In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de invorderingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Rivierenland tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had op 4 augustus 2017 geoordeeld dat de betekeningskosten van een dwangbevel onterecht in rekening waren gebracht. De invorderingsambtenaar had op 18 oktober 2016 een dwangbevel uitgevaardigd voor een onbetaald gebleven bedrag van € 458,76, dat bestond uit een aanslag waterschapsbelasting en aanmaningskosten. Dit dwangbevel was elektronisch betekend via de Berichtenbox van MijnOverheid, maar belanghebbende betwistte de rechtsgeldigheid van deze elektronische betekening.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 10 juli 2018 uitspraak gedaan in deze zaak. Het hof oordeelde dat de betekening van het dwangbevel niet op de wettelijk voorgeschreven wijze had plaatsgevonden. De invorderingsambtenaar had gesteld dat elektronische betekening mogelijk was, maar het hof volgde deze redenering niet. Het hof concludeerde dat de voorwaarden voor elektronische verzending niet waren nageleefd, waardoor de betekeningskosten ten onrechte aan belanghebbende in rekening waren gebracht. Het hoger beroep van de invorderingsambtenaar werd ongegrond verklaard.
De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en bepaalde dat er griffierecht van € 501 verschuldigd was op het moment dat de uitspraak onherroepelijk werd. De beslissing werd openbaar uitgesproken en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.