ECLI:NL:GHARL:2018:6153

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 juni 2018
Publicatiedatum
3 juli 2018
Zaaknummer
21-000126-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens een reeks gewelddelicten met terbeschikkingstelling en schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1990 en thans verblijvende in een justitieel complex, was eerder veroordeeld voor een reeks gewelddelicten, waaronder mishandeling en diefstal met geweld. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, met aftrek van het voorarrest, en heeft de maatregel tot terbeschikkingstelling met verpleging opgelegd. De zaak betreft een incident op 7 september 2017, waarbij de verdachte meerdere slachtoffers heeft mishandeld en bedreigd met een mes. De rechtbank had eerder een zwaardere straf opgelegd, maar het hof kwam tot een andere strafoplegging, rekening houdend met de geestelijke toestand van de verdachte, die lijdt aan een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis en een stoornis in cannabisgebruik. Het hof oordeelde dat de bewezen feiten in verminderde mate aan de verdachte konden worden toegerekend. Daarnaast zijn vorderingen tot schadevergoeding van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte verplicht werd om schadevergoeding te betalen aan de slachtoffers.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000126-18
Uitspraak d.d.: 29 juni 2018
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 3 januari 2018 met parketnummer 16-660022-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
ingeschreven te [woonplaats] ,
thans verblijvende in Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan .

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 15 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vrijspraak van het onder 5 primair ten laste gelegde en veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 subsidiair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf van twee jaren, met aftrek van het voorarrest, en oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling, ongemaximeerd, met verpleging. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] wordt toegewezen tot € 861,68, de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] tot € 610,- en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5] tot € 569,99, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J. Kleiman, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is door de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, vrijgesproken van het onder 5 primair ten laste gelegde en veroordeeld ter zake van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 subsidiair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met als bijzondere voorwaarden opname in een intramurale instelling voor de duur van maximaal 12 maanden, een meldplicht bij Tactus, een verplicht verblijf in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang gedurende de proeftijd en reclasseringstoezicht. Daarnaast heeft de rechtbank op de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen beslist
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 07 september 2017 te [plaats] op de openbare weg te weten de [straat 1] en/of de [straat 2] te [plaats] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (merk: Apple, type: iPhone 7), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte,
- die [benadeelde 1] een harde trap tegen (de achterkant/de zijkant van) het rechterbeen heeft gegeven, waardoor zij ten val is gekomen en/of
- ( terwijl die [benadeelde 1] op de grond lag) die [benadeelde 1] meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd, althans tegen het lichaam heeft gestompt/geslagen en/of
- ( vervolgens) die [benadeelde 1] met beide handen een harde duw heeft gegeven, waardoor zij (wederom) ten val is gekomen en/of
- dreigend aan die [benadeelde 2] een mes (circa 20 centimeter lang) heeft getoond, met het lemmet in de richting van die [benadeelde 2] gericht en/of
- die [benadeelde 3] meermalen, althans eenmaal, met zijn (verdachtes) tot vuist gebalde hand in het gezicht, althans tegen het hoofd heeft gestompt/geslagen en/of
- die [benadeelde 4] met zijn (verdachtes) tot vuist gebalde hand op haar achterhoofd heeft gestompt/geslagen;
2:
hij op of omstreeks 07 september 2017 te [plaats] , [benadeelde 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend aan die [benadeelde 2] een mes (circa 20 centimeter lang) getoond, met het lemmet in de richting van die [benadeelde 2] gericht;
3:
hij op of omstreeks 07 september 2017 te [plaats] , opzettelijk mishandelend [benadeelde 3] meermalen, althans eenmaal, met zijn tot vuist gebalde hand in het gezicht, althans tegen het hoofd heeft gestompt/geslagen, waardoor zijn tand door de lip is gegaan;
4:
hij op of omstreeks 07 september 2017 te [plaats] , opzettelijk mishandelend [benadeelde 4] met zijn tot vuist gebalde hand op haar achterhoofd heeft gestompt/geslagen;
5
primair:
hij op of omstreeks 07 september 2017 te [plaats] op de openbare weg te weten op het [straat 3] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening goederen en/of geld van zijn gading weg te nemen, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde 5] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- die [benadeelde 5] , terwijl zij fietste, met een draaiende beweging met geschoeide voet tegen de borst/de borstkas, althans tegen het bovenlichaam heeft getrapt/geschopt en/of
- ( vervolgens) die [benadeelde 5] aan de haren heeft vastgegrepen (waardoor zij op de grond viel) en/of
