ECLI:NL:GHARL:2018:6357

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 juli 2018
Publicatiedatum
11 juli 2018
Zaaknummer
21-004980-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van brandstichting na twijfel over bewijs en alternatieve scenario's

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte, een 65-jarige man uit Nijverdal, was eerder veroordeeld voor brandstichting en had een gevangenisstraf van 12 maanden en 119 dagen opgelegd gekregen. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde brandstichting, ondanks zijn bekennende verklaring. Het hof oordeelde dat er voldoende twijfel bestond over de betrokkenheid van de verdachte bij de brand die op 18 augustus 2016 in zijn woning ontstond.

De feiten van de zaak zijn als volgt: op de bewuste dag werd om 10.09 uur een melding van woningbrand gedaan. Getuigen verklaarden dat de vrouw en zoon van de verdachte de woning rond 09.50 uur verlieten, terwijl de verdachte kort daarna bij zijn auto werd gezien. Bij de brandweer aankomst was er niemand meer in de woning. Er werden twee brandhaarden aangetroffen en sporen van brandversnellende middelen. De verdachte werd later die dag aangehouden, maar er werd geen forensisch bewijs gevonden dat hem verbond aan de brand.

Het hof heeft de bekennende verklaring van de verdachte in raadkamer als onvoldoende beschouwd om tot een veroordeling te komen. De verklaring was niet specifiek genoeg en er waren te veel alternatieve scenario's die de mogelijkheid openlieten dat iemand anders verantwoordelijk was voor de brand. Het hof heeft geconcludeerd dat de bewijsvoering niet overtuigend genoeg was om de verdachte te veroordelen, en heeft daarom het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004980-17
Uitspraak d.d.: 6 juli 2018
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 5 september 2017 met parketnummer 08-760157-16 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1953] ,
wonende te [woonplaats] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. R. Oude Breuil, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Verdachte is op 5 september 2017 door de meervoudige kamer in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden en 119 dagen, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en oplegging van bijzondere voorwaarden, een en ander -kort gezegd- wegens een brandstichting.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 augustus 2016 te Nijverdal, gemeente Hellendoorn, opzettelijk brand heeft gesticht in zijn woning, gelegen aan de [adres] , door (een) (brandende) lucifer(s), in elk geval open vuur, in aanraking te brengen met een bankstel en/of een bed en/of bedlinnen (terwijl hij dat/die goed(eren) besprenkeld/overgoten had met benzine)), althans met (een) brandbare stof(fen) en/of door (een) (brandende) lamp(en) in aanraking te brengen met een bankstel en/of een bed en/of bedlinnen, en (vervolgens) die lamp(en) en/of dat bankstel en/of dat bed en/of bedlinnen te besprenkelen met een (brandbare) stof (brandversneller, te weten: benzine), ten gevolge waarvan dat bankstel en/of dat bed en/of bedlinnen en/of het matras en/of andere goederen in die woning en/of die woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor één of meer nabijgelegen pand(en) en/of (een) zich in die/dat pand(en) bevindende perso(o)n(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor één of meer perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Standpunt advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte te veroordelen voor het aan hem ten laste gelegde feit. Zij heeft hiertoe – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de verklaring van verdachte dat hij niet meer weet wat er op 18 augustus 2016 gebeurd is, ongeloofwaardig is. Er kan geen sprake zijn van een ‘zwart gat’, immers heeft verdachte bij de raadsheer-commissaris nog verklaard dat hij die dag naar [naam] is gereden en tegen [naam] gezegd heeft dat hij iets gedaan had. Verdachte kwam volgens getuigen verward over. Ondanks zijn fysieke toestand was het voor verdachte niet onmogelijk om binnen een tijdsbestek van 20 minuten de brand te stichten. Bovendien heeft hij tijdens zijn verhoor in raadkamer bij gelegenheid van de vordering tot gevangenhouding met zoveel woorden bekend dat hij de brand gesticht heeft. Daar komt nog bij dat verdachte – ondanks het feit dat hij niet rookt – een doosje lucifers in zijn broekzak had zitten. Een alternatief scenario dat een ander dan verdachte de brand gesticht zou hebben, is volstrekt onaannemelijk.

