In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2009 en 2011. De belanghebbende, [X] [Z], had in beroep bij de rechtbank Gelderland geprocedeerd tegen uitspraken van de Inspecteur van de Belastingdienst, die een navorderingsaanslag had opgelegd voor 2009 en een aanslag voor 2011. De rechtbank had de beroepen gegrond verklaard en de Inspecteur veroordeeld tot een proceskostenvergoeding van € 10.000 en een vergoeding voor immateriële schade van € 1.500 wegens overschrijding van de redelijke termijn.
In hoger beroep heeft de belanghebbende de hoogte van de proceskostenvergoeding betwist, waarbij de gemachtigde een integrale vergoeding van € 104.000 had aangevraagd. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor de gevorderde kosten en bepaalde de proceskostenvergoeding op € 20.000. Tevens werd het verzoek om een aanvullende vergoeding voor immateriële schade afgewezen, omdat de proceshouding van de Inspecteur al voldoende compensatie bood. Het Hof vernietigde de navorderingsaanslag voor 2009 en verminderde de aanslag voor 2011, en gelastte de Inspecteur het betaalde griffierecht te vergoeden.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belanghebbenden om hun stellingen met bewijs te onderbouwen en de rol van de rechter in het vaststellen van redelijke proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan.