Uitspraak
[appellant] q.q.,
[geïntimeerde],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een kort geding dat op 10 juli 2018 werd behandeld. De appellant, in zijn hoedanigheid als bewindvoerder in de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) van [A], had een vordering ingesteld tegen de geïntimeerde, die in rechte niet verschenen was. De zaak had betrekking op de nalatenschap van [C] en [D], waarbij de appellant verzocht om de benoeming van een vereffenaar in een complexe erfrechtelijke situatie. De rechtbank Noord-Nederland had eerder op 10 april 2018 in kort geding een vonnis gewezen, dat door de appellant in hoger beroep werd aangevochten. Het hof behandelde de grieven van de appellant en concludeerde dat de vordering van de appellant geen wettelijke grondslag had en derhalve niet toewijsbaar was. Het hof merkte op dat de nalatenschap van [D] als onbeheerd kon worden beschouwd, wat de mogelijkheid opende om vereffenaars te benoemen. Uiteindelijk bekrachtigde het hof het beroepen vonnis en veroordeelde de appellant in de kosten van het geding in hoger beroep.