ECLI:NL:GHARL:2018:6391

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 juli 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
200.235.689/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige met zorgen over de opvoedingssituatie en de ontwikkeling van de verzorgende ouder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft vier grieven ingediend tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 19 december 2017, waarin de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] werd verlengd. De moeder verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna: GI), om de ondertoezichtstelling te verlengen af te wijzen.

Het hof heeft vastgesteld dat er aanzienlijke zorgen zijn over de persoonlijke problematiek van de moeder, die licht verstandelijk beperkt is en kampt met een belaste voorgeschiedenis. De moeder heeft in het verleden niet altijd adequaat voor [de minderjarige] kunnen zorgen, wat heeft geleid tot meerdere verhuizingen en een gebrek aan stabiliteit in de opvoedsituatie. De GI heeft verontrustende signalen ontvangen over het gedrag van [de minderjarige], die constante begeleiding nodig heeft en gedragsproblemen vertoont.

Tijdens de mondelinge behandeling op 6 juni 2018 was de moeder niet aanwezig, maar werd zij vertegenwoordigd door haar advocaat. De GI heeft verweer gevoerd en verzocht om het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Het hof heeft de grieven van de moeder verworpen en geconcludeerd dat de verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van [de minderjarige] te beschermen. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en de verzoeken van de moeder afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.235.689/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/450813 / JL RK 17-783)
beschikking van 3 juli 2018
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.A.J. van Putten te Alkmaar,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als informant is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 19 december 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 15 maart 2018;
- het verweerschrift met productie(s);
- een brief van de raad voor de kinderbescherming van 26 maart 2018;
- een journaalbericht van mr. Van Putten van 5 juni 2018 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 6 juni 2018 plaatsgevonden. De moeder, die niet verschenen is, werd vertegenwoordigd door haar advocaat. Namens de GI is de heer
[C] verschenen.

