ECLI:NL:GHARL:2018:6262
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit witwassen
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit witwassen. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor witwassen en de rechtbank had vastgesteld dat hij een bedrag van € 924.950,19 aan wederrechtelijk verkregen voordeel had. De officier van justitie had in hoger beroep een schatting van het voordeel op € 934.950,19 gedaan en verzocht om oplegging van een betalingsverplichting aan de Staat.
Het hof heeft de zaak onderzocht op de terechtzittingen van 21 december 2016 en 25 juni 2018. Tijdens deze zittingen is de vordering van de advocaat-generaal besproken, die stelde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 929.950,19 bedroeg. Het hof heeft echter geconcludeerd dat niet toereikend is vastgesteld dat de veroordeelde financieel voordeel heeft genoten uit het bewezenverklaarde witwassen. Er waren onvoldoende aanwijzingen dat het voordeel was verkregen uit de baten van het gronddelict dat aan het witwassen voorafging.
Daarom heeft het hof de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen en het vonnis van de rechtbank vernietigd. De beslissing van het hof is genomen door een meervoudige kamer voor strafzaken, onder leiding van voorzitter mr. L.J. Hofstra, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. K.M. Diender.