ECLI:NL:GHARL:2018:6238

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 juni 2018
Publicatiedatum
6 juli 2018
Zaaknummer
21-004023-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan woninginbraak met vrijspraak voor tweede inbraak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor medeplichtigheid aan een woninginbraak, maar is vrijgesproken van betrokkenheid bij een tweede woninginbraak. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 19 januari 2016, waarbij de verdachte de medeverdachte hielp bij het plegen van de inbraak door hem naar de woning te vervoeren en te wachten met de auto. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking bij de tweede inbraak, waardoor de verdachte daarvan werd vrijgesproken. De verdachte had eerder een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden gekregen, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, maar het hof vernietigde dit vonnis en legde een taakstraf van 180 uur op. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte niet schuldig werd bevonden aan het tweede feit. Het hof heeft de strafoplegging gemotiveerd door te verwijzen naar de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die inmiddels een stabiele relatie heeft en een reclasseringstraject heeft doorlopen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004023-16
Uitspraak d.d.: 28 juni 2018
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 13 juli 2016 met parketnummer 16-659061-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het hem onder feiten 1 primair en 2 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringstoezicht, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal de niet ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij gevorderd. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. M. de Klerk, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De meervoudige kamer in de rechtbank Midden-Nederland heeft verdachte veroordeeld voor het tot tweemaal toe plegen van woninginbraak in vereniging. De meervoudige kamer heeft verdachte daarvoor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het hof tot andere beslissingen komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
1. primair:

hij op of omstreeks 19 januari 2016 te [plaats 1] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit de woning gelegen aan [adres] heeft weggenomen een kluis met inhoud en/of een portemonnee en/of een badjas en/of een badmat en/of twee sieradenkistjes met inhoud en/of een deken en/of diverse sieraden(doosjes), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.

