ECLI:NL:GHARL:2018:6303

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 juli 2018
Publicatiedatum
10 juli 2018
Zaaknummer
17/00879
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de bekendmaking van een dwangbevel voor waterschapsbelastingen en de rechtsgeldigheid van de elektronische betekening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de invorderingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Rivierenland tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had op 4 augustus 2017 geoordeeld dat de betekeningskosten van een dwangbevel onterecht in rekening waren gebracht. De invorderingsambtenaar had op 18 oktober 2016 een dwangbevel uitgevaardigd voor een onbetaald gebleven bedrag van € 458,76, dat bestond uit een aanslag waterschapsbelasting en aanmaningskosten. Dit dwangbevel was elektronisch betekend via de Berichtenbox van MijnOverheid, maar belanghebbende betwistte de rechtsgeldigheid van deze elektronische betekening.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 10 juli 2018 uitspraak gedaan in deze zaak. Het hof oordeelde dat de betekening van het dwangbevel niet op de wettelijk voorgeschreven wijze had plaatsgevonden. De invorderingsambtenaar had gesteld dat elektronische betekening mogelijk was, maar het hof volgde deze redenering niet. Het hof concludeerde dat de voorwaarden voor elektronische verzending niet waren nageleefd, waardoor de betekeningskosten ten onrechte aan belanghebbende in rekening waren gebracht. Het hoger beroep van de invorderingsambtenaar werd ongegrond verklaard.

De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en bepaalde dat er griffierecht van € 501 verschuldigd was op het moment dat de uitspraak onherroepelijk werd. De beslissing werd openbaar uitgesproken en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 17/00879
uitspraakdatum:
10 juli 2018
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de invorderingsambtenaarvan de
Belastingsamenwerking Rivierenland(hierna: de invorderingsambtenaar)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 augustus 2017 nummer AWB 17/315, in het geding tussen
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
en de invorderingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Voor het onbetaald gebleven bedrag van € 458,76 (een onbetaald gebleven aanslag waterschapsbelasting tot een bedrag van € 451,76 vermeerderd met aanmaningskosten ten bedrage van € 7) heeft de invorderingsambtenaar met dagtekening 18 oktober 2016 langs elektronische weg (via de Berichtenbox van de website mijn.overheid.nl (hierna: MijnOverheid)) aan belanghebbende een dwangbevel uitgevaardigd, waarbij tevens de betekeningskosten van het dwangbevel van € 66 in rekening zijn gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft op 30 oktober 2016 bezwaar gemaakt tegen de in rekening gebrachte aanmanings- en betekeningskosten. De invorderingsambtenaar heeft deze bezwaren afgewezen.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover het ziet op de betekeningskosten.
1.4.
De invorderingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2018. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Met dagtekening 30 april 2016 is belanghebbende voor een bedrag van € 451,76 aangeslagen voor de waterschapsbelastingen voor het jaar 2016. Op het aanslagbiljet staat als (uiterste) vervaldatum 31 juli 2016 vermeld.
2.2.
Het aanslagbiljet is per gewone post aan belanghebbende toegezonden. Op enig moment daarna heeft belanghebbende via MijnOverheid aangegeven post van de overheid, waaronder ook post van de Belastingsamenwerking Rivierenland, digitaal te willen ontvangen.
2.3.
Omdat belanghebbende de aanslag niet binnen de gestelde termijn heeft voldaan, heeft de invorderingsambtenaar hem met dagtekening 3 september 2016 via de Berichtenbox van MijnOverheid aangemaand om het aanslagbedrag van € 451,76 alsmede de aanmaningskosten van € 7, derhalve in totaal € 458,76, binnen 14 dagen te voldoen. Ook hierop is geen betaling gevolgd. Voor het onbetaald gebleven bedrag van € 458,76 heeft de invorderingsambtenaar vervolgens met dagtekening 18 oktober 2016 eveneens via de Berichtenbox van MijnOverheid een dwangbevel uitgevaardigd, waarbij tevens de betekeningskosten van het dwangbevel van € 66 in rekening zijn gebracht.
2.4.
Het dwangbevel is slechts via de Berichtenbox op MijnOverheid aan belanghebbende verstuurd en niet via reguliere post of anderszins verzonden.