Standpunt verdediging

De raadsman heeft bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de aan hem ten laste gelegde brandstichting. Hij heeft hiertoe – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat er geen direct bewijs is. De rechtbank heeft drie bewijsmiddelen gebruikt, te weten de aanwezigheid van het doosje lucifers in de broekzak van verdachte, de korte tijdspanne en de bekennende verklaring van verdachte tijdens de raadkamerzitting. Het doosje lucifers zegt weinig nu uit het onderzoek niet gebleken is waarmee de brand gesticht is. Bovendien is niet vastgesteld dat het bij verdachte aangetroffen doosje hetzelfde is als het doosje lucifers dat eerder op de afzuigkap lag. Voor wat betreft de zogenaamde bekennende verklaring merkt de raadsman op dat hij aanwezig was bij de bewuste raadkamerzitting en dat hij verdachte dit in elk geval niet heeft horen zeggen. Die verklaring past bovendien helemaal niet in de rest van het verhaal nu verdachte constant gezegd heeft dat bij hem sprake is geweest van een zwart gat. Ten aanzien van het aspect van de korte tijdspanne is van belang dat rechtbank uitgaat van de verklaring van getuige [getuige 4] dat zij klokslag 10.00 uur –zij hoorde kerkklokken luiden- zag dat de vrouw en zoon van verdachte de woning verlieten en wegfietsten en dat verdachte een minuut later op de oprit stond. Dit kan niet kloppen, immers waren de vrouw en zoon van verdachte volgens hun eigen verklaringen al om 09.50 uur van huis vertrokken. Daar kan mede gelet op de overige bewijsmiddelen wel vanuit worden gegaan. Deze getuige moet verdachte dus rond 09.50 uur buiten hebben zien staan en niet pas om 10.00 uur.
Naast het feit dat er geen (direct) belastend materiaal is kan ook gesteld worden dat er ontlastend materiaal is. De verklaring van getuige [getuige 1] is in dit opzicht zeer opmerkelijk. Eerst heeft hij verklaard dat hij verdachte de bewuste dag helemaal niet gezien heeft. Vervolgens is het anders en zegt hij dat hij ergens tussen 09.00 uur en 11.00 uur bij verdachte langs geweest is. Op weer een ander moment stelt hij dat verdachte juist even bij hem geweest is in plaats van dat hij, [getuige 1] , bij verdachte is geweest. Het valt niet uit te sluiten dat deze [getuige 1] met de brand te maken heeft gehad. Deze [getuige 1] is namelijk van mening dat verdachte hem nog geld verschuldigd is. Daarnaast is hij gek op motoren en is gebleken dat de brand is gesticht met motorbenzine.
Verdachte was er in 2016 fysiek nog slechter aan toe dan nu het geval is. Stel dat het hem in de korte tijdspanne wel gelukt was om brand te stichten, dan is er nog iets zeer opmerkelijks. Gebleken is namelijk dat er een flinke hoeveelheid brandversnellende middelen is gebruikt. Deze middelen zijn ook op de trap aangetroffen. Verdachte beweegt zich langzaam voort. Hij zou dus bovenop en in de brandversnellers gestaan moeten hebben. Toch is daarvoor geen enkel forensisch bewijs gevonden, niet op zijn kleding, niet op zijn beenprothese en niet in de auto.