- ( terwijl zij op de grond lag) die [benadeelde 5] bij de haren vastgegrepen heeft gehouden en die [benadeelde 5] meermalen, althans eenmaal, met zijn tot vuist gebalde hand in het gezicht heeft gestompt/geslagen, althans tegen het hoofd heeft gestompt/geslagen en/of
- ( vervolgens) die [benadeelde 5] een knietje tegen het lichaam heeft gegeven terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
of
hij op of omstreeks 07 september 2017 te [plaats] op de openbare weg te weten op het [straat 3] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde 5] te dwingen tot de afgifte van goederen en/of geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [benadeelde 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
- die [benadeelde 5] , terwijl zij fietste, met een draaiende beweging met geschoeide voet tegen de borst/de borstkas, althans tegen het bovenlichaam heeft getrapt/geschopt en/of
- ( vervolgens) die [benadeelde 5] aan de haren heeft vastgegrepen (waardoor zij op de grond viel) en/of
- ( terwijl zij op de grond lag) die [benadeelde 5] bij de haren vastgegrepen heeft gehouden en die [benadeelde 5] meermalen, althans eenmaal, met zijn tot vuist gebalde hand in het gezicht heeft gestompt/geslagen, althans tegen het hoofd heeft gestompt/geslagen en/of
- ( vervolgens) die [benadeelde 5] een knietje tegen het lichaam heeft gegeven terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5 subsidiair:
hij op of omstreeks 07 september 2017 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 5] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- die [benadeelde 5] , terwijl zij fietste, met een draaiende beweging met geschoeide voet tegen de borst/de borstkas, althans tegen het bovenlichaam heeft getrapt/geschopt en/of
- ( vervolgens) die [benadeelde 5] aan de haren heeft vastgegrepen (waardoor zij op de grond viel) en/of
- ( terwijl zij op de grond lag) die [benadeelde 5] bij de haren vastgegrepen heeft gehouden en die [benadeelde 5] meermalen, althans eenmaal, met zijn tot vuist gebalde hand in het gezicht heeft gestompt/geslagen, althans tegen het hoofd heeft gestompt/geslagen en/of
- ( vervolgens) die [benadeelde 5] een knietje tegen het lichaam heeft gegeven
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Verdachte en zijn raadsman hebben met betrekking tot de bewezenverklaring door de rechtbank van de feiten 1 tot en met 4 geen inhoudelijke opmerkingen gemaakt. Verdachte heeft deze feiten ter terechtzitting ook bekend.
Met betrekking tot het onder 5 ten laste gelegde is verweer gevoerd. Het hof overweegt het volgende.

Vrijspraak feit 5 primair

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 5 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Overweging met betrekking tot het bewijs feit 5 subsidiair

Namens verdachte is aangevoerd dat de te bewijzen gedragingen geen poging tot zware mishandeling opleveren, zodat verdachte van het onder 5 subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Ter onderbouwing is aangevoerd dat:
1) er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte aangeefster tegen de borst/borststreek heeft getrapt/geschopt;
2) het trekken aan haren dan wel het stompen in het gezicht/hoofd geen poging tot zware mishandeling oplevert;
3) er voor het geven van een knietje onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is.
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Ten aanzien van verweren 1) en 2)
Aangeefster [benadeelde 5] heeft op 7 september 2017 tegenover de politie verklaard dat zij rond 21.10 uur in de richting van de [straat 4] , de [straat 5] , fietste toen zij een persoon aan haar rechterzijde zag lopen. Op het moment dat zij hem voorbij fietste zag zij dat hij in haar richting kwam en haar van haar fiets probeerde te trappen. Zij zag dat de man een draaitrap maakte en haar op haar borstkas raakte. Hierdoor raakte aangeefster uit balans en kwam zij met haar linkerbeen op de grond terecht. Ze stapte weer snel op haar fiets, maar de man kwam haar achterna. Aangeefster voelde dat zij aan haar haar werd vastgegrepen en naar de rechterkant werd getrokken. Hierdoor viel aangeefster op de grond. Vervolgens werd zij ongeveer vijf keer in haar gezicht gestompt.
Verdachte heeft verklaard dat hij aangeefster [benadeelde 5] van haar fiets heeft getrapt. Hij weet nog dat hij haar een draaiende kick heeft gegeven en dat hij haar aan haar haren heeft vastgepakt.
Verbalisant [naam 1] heeft een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt met daarin een beschrijving van de beelden ter plaatse voor zover de ten laste gelegde situatie in beeld was. Daaruit volgt, samengevat, dat verdachte het fietspad opstapte en tegen de bagagedrager van de voorbij fietsende vrouw trapte. Dat de vrouw een slingerende beweging maakte en probeerde door te fietsen. Vervolgens dat verdachte achter de vrouw aanrende en samen met de vrouw uit beeld verdween.
Het hof heeft geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster [benadeelde 5] . Deze verklaring is gedetailleerd en wordt in voldoende mate ondersteund door de beschrijving van verbalisant [naam 1] en de waarneming van de verbalisant [naam 2] op 7 september 2017, die constateert dat aangeefster een verdikking aan de rechterzijde van haar bovenlip, een rode kleur aan de rechterzijde van het gezicht en een (zichtbare) verdikking vanaf de neusbrug naar het jukbeen heeft, en ook de verklaring van verdachte zoals hiervoor weergegeven.
