ECLI:NL:GHARL:2018:6343

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 juli 2018
Publicatiedatum
10 juli 2018
Zaaknummer
200.238.858/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een vereffenaar in een complexe erfrechtelijke situatie

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een kort geding dat op 10 juli 2018 werd behandeld. De appellant, in zijn hoedanigheid als bewindvoerder in de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) van [A], had een vordering ingesteld tegen de geïntimeerde, die in rechte niet verschenen was. De zaak had betrekking op de nalatenschap van [C] en [D], waarbij de appellant verzocht om de benoeming van een vereffenaar in een complexe erfrechtelijke situatie. De rechtbank Noord-Nederland had eerder op 10 april 2018 in kort geding een vonnis gewezen, dat door de appellant in hoger beroep werd aangevochten. Het hof behandelde de grieven van de appellant en concludeerde dat de vordering van de appellant geen wettelijke grondslag had en derhalve niet toewijsbaar was. Het hof merkte op dat de nalatenschap van [D] als onbeheerd kon worden beschouwd, wat de mogelijkheid opende om vereffenaars te benoemen. Uiteindelijk bekrachtigde het hof het beroepen vonnis en veroordeelde de appellant in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.238.858/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/182766/ KG ZA 18-62)
arrest in spoed kortgeding 10 juli 2018
in de zaak van
[appellant]
in zijn hoedanigheid van bewindvoerder in de WSNP van [A] ,
kantoorhoudende te Haren,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen:
[appellant] q.q.,
advocaat: mr. P.C. [appellant] , kantoorhoudende te Haren,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen:
[geïntimeerde],
in rechte niet verschenen,

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kortgedingvonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 10 april 2018, hierna te noemen het beroepen vonnis. De genoemde voorzieningenrechter zal hierna worden aangeduid als de rechtbank.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van het geding in hoger beroep:
- de dagvaarding in hoger beroep, die tevens een wijziging van eis en de grieven behelst;
- de verstekverlening jegens [geïntimeerde] ;
- de fournering van het procesdossier door [appellant] ; en
- de arrestbepaling door het hof.
2.2
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep luidt als volgt:
‘dat het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zpl. Leeuwarden het onder nummer C/18/182766 / KG ZA 18-62 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, zittingsplaats Groningen op 10 april 2010 in kort geding gewezen vonnis vernietigt en rechtdoende, wat de voorzieningenrechter in eerste aanleg had behoren te doen, [geïntimeerde] , bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt:
i. om binnen veertien dagen na het wijzen van het arrest in deze zaak, ten kantore van notaris J.J.M.M. Ridderhof in de nalatenschap van [C] en van [D] een boedelvolmacht te ondertekenen dan wel om de boedelvolmacht ten kantore van een andere notaris in Nederland in Nederland te ondertekenen en te laten legaliseren en de getekende volmacht ten kantore van eiser of ten kantore van notaris Ridderhof te (doen) bezorgen;
ii. in de kosten van dit kort geding in eerste aanleg en in hoger beroep;
iii. om te bepalen dat bij het niet voldoen aan de veroordeling om de boedelvolmacht af te geven, het arrest in de plaats komt van de instemming van [geïntimeerde] met de boedelvolmacht, wat feitelijk betekent dat het te wijzen vonnis in de plaats komt van de door [geïntimeerde] te verlenen boedelvolmacht.’

3.De grieven

[appellant] q.q. heeft drie grieven opgeworpen

4.De beoordeling

De wijziging van eis
4.1
[appellant] q.q. heeft zijn vorderingen als oorspronkelijk eiser bij de dagvaarding in hoger beroep gewijzigd. Nu [geïntimeerde] daartegen geen bezwaar heeft gemaakt en de eisen van een goede procesorde zich daartegen ook niet verzetten, zal het hof bij de verdere beoordeling uitgaan van de vorderingen van [appellant] q.q. als oorspronkelijk eiser, zoals die na gedane wijziging van eis luiden.
Met betrekking tot de spoedeisendheid
4.2
Het hof is van oordeel [appellant] q.q. een voldoende spoedeisend belang heeft bij het door hem als oorspronkelijk eiser gevorderde.
De vaststaande feiten
4.3
Het hof gaat in hoger beroep van het volgende uit:
(i) Op 24 januari 2012 is overleden [D] , die onder meer zijn zuster [A] en [C] als erfgenamen heeft achtergelaten. Alle erfgenamen hebben de nalatenschap van [D] zuiver aanvaard.
(ii) Vervolgens is genoemde [C] op 12 juni 2012 overleden. De tot zijn nalatenschap geroepen erfgenamen, waartoe ook [A] en [geïntimeerde] behoren, hebben de nalatenschap met uitzondering van [geïntimeerde] verworpen.
(iii) Door het onbenut verstrijken van de termijn, die de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland bij beschikking 6 juni 2018, als hersteld bij beschikking van 18 augustus 2017, op verzoek van [appellant] q.q. aan [geïntimeerde] heeft gesteld voor de uitoefening van het in art. 4:190 BW bedoelde keuzerecht, wordt [geïntimeerde] ingevolge art. 4:192 lid 3 geacht de nalatenschap van [C] zuiver te hebben aanvaard.
(iv) Bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 5 augustus 2014 is ten aanzien van [A] de schuldsanering uitgesproken met benoeming van
genoemde [appellant] tot bewindvoerder.
Met betrekking tot de grieven
4.4
Het hof zal om redenen van doelmatigheid de grieven die de toewijsbaarheid van de vorderingen van [appellant] q.q. opnieuw aan de orde stellen, gezamenlijk behandelen.
4.5.
Het hof is van oordeel dat de onder i bedoelde vordering, weergegeven in het petitum van de dagvaarding in hoger beroep, dat hiervoor onder 2.2. is aangehaald, een wettelijke grondslag ontbeert en derhalve het door [appellant] q.q. als oorspronkelijk eiser gevorderde niet toewijsbaar is.
4.6
Ten overvloede wijst het hof erop dat, nu in de stellingen [appellant] q.q. besloten ligt, dat de nalatenschap van [D] , voor wat het aandeel van [geïntimeerde] als rechtsopvolger van [C] daarin, als onbeheerd heeft te gelden, de mogelijkheid bestaat om op de voet van art. 4:204 BW in de nalatenschap van [D] één of meer vereffenaars te doen benoemen (zie ook Parl. Gesch., Boek 4 BW, p. 984, tweede alinea).
De slotsom
4.7
Het beroepen vonnis moet worden bekrachtigd met veroordeling van [appellant] q.q. in de kosten van het geding in hoger beroep, die tot heden aan de zijde van [geïntimeerde] op nihil te zijn begroten.
5. De beslissing
Het gerechtshof:
5.1.
bekrachtigt het beroepen vonnis;
5.2.
veroordeelt [appellant] q.q. in de kosten van het geding in hoger beroep, welke tot heden aan de zijde van [geïntimeerde] worden begroot op nihil;
5.3.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. W. Breemhaar, mr. M.A.F. Holtvluwer-Veenstra en mr. C. Koopman en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 10 juli 2018.