Oordeel hof

Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 18 augustus 2016 kwam er om 10.09 uur een melding binnen bij de alarmcentrale 112 dat er een woningbrand was aan de [adres] te Nijverdal. Rond 09.50 uur verlieten getuige [getuige 2] (toenmalige echtgenote van verdachte) en [getuige 3] (zoon van verdachte) de genoemde woning. Getuige [getuige 4] zag hen wegfietsen en zag op ongeveer hetzelfde moment verdachte bij zijn auto staan en daar iets in zetten. Getuige [getuige 5] die om 10.09 de 112-melding heeft gedaan- heeft gezien dat de schuttingdeur open stond en dat de achterdeur van de woning half openstond. Toen de brandweer rond 10.15 uur ter plaatse kwam, was er niemand meer aanwezig in de woning. Er werden twee brandhaarden aangetroffen, te weten in de slaapkamer op de bovenverdieping en in de woonkamer op de begane grond. Op vier verschillende locaties in de woning werden sporen van ontbrandbare vloeistoffen (brandversnellende middelen) aangetroffen. Verdachte is op dezelfde dag aan het eind van de middag aangehouden op verdenking van brandstichting. De beenprothese, sieraden, schoenen en kleding van verdachte zijn forensisch onderzocht op de aanwezigheid van ontbrandbare vloeistoffen, sporen van dergelijke stoffen werden echter niet op de onderzochte goederen aangetroffen. Ook de auto van verdachte is onderzocht op sporen van brandversnellende middelen en andere met een brand(stichting) in verband te brengen voorwerpen, maar deze werden niet aangetroffen. Door het NFI is onderzoek gedaan naar de samenstelling van de bij de brandstichting gebruikte middelen en deze is vergeleken met de samenstelling van de brandstof die zich bevond in 3 jerrycans die in een bij de woning van verdachte behorende schuur zijn aangetroffen. Het resultaat van dit onderzoek was dat de betreffende samenstellingen niet overeenkwamen.
Het hof stelt op grond van het onderzoek vast dat – uitsluitend – de volgende feiten en omstandigheden kunnen wijzen op mogelijke betrokkenheid van verdachte bij de brandstichting. Verdachte bevond zich in elk geval ongeveer 19 minuten voor de 112-melding in of nabij zijn woning aan de [adres] en hij is – voor zover dat is gebleken en nagegaan – de laatste persoon geweest die in de woning aanwezig was voordat er brand uitbrak. Bij zijn aanhouding had verdachte een doosje lucifers bij zich waarvoor hij geen verklaring heeft kunnen geven. Verdachte heeft in raadkamer op twee verschillende momenten uitspraken gedaan die lijken te duiden op een erkenning van rechtstreekse betrokkenheid bij de tenlastegelegde brandstichting. Zijn qua bewoordingen niet mis te verstane verklaring in raadkamer op 9 november 2016 voor zover inhoudende “Ik beken dat ik de woning in brand heb gestoken” is daarbij aan te merken als een verklaring waarmee hij zichzelf ernstig belast. Ondanks deze aanwijzingen en laatstgenoemde ogenschijnlijk duidelijke bekentenis, houdt het hof te veel twijfel om tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde brandstichting te komen.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
De chronologische volgorde en tijdspanne van de gebeurtenissen op 18 augustus 2016, zoals deze op grond van het onderzoek kan worden vastgesteld, laat naar het oordeel van het hof de geenszins als denkbeeldig te beschouwen mogelijkheid open dat iemand anders dan verdachte verantwoordelijk is geweest voor het ontstaan van de brand. Het hof heeft daarbij nadrukkelijk mede in aanmerking genomen dat het uitvoerige forensisch onderzoek dat in deze zaak is verricht ook
geen enkele aanwijzingheeft opgeleverd voor de betrokkenheid van verdachte terwijl dit, gelet op de gebruikte hoeveelheid brandversnellende middelen, meer dan voor de hand zou hebben gelegen. Een andere contra-indicatie voor verdachtes betrokkenheid volgt uit zijn fysieke beperkingen – en daarmee samenhangende geringe actieradius – ten tijde van de brandstichting, waarover zijn toenmalige echtgenote een duidelijke verklaring heeft afgelegd. De omstandigheid dat bij verdachte een doosje lucifers is aangetroffen, is op zichzelf onvoldoende om zijn betrokkenheid bij de brandstichting aan te nemen, te meer nu de wijze waarop – met behulp van welke middelen – de brand is gesticht nog allerlei vraagtekens oproept. Het meest belastende bewijs tegen verdachte dat resteert, betreft derhalve zijn eigen ‘bekennende’ verklaring in raadkamer op 9 november 2016. Deze op zichzelf staande, niet nader uitgewerkte en – naar aanleiding van eventuele nadere vragen – niet met specifieke daderinformatie aangevulde, verklaring is voor het hof echter onvoldoende om daaruit de overtuiging te bekomen dat verdachte degene is geweest die op 18 augustus 2016 in zijn woning aan de [adres] te Nijverdal brand heeft gesticht.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting derhalve niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. B.J.J. Melssen en mr. H. Heins, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.H. Diepeveen, griffier,
en op 6 juli 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 6 juli 2018.
Tegenwoordig:
mr. B.J.J. Melssen, voorzitter,
mr. I.A.H.M. Schepers, advocaat-generaal,
mr. J.M. van Westerlaak, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.