Het gegeven dat aangeefster spreekt over een trap die zij over het stuur zag aankomen - welke beweging het hof met de raadsman niet heeft kunnen afleiden uit de beelden en waarvan door verbalisant ook geen melding wordt gemaakt - maakt niet dat zij niet wordt geloofd in het gegeven dat verdachte haar als zittende, naar voren gebogen voorbij rijdende fietser, raakte op haar borstkas. Het betreft immers een onverhoedse beweging die in de richting van de fietsende aangeefster wordt gemaakt. Dergelijke onverwachte bewegingen kunnen voor het geheugen moeilijk zijn om exact te reproduceren. Het maakt niet dat aangeefster in haar verklaring niet kan worden geloofd in de plaatsen waar zij op haar lichaam wordt getroffen. Evenmin is de beschrijving van de beelden waarbij (uiteindelijk) tegen de bagagedrager wordt getrapt, daar een beletsel voor.
Het hof acht op grond van het bovenstaande bewezen dat verdachte in de richting van de fietsende [benadeelde 5] heeft getrapt waarbij hij haar raakte op haar borstkas en dat hij haar aan haar haren heeft getrokken en vastgehouden en in het gezicht heeft gestompt waarbij de fietsster ten val was gekomen.
Nu het hof bewezen acht dat verdachte aangeefster tegen de borstkas heeft getrapt slaagt het onder 1) gevoerde bewijsverweer niet.
Het onder hof merkt op dat verdachte door het bewezenverklaarde handelen - het trappen en raken van een fietsend persoon, het aan de haren vastgrijpen van die fietsster waardoor zij komt te vallen - een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid in het leven heeft geroepen dat aangeefster als gevolg van zijn handelen zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. Immers, de kans dat aangeefster door verdachtes handelen uit haar evenwicht zou raken, op de grond zou vallen en als gevolg van die val zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, zoals complexe botbreuken, is een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Daar komt met betrekking tot het onder 2) gevoerde verweer nog bij dat het stompen in het gezicht op de wijze zoals verdachte dat heeft gedaan vanwege ook de kwetsbare plaats van het gelaat evenzeer een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid in het leven heeft geroepen dat aangeefster als gevolg van zijn handelen zwaar lichamelijk letsel zou bekomen.
Ten aanzien van verweer 3)
Dit verweer slaagt. Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster een knietje tegen het lichaam heeft gegeven zoals als laatste gedachtestreepje in de tenlastelegging is opgenomen. Deze partiele vrijspraak staat evenwel niet in de weg aan de bewezenverklaring van de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Het voorgaande brengt het hof tot de slotsom dat wettig en overtuigend bewezen wordt dat verdachte de onder 5 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling heeft begaan.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1:
hij op 07 september 2017 te [plaats] op de openbare weg te weten de [straat 1] en de [straat 2] te [plaats] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (merk: Apple, type: iPhone 7), toebehorende aan [benadeelde 1] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en [benadeelde 3] en [benadeelde 4] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte,
- die [benadeelde 1] een harde trap tegen de zijkant van het rechterbeen heeft gegeven, waardoor zij ten val is gekomen en
- ( terwijl die [benadeelde 1] op de grond lag) die van Wort meermalen tegen het hoofd, althans tegen het lichaam heeft geslagen en
- ( vervolgens) die [benadeelde 1] met beide handen een harde duw heeft gegeven, waardoor zij (wederom) ten val is gekomen en
- dreigend aan die [benadeelde 2] een mes (circa 20 centimeter lang) heeft getoond, met het lemmet in de richting van die [benadeelde 2] gericht en
- die [benadeelde 3] meermalen met zijn (verdachtes) tot vuist gebalde hand in het gezicht heeft gestompt en
- die [benadeelde 4] met zijn (verdachtes) tot vuist gebalde hand op haar achterhoofd heeft gestompt;
2:
hij op 07 september 2017 te [plaats] , [benadeelde 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend aan die [benadeelde 2] een mes (circa 20 centimeter lang) getoond, met het lemmet in de richting van die [benadeelde 2] gericht;
3:
hij op 07 september 2017 te [plaats] , opzettelijk mishandelend [benadeelde 3] meermalen met zijn tot vuist gebalde hand in het gezicht, althans tegen het hoofd heeft gestompt, waardoor zijn tand door de lip is gegaan;
4:
hij op 07 september 2017 te [plaats] , opzettelijk mishandelend [benadeelde 4] met zijn tot vuist gebalde hand op haar achterhoofd heeft gestompt;
5 subsidiair:
hij op 07 september 2017 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 5] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- die [benadeelde 5] , terwijl zij fietste, met een draaiende beweging met geschoeide voet tegen de borstkas heeft getrapt en
- vervolgens die [benadeelde 5] aan de haren heeft vastgegrepen waardoor zij op de grond viel en
- ( terwijl zij op de grond lag) die [benadeelde 5] bij de haren vastgegrepen heeft gehouden en die [benadeelde 5] meermalen met zijn tot vuist gebalde hand in het gezicht heeft gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, de feiten 1 en 2 in eendaadse samenloop begaan.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, de feiten 1 en 3 in eendaadse samenloop begaan.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, de feiten 1 en 4 in eendaadse samenloop begaan.