3.De feiten

3.1
De moeder is belast met het gezag over [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ), geboren [in] 2009.
3.2
In de periode tussen 18 mei 2010 en 17 mei 2012 heeft [de minderjarige] onder toezicht gestaan. Bij beschikking van 10 juli 2014 heeft de kinderrechter [de minderjarige] opnieuw onder toezicht gesteld, welke maatregel nadien steeds is verlengd, voor het laatst bij de bestreden beschikking van 19 december 2017 tot 20 januari 2019.
3.3
Bij beschikking van 23 februari 2017 heeft de kinderrechter besloten dat [de minderjarige]
- nadat zij drie jaren op verschillende adressen is verbleven - vanaf medio juli 2017 weer bij de moeder kan gaan wonen. Op 14 juli 2017 is [de minderjarige] ook daadwerkelijk bij de moeder gaan wonen, waar ook haar halfzus [D] verblijft.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof - uitvoerbaar bij voorraad - de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het inleidende verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling te verlengen af te wijzen, dan wel een beslissing te nemen als het hof in goede justitie juist acht.
4.2
De GI voert verweer en verzoekt het hof het door de moeder ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Hoor en wederhoor
5.1
Voor zover de moeder grieft over de wijze van tot stand komen van de bestreden beschikking - in het bijzonder over het niet in acht nemen van het beginsel van hoor en wederhoor - overweegt het hof als volgt. Daargelaten het antwoord op de vraag of de kinderrechter bij de totstandkoming van de bestreden beschikking heeft gehandeld in strijd met voornoemd beginsel, heeft de moeder geen belang bij behandeling van haar klacht. De moeder heeft nu in hoger beroep de zaak in zijn geheel ter beoordeling aan het hof voorgelegd en is in de gelegenheid gesteld haar inhoudelijke bezwaren tegen de bestreden beschikking kenbaar te maken. Verder strekt de procedure in hoger beroep er mede toe eventuele onvolkomenheden uit de eerste aanleg te verbeteren.
De verlenging van de ondertoezichtstelling
5.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.3
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, oordeelt het hof dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255, eerste lid, BW. Het hof voegt hier nog het volgende aan toe.
5.4
De moeder is in het verleden niet altijd in staat gebleken om voor [de minderjarige] te zorgen en een stabiele opvoedingssituatie voor haar te creëren. [de minderjarige] is diverse keren verhuisd van opvoedadres (waaronder moeder-kindhuizen) en heeft naast de moeder verschillende opvoeders gehad (de vader, grootouders, buurvrouw), waardoor een vaste thuisbasis ontbrak. Daarnaast is zij getuige geweest van huiselijk geweld. Vanuit school blijken zorgwekkende signalen over forse gedragsproblemen van [de minderjarige] . Ze heeft constante begeleiding nodig, trekt negatieve aandacht, is erg dominant en zelfbepalend, praat door de leraren heen of loopt de klas uit tijdens de les. Ook duwt zij leeftijdsgenootjes en daagt hen uit. Gesignaleerd wordt dat [de minderjarige] snel denkt dat zij iets niet kan vanwege haar negatieve zelfbeeld.
5.5
Uit de stukken blijkt dat de moeder licht verstandelijk beperkt en kwetsbaar is, en kampt met eigen problematiek vanwege haar belaste verleden waarin sprake was van seksueel misbruik, mishandeling, uithuisplaatsing en affectieve en pedagogische verwaarlozing. De moeder krijgt momenteel hulp vanuit [E] , maar voor haar kinderen houdt zij hulpverlening af. Zij stelt dat opvoedondersteuning niet nodig is omdat alles goed gaat met [de minderjarige] en omdat zij hiervoor geen tijd heeft vanwege school en stage. Vanuit het verleden laat de moeder een patroon zien waarbij zij hulpverlening afhoudt en geen medewerking verleend. Er is sprake van een uiterst moeizame samenwerking tussen de GI en de moeder. Zij kan verbaal erg fel en intimiderend zijn. Zo heeft de moeder meerdere malen dreigementen geuit richting medewerkers van de GI en recentelijk nog, op 10 januari 2018 tijdens een huisbezoek, jegens de gebiedsmanager, waarvan aangifte is gedaan. Dit heeft mede geleid tot een wissel van jeugdzorgmedewerker in april 2018. Ook zijn er zorgen over de fysieke veiligheid van [de minderjarige] nu de politie in september 2017 een zorgmelding heeft gedaan vanwege huiselijk geweld, omdat de moeder - weliswaar buiten de aanwezigheid van de kinderen - (onder andere) zou zijn geslagen door haar ex-partner. Het hof constateert dat hierna contact is geweest tussen de GI en [F] , maar dat er vervolgens niets met de melding is gedaan en geen onderzoek is opgestart. Uit het dossier blijkt verder dat de moeder volwassen problemen in het bijzijn van [de minderjarige] bespreekt.
5.6
Omdat de moeder geen medewerking wilde verlenen aan het voorgenomen traject van de GI om opvoedingsondersteuning in te zetten om zodoende zicht te krijgen op [de minderjarige] en op de persoonlijke ontwikkeling en opvoedingscapaciteiten van de moeder, is besloten om de moeder een schriftelijke aanwijzing te geven, die op 16 januari 2018 door de kinderrechter is bekrachtigd. Hierdoor is inmiddels meer inzage gekomen in de (psycho)diagnostiek van de moeder.
Het door de gedragsdeskundige van [E] op 15 maart 2018 aan de GI toegezonden rapport van 20 augustus 2015 roept aanzienlijke zorgen op wat betreft de persoonlijke problematiek, het verstandelijk functioneren en de leerbaarheid van de moeder, en daarmee ook over de opvoedingssituatie van [de minderjarige] en haar halfzusje [D] . De moeder functioneert op sociaal-emotioneel vlak op een ontwikkelingsleeftijd variërend tussen de achttien maanden en zeven jaar. Haar cognitieve ontwikkelingsleeftijd (verstandelijk functioneren) komt ongeveer uit op een denkniveau van een kind van negen jaar (bij een totaal IQ van 59). De moeder heeft blijkens het rapport langdurig ondersteuning nodig omdat de wereld om haar heen soms erg moeilijk voor haar is.
5.7
Het hof spreekt zijn ernstige zorgen uit dat er ondanks alle zorgwekkende signalen
- bijna een jaar na de thuisplaatsing van [de minderjarige] - nog steeds geen zicht is op het opvoedingsklimaat en de (emotionele en fysieke) veiligheid van [de minderjarige] bij de moeder. Het gedrag, de wijze van communiceren en de houding van de moeder hebben er mede voor gezorgd dat de GI ernstig belemmerd is in haar werkzaamheden in het kader van de ondertoezichtstelling. Doordat de moeder afwerend is tegenover hulpverlening voor [de minderjarige] en zich snel terugtrekt loopt [de minderjarige] het risico dat zij onvoldoende gestimuleerd en ondersteund wordt waardoor haar probleemgedrag zal verergeren. Het hof vindt het in dit verband ook kwalijk dat het contact tussen [de minderjarige] en haar vader en grootouders (vz), bij wie zij voorheen heeft gewoond, is gestagneerd doordat de moeder dit eerder lijkt tegen te houden dan te stimuleren. Het hof concludeert dan ook dat een gedwongen beschermingsmaatregel (nog steeds) noodzakelijk is om de aanwezige bedreiging in de ontwikkeling van [de minderjarige] af te wenden en om zicht te houden op haar opvoedsituatie, zodat zo nodig extra hulp voor haar ingezet kan worden.
5.8
Het hof ziet voorts geen aanleiding om de ondertoezichtstelling voor een kortere duur dan een jaar te verlengen en wijst het subsidiaire verzoek van de moeder daartoe af.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 19 december 2017;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.M. Dölle, G. Jonkman en F. Kleefmann, bijgestaan door mr. E. Klijn als griffier, en is op 3 juli 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.