vader voor het overige nog heeft aangevoerd, kan evenmin tot een ander oordeel leiden.
5.5
Gelet op voorgaande komt het hof evenals de kinderrechter niet toe aan de beoordeling van het verzoek tot vervanging van de GI.
5.6
Namens de moeder is verzocht de vader te veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep. Het hof ziet echter geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat de proceskosten in zaken als de onderhavige worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij/belanghebbende de eigen kosten draagt.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 10 januari 2018;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij/belanghebbende de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.M. Dölle, G. Jonkman en F. Kleefmann, bijgestaan door mr. I.M. Klaver als griffier, en is op 3 juli 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.