Het onder 5 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Het dossier bevat een rapportage Pro Justitia van 29 november 2017 uitgebracht door A.W.M.M. Stevens, psychiater en een rapportage Pro Justitia van 5 december 2017 uitgebracht door L. Vermeulen, GZ-psycholoog. Ter zitting in hoger beroep heeft deskundige Vermeulen haar rapport toegelicht. Psychiater Stevens kon ter terechtzitting niet als deskundige worden gehoord. De advocaat-generaal en de verdediging hebben niet gebruik gemaakt van de gelegenheid voorafgaand aan de zitting schriftelijk vragen te stellen aan deskundige Stevens. Op basis van de schriftelijke deskundigenrapportages, de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, waaronder de toelichting van deskundige Vermeulen, acht het hof het horen van deskundige Stevens ter terechtzitting niet meer noodzakelijk. Het hof acht zich voldoende geïnformeerd.
Uit het rapport opgemaakt door Vermeulen volgt dat er naast een stoornis in het cannabisgebruik sprake is van een psychotische stoornis, niet anderszins omschreven. De onderzoekster constateert dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde psychotisch was en dat hij ook problemen had met het gebruik van cannabis, hetgeen de psychose weer kan versterken. De psychotische belevingen lijken een rol te hebben gespeeld bij de ten laste gelegde feiten, al is de grootte van die rol volgens de onderzoeker niet duidelijk. Het is tijdens het onderzoek niet gelukt helder te krijgen wat verdachtes gedachten, gevoelens en daarbij zijn motieven waren tot het plegen van het ten laste gelegde. Verdachte heeft weinig inzicht in zijn eigen handelen en kan de consequenties van zijn daden niet goed overzien. Dit lijkt een patroon te zijn in de afgelopen jaren en is voor de onderzoeker ook tijdens het onderzoek duidelijk zichtbaar. Er lijkt een instrumenteel aspect aan het ten laste gelegde, namelijk het wegnemen van de telefoon in feit 1. Desondanks lijkt het toestandsbeeld (psychose en daarbij het veelvuldig gebruik van cannabis) en alle bijkomende (maatschappelijke, sociale) problemen zo overheersend te zijn geweest, dat de ten laste gelegde feiten verdachte in elk geval verminderd toe te rekenen zijn. Er is geen definitieve uitspraak te doen over het al dan niet verminderd of niet toerekenen van de ten laste gelegde feiten, aldus Vermeulen.
Het rapport opgemaakt door Stevens houdt onder meer in dat bij verdachte sprake is van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis en een stoornis in cannabisgebruik. Ten tijde van het ten laste gelegde was verdachte psychotisch en de psychotische belevingen lijken een grote rol gespeeld te hebben bij het ten laste gelegde. Stevens schrijft in haar rapportage dat het hem ondanks verwoede pogingen daartoe niet helder is geworden wat de precieze gedachten en motieven van verdachte waren voor zijn gedrag ten tijde van het ten laste gelegde. Hierdoor is het voor hem niet mogelijk een definitieve uitspraak te doen over de mate van toerekenbaarheid.
Het hof kan zich verenigen met de bevindingen van de deskundigen, zoals die hiervoor over verdachtes geestesvermogens zijn weergegeven.
Gelet hierop oordeelt het hof dat bij verdachte sprake is van ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis en een stoornis in cannabisgebruik. Deze stoornissen zijn van invloed geweest op het handelen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. Op grond van het voorgaande komt het hof - evenals de rechtbank - tot het oordeel dat de bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend. Verdachte is dan ook een strafbare dader.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 7 september 2017 tijdens de koopavond in het winkelgebied van [plaats] schuldig gemaakt aan een reeks van geweldsdelicten. De reeks begon met het onverhoeds trappen van aangeefster [benadeelde 5] tegen haar borstkas terwijl zij nietsvermoedend door de stad fietste. Aangeefster - die haar evenwicht nog maar net wist te bewaren - werd vervolgens door verdachte aan haar haren getrokken, waardoor zij op de grond viel, en meerdere keren in haar gezicht gestompt. Kort daarna heeft verdachte uit het niets aangeefster [benadeelde 1] aangevallen door haar met een low-kick onderuit te schoppen, haar tegen haar hoofd te slaan en hard te duwen en (vervolgens) haar telefoon te stelen. In zijn vlucht heeft verdachte vervolgens aangevers [benadeelde 3] en [benadeelde 4] , die hem probeerden tegen te houden, in het gezicht gestompt en de toegesnelde vriend van [benadeelde 1] , aangever [benadeelde 2] , die verdachte ook probeerde te stoppen, bedreigd met een mes.