1. subsidiair:
dat [medeverdachte] , op of omstreeks 19 januari 2016,te [plaats 1] , in een woning, gelegen aan [adres] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een kluis met inhoud, een portemonnee met inhoud, een badjas, een badmat, twee sieradenkistjes met inhoud, een deken en/of diverse sieraden, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan (een) ander(en) dan aan die [medeverdachte] , waarbij die [medeverdachte] zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 19 januari 2016 te [plaats 1] , althans in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door: die [medeverdachte] met een auto te vervoeren naar de woning aan [adres] te [plaats 1] en/of op de oprit van die woning op die [medeverdachte] te wachten met geopende kofferbak en/of die [medeverdachte] te helpen met het tillen en/of neerleggen in die kofferbak van een of meet uit de woning aan [adres] weggenomen goederen en/of die [medeverdachte] en die goederen te vervoeren als bestuurder van die auto vanaf [adres] naar elders.
2:
hij op of omstreeks 26 oktober 2015 te [plaats 2] , gemeente [gemeente] , althans in het arrondissement Zeeland - West-Brabant, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (een) geldbedrag(en) en/of een collectebus en/of twee pinpassen en/of diverse sieraden en/of diverse sleutels en/of een navigatiesysteem en/of een laptop en/of diverse geldkistjes met inhoud, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Feit 1 primair
Het hof is van oordeel ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is voor de bewezenverklaring van een zo nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte dat sprake is van het medeplegen van de woninginbraak in vereniging, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Feit 2
Het hof heeft om de navolgende redenen niet de overtuiging bekomen dat verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Het hof stelt vast dat uit de historische verkeersgegevens van de inbeslaggenomen telefoon van verdachte niet blijkt van de aanwezigheid van verdachte op of in de nabijheid van de plaats delict ten tijde van de woninginbraak. Anders dan de advocaat-generaal is het hof daarnaast van oordeel dat de enkele omstandigheid dat de telefoon van verdachte op enig moment op 26 oktober 2016 – het tijdstip is niet gebleken – een mast in [plaats 3] (de woonplaats van de vermeende medeverdachte) heeft aangestraald onvoldoende is om de betrokkenheid van verdachte bij de woninginbraak (mede) op te baseren. Daarbij neemt het hof in ogenschouw dat verdachte in [woonplaats] – op steenworp afstand van [plaats 3] – woonachtig is.
Voorts overweegt het hof dat uit het proces-verbaal sporenonderzoek en het zich in het dossier bevindende DNA-rapport van het NFI blijkt dat op een bruine kledingknoop die de dader zou zijn verloren bij
het inklimmen ‘uitzetraam’ dan wel ‘bovenlicht’huidepitheel is aangetroffen van verdachte. Naar het oordeel van het hof is dit enkele biologische spoor van verdachte in de gegeven omstandigheden onvoldoende om de betrokkenheid van verdachte bij de woninginbraak uit af te leiden. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat uit het proces verbaal sporenonderzoek onvoldoende duidelijk blijkt waar precies (binnen of buiten de woning) en onder welke omstandigheden de aangetroffen knoop met daarop huidepitheel van verdachte is gevonden.
Ook overigens bevat het dossier geen bewijs dat verdachte (al dan niet samen met de medeverdachte) in [plaats 2] is geweest ten tijde van de woninginbraak.
Aldus heeft het hof uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Ten aanzien van de onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde overweegt het hof als volgt.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast. Daarbij hecht het hof in het bijzonder waarde aan de bekennende verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris op 22 januari 2016 en ter terechtzitting van het hof van 14 juni 2018.
Verdachte heeft met zijn medeverdachte een afspraak gemaakt over het vervoeren van medeverdachte naar en van [plaats 1] . Verdachte zou hiervoor een groot bedrag van de medeverdachte krijgen. In [plaats 1] heeft verdachte de medeverdachte afgezet bij de plaats van het delict. Hij is vervolgens gaan rondrijden. Na een korte periode belde de medeverdachte hem op met het verzoek om naar de woning te rijden waar verdachte hem had afgezet. Vervolgens is verdachte achteruit het erf opgereden en heeft hij de achterklep van de auto geopend zodat de medeverdachte de spullen in de auto kon zetten. Op verzoek van de medeverdachte heeft verdachte geholpen met het tillen van een zwaar vierkant object van staal met een blauwe deken / jas eromheen. Verdachte heeft verklaard dat de jas op enig moment iets opzij schoof en dat hij zag dat het een brandkast was. Dit bleek later de kluis van aangeefster mevrouw [slachtoffer] te zijn. Vervolgens heeft verdachte in de auto plaatsgenomen en heeft hij de auto bestuurd waarmee zij de plaats van het delict hebben verlaten.
Op grond hiervan is het hof van oordeel dat de verdachte zowel opzet heeft gehad op het behulpzaam zijn bij de woninginbraak als opzet heeft gehad op de woninginbraak.
Het hof komt daarmee tot een bewezenverklaring van de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan woninginbraak.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1 subsidiair:
dat [medeverdachte] , op 19 januari 2016, te [plaats 1] , in een woning, gelegen aan [adres] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een kluis met inhoud, een portemonnee met inhoud, een badjas, een badmat, twee sieradenkistjes met inhoud, een deken en diverse sieraden, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , waarbij die [medeverdachte] zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 19 januari 2016 te [plaats 1] , opzettelijk behulpzaam is geweest door: die [medeverdachte] met een auto te vervoeren naar de woning aan [adres] te [plaats 1] en op de oprit van die woning op die [medeverdachte] te wachten met geopende kofferbak en die [medeverdachte] te helpen met het tillen en neerleggen in die kofferbak van een uit de woning aan [adres] weggenomen goed en die [medeverdachte] en die goederen te vervoeren als bestuurder van die auto vanaf [adres] naar elders.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplichtigheid aan diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 19 januari 2016 zijn medeverdachte geholpen om een woninginbraak te voltooien. Een dergelijk delict brengt gevoelens van angst en onveiligheid teweeg bij de slachtoffers en in de maatschappij. Verdachte heeft dit gedaan louter vanuit het oogpunt van financieel gewin.
Het hof houdt bij de strafoplegging ten nadele van de verdachte rekening met een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 mei 2018. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Daarbij houdt het hof rekening met het tijdsverloop tussen de eerder veroordelingen voor vergelijkbare feiten en de onderhavige strafzaak.
Het hof houdt voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit het dossier en zoals die tijdens het onderzoek ter terechtzitting van het hof zijn besproken. Van belang is dat verdachte op dit moment een vaste relatie heeft en dat hij veel steun van zijn vriendin ontvangt. Dit betreft onder meer ondersteuning met het plannen van zaken. Daarnaast heeft verdachte vrijwillig een traject bij GGZ Reclassering Palier gevolgd en afgesloten.
In het bijzonder in aanmerking genomen hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken, is het hof van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf van de hierna aan te geven duur, passend en geboden is. Daarbij beveelt het hof dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit arrest in voorarrest heeft doorgebracht, te weten 18 dagen, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.722,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 2 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 48, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. L.J. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van D. Janssen, griffier,
en op 28 juni 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.