3.Geschil

In geschil is of het dwangbevel op correcte wijze aan belanghebbende bekend is gemaakt en of aldus de betekeningskosten terecht in rekening zijn gebracht, hetgeen de invorderingsambtenaar bepleit en belanghebbende betwist.

4.Overwegingen

4.1.
Artikel 13, eerste en derde lid, van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW) bepalen het volgende:
“1. In afwijking van artikel 4:123 van de Algemene wet bestuursrecht (http://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0005537&artikel=4:123&g=2018-07-03&z=2018-07-03) geschiedt de betekening van het dwangbevel overeenkomstig de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (http://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0001827&g=2018-07-03&z=2018-07-03) met betrekking tot de betekening van exploten. Het dwangbevel vermeldt dat de belastingschuldige tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel in verzet kan komen.
(…)
3. In afwijking van artikel 4:123 van de Algemene wet bestuursrecht (http://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0005537&artikel=4:123&g=2018-07-03&z=2018-07-03) kan de betekening van het dwangbevel met bevel tot betaling ook geschieden door het ter post bezorgen van een voor de belastingschuldige bestemd afschrift van het dwangbevel met bevel tot betaling door de ontvanger. Indien het dwangbevel ten uitvoer wordt gelegd als bedoeld in artikel 14 (http://wetten.overheid.nl/BWBR0004770/2018-07-01), wordt het bevel tot betaling geacht te zijn betekend door de belastingdeurwaarder die belast is met de tenuitvoerlegging. Uit de ongeopende envelop waarin het afschrift ter post wordt bezorgd, blijkt de naam en het adres van de belastingschuldige, alsmede een aanduiding dat de inhoud de onmiddellijke aandacht behoeft.”
4.2.
Artikel 2:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt het volgende:
“1. In het verkeer tussen burgers en bestuursorganen kan een bericht elektronisch worden verzonden, mits de bepalingen van deze afdeling in acht worden genomen.
2. Het eerste lid geldt niet, indien:
a. dit bij of krachtens wettelijk voorschrift is bepaald, of
b. een vormvoorschrift zich tegen elektronische verzending verzet.”
4.3.
De invorderingsambtenaar heeft gesteld dat, gelet op het tweede lid van artikel 45 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna WBR), dwangbevelen elektronisch kunnen worden betekend. Het Hof volgt de invorderingsambtenaar niet in dit betoog. Dit artikellid bepaalt dat een daartoe bevoegde deurwaarder, indien de wet dit bepaalt, ook elektronisch exploot kan doen. In dit geval staat echter vast dat het dwangbevel niet door tussenkomst van een bevoegde deurwaarder is betekend, zodat dit artikel van het WBR toepassing mist.
4.4.
De invorderingsambtenaar kan ook zelf op de voet van het derde lid van artikel 13 IW het dwangbevel betekenen, zij het dat in dat geval in artikel 14 IW voor wat betreft de tenuitvoerlegging van het dwangbevel een afwijkende regeling is opgenomen. De laatste volzin van dat derde lid, waarin bepaalde voorwaarden worden gesteld aan de envelop waarin het dwangbevel wordt verstuurd, bevat naar het oordeel van het Hof een vormvoorschrift dat zich tegen elektronische verzending verzet, als bedoeld in artikel 2:13, tweede lid, onder b, van de Awb.
4.5.
Het bovenstaande brengt mee dat het dwangbevel niet op de door de wet voorgeschreven wijze aan belanghebbende is betekend en dat de betekeningskosten ten onrechte aan belanghebbende in rekening zijn gebracht.
Slotsom
Het hoger beroep is ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Niet gesteld of gebleken is dat belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten heeft gemaakt.

6.Beslissing

Het Hof:
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank, en
– bepaalt dat van de invorderingsambtenaar op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 501.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. A. van Dongen en mr. I. Linssen, in tegenwoordigheid van mr. W.B. Kok als griffier.
De beslissing is op
10 juli 2018in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(W.B. Kok) (R.A.V. Boxem)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 10 juli 2018.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.