Door zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Daarnaast heeft verdachte geen respect getoond voor het eigendom van [benadeelde 1] en haar materiële schade toegebracht.
Slachtoffers van voornoemde geweldsdelicten kunnen zich nog gedurende langere tijd angstig en onveilig voelen als gevolg van het gebeurde. Uit de schriftelijke verklaringen volgt ook dat de impact op de slachtoffers groot is en dat zij in hun dagelijks leven nog altijd worstelen met de gevolgen van het handelen van verdachte. Bovendien nemen als gevolg van voornoemde delicten de gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen toe.
Het hof houdt er bij de strafoplegging in het voordeel van verdachte rekening mee dat de eerste vier feiten een samenhangende reeks feiten betreffen, in zogenoemde eendaadse samenloop zijn gepleegd.
In het nadeel van verdachte heeft het hof bij het bepalen van de op te leggen straf ook rekening gehouden met het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 18 mei 2018, waaruit blijkt dat verdachte eerder voor gewelds- en vermogensdelicten is veroordeeld.
Ook houdt het hof rekening met de eerder genoemde Pro Justitia rapporten van 29 november en 5 december 2017, alsook het reclasseringsadvies van de Reclassering Nederland van 18 december 2017.
Alles overwegend is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van twaalf maanden een passende en geboden reactie vormt. Nu het hof zal gelasten dat aan verdachte naast de gevangenisstraf de maatregel tot terbeschikkingstelling wordt opgelegd en het hof het van belang acht dat zo spoedig mogelijk een aanvang zal worden gemaakt met de behandeling, zal het hof een lagere straf opleggen dan in eerste aanleg is gedaan en door de advocaat-generaal is gevorderd.
Hierbij heeft het hof ook rekening houden met het feit dat de bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend, zoals hiervoor al is overwogen.

Oplegging van maatregel

Uit de hiervoor genoemde gedragskundige rapportages volgt dat verdachte ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis en een stoornis in cannabisgebruik heeft.
Uit de rapportage van deskundige Vermeulen volgt daarnaast, zakelijk weergegeven:
Over de levensloop van verdachte is niet veel bekend. Er is geen informatie beschikbaar over verdachtes ontwikkeling in zijn eerste levensjaren op de verschillende gebieden. Het is niet bekend hoe de zwangerschap en de geboorte zijn verlopen, hoe de hechting is verlopen, in wat voor situatie verdachte is opgegroeid en of er sprake is geweest van traumatische ervaringen. Het is niet duidelijk of er als kind sprake was van leer- of gedragsproblemen. Wel zijn er vanaf de jongvolwassenheid problemen thuis en meerdere agressie-incidenten richting moeder. Op basis van het huidige onderzoek kan een ontwikkelingsstoornis niet worden uitgesloten. Gedacht kan worden aan beperkte intellectuele capaciteiten. Verdachte laat een beperkt begripsvermogen zien en lijkt zijn leven niet goed te kunnen structureren en plannen. Ook een stoornis binnen het autismespectrum kan niet worden uitgesloten vanwege de vreemde contactname, het gebrek aan wederkerigheid, het zichtbare gebrek aan inlevingsvermogen. Echter, het volgende moet daarbij in overweging worden genomen. Tijdens dit onderzoek is sprake van een psychotisch toestandsbeeld. Er is sprake van inhoudelijke denkstoornissen (waanideeën), stoornissen in de vorm van het denken en van vreemd, oninvoelbaar gedrag (wat zou kunnen duiden op hallucinaties). In augustus 2016 werden eveneens aanwijzingen voor een psychotische ontregeling waargenomen door onderzoekers Den Boer (psychiater) en Van Wilgenburg (klinisch psycholoog), waarbij ook hallucinaties werden genoemd. Verdachte rapporteert zelf ook stemmen te hebben gehoord. Ten opzichte van dat onderzoek is verdachte momenteel minder spraakzaam. Verdachte is oninvoelbaar, wat betekent dat hij niet goed te peilen is, dat het niet duidelijk is wat er in hem omgaat en zijn gedrag en uitspraken daardoor ook als een verrassing kunnen komen. Over de periode na het vorige onderzoek is bekend dat er eenmaal een isolatie-plaatsing was tijdens detentie vanwege een agressieve impulsdoorbraak en dat hij is overgeplaatst naar het PPC . In die tijd werden hallucinaties en gedachtenstops waargenomen.
Zowel ten tijde van het vorige onderzoek als ten tijde van de huidige detentie heeft men in PI Almere ook het idee dat er sprake is van een onderliggend psychotisch toestandsbeeld, maar is telkens niet duidelijk wat er in verdachte om gaat. Omdat er geen collaterale informatie beschikbaar is over de ontwikkeling, de levensloop en een aantal belangrijke aspecten zoals de omgang met anderen en het beloop van de problemen, kunnen de terugkerende psychotische belevingen momenteel niet anders worden geduid als een ongespecificeerde schizofrenie-spectrum stoornis of andere psychotische stoornis.
Hoewel er niet zoveel bekend is over de levensloop van verdachte, kan in ieder geval worden gezegd dat er in de afgelopen jaren sprake is van een zorgwekkende ontwikkeling waarbij het verdachte niet lukt als volwassene een adequaat maatschappelijk bestaan op te bouwen.
Ten slotte kan worden vastgesteld dat er sprake is van een stoornis in het gebruik van cannabis, matig tot ernstig. Verdachte gebruikt vanaf zijn 16e, in de afgelopen jaren dagelijks, ongeveer vijf joints per dag. Pogingen te stoppen zijn mislukt, evenals het volgen van een verslavingsbehandeling, waarvoor hij diverse keren werd aangemeld. Van cannabis is bekend dat het psychose kan luxeren.
Verdachte kreeg begeleiding van het Leger des Heils, waar hij zich in eerste instantie gemotiveerd toonde voor begeleiding, bewindvoering en behandeling, maar waarbij hij niet het vermogen leek te hebben zijn leven te organiseren en uiteindelijk nergens aan toe kwam. Op het moment dat verdachte niet wordt behandeld voor de psychotische problemen en de stoornis in het cannabisgebruik wordt het risico op recidive op een geweldsdelict als hoog ingeschat. Dit geldt voor de korte en de lange termijn. Verdachte lijkt in een vicieuze cirkel te zitten, waarbij de problemen in de afgelopen jaren zijn verergerd. Bij terugkeer naar de maatschappij heeft verdachte geen stabiliteit en geen ondersteunend netwerk waar hij terecht kan. De inschatting van het recidiverisico wordt ondersteund door het gestructureerde risicotaxatie-instrument de HCR-20-V3. Er is sprake van een geschiedenis van eerder geweld en van antisociaal gedrag in het verleden. Verdachte heeft op verschillende levensgebieden doorlopend problemen: in relaties met anderen, op het gebied van werk, op het gebied van financiën en stabiliteit in huisvesting (al was dat in het laatste half jaar wel geregeld). Verdachte komt zijn afspraken met de reclassering niet na, heeft de delicten, indien bewezen, gepleegd binnen een proeftijd en kan zijn aanvankelijk gemotiveerde instelling niet behouden. Ambulante behandeling is niet van de grond gekomen. Verdachte is instabiel, waarbij er niet volledig zicht is gekomen op alle destabiliserende factoren (met andere woorden is het niet duidelijk wat de stress bij verdachte veroorzaakt). Er is geen sprake van probleembesef. Er zijn momenteel geen beschermende factoren aanwezig.
Om een risico op recidive in een soortgelijk geweldsdelict te voorkomen, is het van belang dat verdachte klinisch wordt behandeld. Tijdens de behandeling moet er aandacht zijn voor zowel de psychotische- als de verslavingsproblematiek en moet er eerst verdere diagnostiek plaatsvinden. Verder is het van belang dat verdachte hulp en ondersteuning krijgt bij praktische zaken, zoals zijn financiën en het vinden van een dagbesteding. Op langere termijn kan gedacht worden aan resocialiseren naar een beschermde woonvorm. Geadviseerd wordt om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich klinisch laat behandelen.
De conclusie van het rapport is op 5 december 2017 mondeling met verdachte besproken. Verdachte is het niet eens met het advies; hij vindt klinische behandeling niet nodig.
Ter zitting in hoger beroep van 15 juni 2018 heeft de deskundige Vermeulen een toelichting op haar rapport gegeven, waarbij zij haar bevindingen heeft bevestigd en verduidelijkt.
Ook door onderzoeker Stevens wordt het risico op recidive als hoog ingeschat. Zij overweegt in haar rapport daarnaast, zakelijk weergegeven:
Er zijn bij het onderzoek geen beschermende functies of functioneren gevonden. Verdachte heeft geen steunsysteem, is niet in staat zijn leven enigszins op de rit te krijgen en mist interne sturing om adequate beslissingen te nemen. Verdachte is psychotisch. Hij heeft geen daginvulling. De psychotische belevingen overheersen de gedachtewereld dusdanig dat het verdachte niet lukt zijn leven op een meer adequate wijze dan nu invulling te geven. Verdachte zal behandeling behoeven voor het psychotisch beeld en de stoornis in cannabisgebruik. Naast instellen op anti psychotische medicatie zal er aandacht moeten zijn voor de stoornis in cannabisgebruik. Daar verdachte momenteel geen probleembesef heeft, zal hier, zeker in het begin van de behandeling aandacht voor moeten zijn en gezien zijn functioneren van de afgelopen jaren zonder goed steunsysteem, is het zinvol te overwegen verdachte te resocialiseren naar een beschermde woonvorm met een adequate dagbesteding. Gezien de dubbelproblematiek is het te overwegen verdachte behandeling te bieden op een dubbeldiagnose (verslavingspsychiatrie) kliniek. Het advies is aan verdachte een (deels) voorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen met een verplicht reclasseringscontact, waarbij de voorwaarden zouden moet zijn klinische behandeling.
Uit het door de Reclassering Nederland uitgebrachte Reclasseringsadvies d.d. 18 december 2017 volgt eveneens dat het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. Geconcludeerd wordt dat verdachte de vaardigheden mist om zich staande te houden en zijn leven zelfstandig in positieve zin vorm te geven. In het verleden heeft hij van verschillende instanties hulptrajecten aangeboden gekregen maar mislukte dat iedere keer omdat verdachte zijn afspraken onvoldoende nakwam. Tot aan zijn arrestatie kreeg verdachte hulp van Room4you, maar die hulp kwam niet op gang omdat verdachte het liet afweten. De reclassering acht om die reden een ambulante behandeling/begeleiding niet uitvoerbaar als dit niet eerst wordt voorafgegaan door een intramurale behandeling. Het opleggen van een intramurale behandeling als bijzondere voorwaarde heeft als nadeel dat indien verdachte zich niet houdt aan deze bijzondere voorwaarde (niet denkbeeldig gelet op het verleden en verdachte niet intramuraal behandeld wil worden), er niets anders overblijft dan hem het voorwaardelijk strafdeel te laten uitzitten. Daarna is er geen strafrechtelijk kader meer waarbinnen hij kan worden behandeld. De reclassering is geen voorstander van het opleggen van bijzondere voorwaarden.
In hoger beroep is door de verdediging aangevoerd dat het beter voor verdachte is wanneer hij zich ambulant laat behandelen in plaats van intramuraal. Volgens de raadsman is verdachte gemotiveerd om zich (ambulant) te laten behandelen en mee te werken aan begeleiding door de reclassering.
Verdachte heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat een klinische behandeling niet nodig is. Volgens verdachte is hij psychisch in orde en heeft hij daarvoor geen behandeling nodig. Ook is hij naar eigen zeggen in staat om op zichzelf te wonen en heeft hij daar niemand bij nodig. Hij wil wel meewerken aan een ambulante behandeling.
In de motivering van de strafoplegging is al overwogen dat in weerwil van de wens van verdachte aan hem de maatregel tot terbeschikkingstelling (verder: TBS) zal worden opgelegd. De volgende overwegingen hebben tot dit oordeel geleid.
Het hof is van oordeel dat aan alle wettelijke vereisten voor de oplegging van de maatregel wordt voldaan.
Zoals hiervoor al is vastgesteld is bij verdachte sprake van een ziekelijke stoornis, te weten een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis en een stoornis in cannabisgebruik. Beide stoornissen bestonden ook ten tijde van de bewezen verklaarde feiten.
Ook is in deze zaak sprake van misdrijven zoals bedoeld in artikel 37a, lid 1, onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.
Daarnaast is sprake van zodanig recidivegevaar dat die de oplegging van de maatregel eist, in die zin dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de TBS-maatregel met verpleging van overheidswege eist. Het hof heeft hierbij de ernst van de stoornis zoals door de deskundigen hiervoor beschreven in aanmerking genomen en de klinische behandeling en medicatiegebruik die benodigd zijn, alsook de vruchteloze inspanningen die zijn verricht op het gebied van behandeling en begeleiding. Bovendien is verdachte ook nu niet bereid mee te werken aan een klinische behandeling, heeft verdachte een gebrek aan ziekte-inzicht en probleembesef en heeft hij zeer beperkt meegewerkt aan de totstandkoming van de rapportages in deze strafzaak zodat er geen volledige diagnose is gesteld. De deskundigen schatten het recidiverisico als hoog in. Dit alles maakt dat een behandeling in een minder hoog veiligheidsniveau dan de TBS met verpleging van overheidswege naar het oordeel van het hof niet tot de mogelijkheden hoort. Deze maatregel zal dan ook - zoals ook is geëist door de advocaat-generaal - naast eerdergenoemde gevangenisstraf aan verdachte opgelegd worden.
Het hof benadrukt dat de door de rechtbank geponeerde stelling dat de oplegging van TBS met verpleging van overheidswege een ‘ultimum remedium’ is, niet uit de wet volgt. Voor de vraag of TBS moet worden opgelegd dient te worden vastgesteld dat wordt voldaan aan de wettelijke eisen in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht. Voor de vraag of een bevel moet worden gegeven dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege wordt verpleegd dient te worden vastgesteld dat wordt voldaan aan de wettelijke eisen in artikel 37b van het Wetboek van Strafrecht. Het gaat daarbij om het opleggen van de meest passende maatregel in de specifieke situatie. Overwogen moet worden of de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen die verpleging eist. De wet eist niet dat eerst een minder ingrijpende sanctie (straf of maatregel) moet worden opgelegd dan wel een vrijwillig of minder ingrijpend behandel traject moet worden gevolgd alvorens de maatregel TBS met bevel tot verpleging van overheidswege kan worden opgelegd. Voor deze verdachte geldt dat het elimineren van de risico’s op herhaling niet anders kan plaatsvinden dan binnen het kader van de TBS met verpleging van overheidswege.
Tot slot stelt het hof vast dat de maatregel wordt opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit heeft gelet op artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht als gevolg dat deze maatregel niet gemaximeerd is en derhalve een periode van vier jaar te boven kan gaan.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 861,68, vermeerderd met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof ziet in hetgeen door de raadsman van verdachte is aangevoerd geen aanleiding om de gevorderde immateriële schadevergoeding te matigen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 610,00, bestaande uit een bedrag aan materiële schade ad € 210,00 en immateriële schade ad € 400,00, vermeerderd met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 400,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De raadsman heeft namens verdachte aangevoerd dat de vordering voor zover deze ziet op de materiële schade moet worden afgewezen wegens het ontbreken van de vereiste causaliteit.
De schadepost materiële schade ziet op vergoeding van de beschadigd geraakte jas van de benadeelde partij.
Niet is bestreden dat de benadeelde partij tijdens de achtervolging van verdachte ten val is gekomen en dat daardoor zijn jas is beschadigd.
Het hof stelt voorop dat de concrete omstandigheden van het geval bepalend zijn voor de beantwoording van de vraag of voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen en de door de benadeelde geleden schade om te kunnen aannemen dat deze door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden.
Bewezen is verklaard dat verdachte de onder 1 en 2 gepleegde feiten, in eendaadse samenloop, heeft begaan. Verdachte is na de diefstal (met geweld) van de vriendin van de benadeelde partij weggerend, waarop de benadeelde partij de achtervolging heeft ingezet. Tijdens deze achtervolging is de benadeelde partij gevallen, waardoor zijn jas is beschadigd. Als de benadeelde partij verdachte vervolgens inhaalt wordt hij door verdachte bedreigd met een mes.
Op grond van deze feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de door de benadeelde partij geleden schade aan zijn jas in zodanig nauw verband staat met het onder 1 en 2 bewezenverklaarde, dat die schade redelijkerwijs moet worden aangemerkt als rechtstreeks aan de benadeelde partij toegebracht door het bewezenverklaarde feit als bedoeld in artikel 51f en 361, tweede lid onder b, van het Wetboek van Strafvordering.
Ook ten aanzien van de gevorderde immateriële schade stelt het hof vast dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Verdachte is tot vergoeding van de gevorderde materiële en immateriële schade gehouden zodat de vordering ad € 610,00 in zijn geheel zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 569,99, vermeerderd met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 5 subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 55, 57, 63, 285, 300, 302 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 5 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 4 en 5 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 861,68 (achthonderdeenenzestig euro en achtenzestig cent) bestaande uit € 161,68 (honderdeenenzestig euro en achtenzestig cent) materiële schade en € 700,00 (zevenhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 861,68 (achthonderdeenenzestig euro en achtenzestig cent) bestaande uit € 161,68 (honderdeenenzestig euro en achtenzestig cent) materiële schade en € 700,00 (zevenhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
17 (zeventien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 7 september 2017.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 610,00 (zeshonderdtien euro) bestaande uit € 210,00 (tweehonderdtien euro) materiële schade en € 400,00 (vierhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 610,00 (zeshonderdtien euro) bestaande uit € 210,00 (tweehonderdtien euro) materiële schade en € 400,00 (vierhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
12 (twaalf) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 7 september 2017.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 5] ter zake van het onder 5 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 569,99 (vijfhonderdnegenenzestig euro en negenennegentig cent) bestaande uit € 19,99 (negentien euro en negenennegentig cent) materiële schade en € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 5] , ter zake van het onder 5 subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 569,99 (vijfhonderdnegenenzestig euro en negenennegentig cent) bestaande uit € 19,99 (negentien euro en negenennegentig cent) materiële schade en € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
11 (elf) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 7 september 2017.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. A. van Holten en mr. H.K. Elzinga, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Brink, griffier,
en op 29 juni 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. H.K. Elzinga is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.