Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
De benoeming geschiedt: voor bepaalde tijd vanaf 1 augustus 2016 tot en met 31 juli 2017. Bijzondere voorwaarde: tijdelijk beschikbaar".In de aan die akte van benoeming voorafgaande zogenaamde bevestigingsbrief van 18 juli 2016 aan [verzoekster] is vermeld: "
Het betreft een tijdelijke aanstelling van 1 augustus 2016 tot 1 augustus 2017".
. Bij zijn indiensttreding ontvangt de werknemer een akte van benoeming volgens het in de bijlage 1.a of 1.b opgenomen model.
4.De verzoeken aan de kantonrechter en de beoordeling daarvan
5.De beoordeling in hoger beroep
grond Iheeft [verzoekster] aanvulling van de vaststaande feiten bepleit met het opnemen van de akte van ontslag daarin. Aan die wens is voldaan, maar dat op zichzelf leidt niet tot vernietiging van de beschikking waarvan beroep. Grond I slaagt dus niet.
gronden II tot en met VIIlenen zich voor gezamenlijke behandeling. Daarin staat namelijk centraal de vraag of Ubbo Emmius terecht is overgegaan tot benoeming van [verzoekster] in tijdelijke dienst per 1 augustus 2016 op de grond dat de vacature waarin zij benoemd werd een "tijdelijke vacature" in de zin van artikel 9.a.2 lid 4 sub b van de cao was.
gronden VIII tot en met XIkomt [verzoekster] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat niet gebleken is van een toezegging tot verlenging van het contract. Zij voert aan dat bij het sollicitatiegesprek in 2016 door de (locatie)directeur mevr. [B] aan haar is toegezegd dat het contract bij goed functioneren met een tweede jaar zou worden verlengd. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst zij naar passages uit opgenomen telefoongesprekken die [verzoekster] over deze kwestie heeft gevoerd met de destijds ook bij het sollicitatiegesprek aanwezige [C] en [D] . Zij biedt voorts aan haar stelling te bewijzen door [C] en [D] als getuige te doen horen.
Ik heb veronderstellenderwijs gezegd dat als het nog een jaar extra wordt, het zou kunnen zijn dat er wordt verlengd." De aangehaalde passages uit de gesprekken met [C] en [D] zijn echter te summier om die, mede bezien in het licht van de genoemde contra-indicaties (verwachte krimp, tijdelijkheid van de vacature) te kunnen aanmerken als een voldoende onderbouwing van de stelling dat (desondanks) ondubbelzinnig en onvoorwaardelijk contractverlenging is toegezegd. Ook de gronden VIII tot en met XI slagen daarom niet.
gronden XII en XIIIkomt [verzoekster] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat Ubbo Emmius niet heeft gehandeld in strijd met de cao en/of de eisen van goed werkgeverschap door het contract met haar per 1 augustus 2017 niet te verlengen. [verzoekster] voert aan dat het niet verlengen strijdig was met de cao. Bovendien was sprake van strijd met de eisen van goed werkgeverschap omdat [verzoekster] is uitgesloten van de sollicitatieprocedure voor de vacature die per 1 augustus 2017 bestond. Ubbo Emmius heeft deze stellingen bestreden.
telkens") aangaan van een tijdelijk dienstverband met dezelfde persoon wél mogelijk acht in de gevallen genoemd onder a (vervanging) en e (bereiken AOW-leeftijd), maar uitdrukkelijk niet in het hier toepasselijke geval als bedoeld onder b (tijdelijke vacature). Dat is een alleszins plausibele uitleg van de cao. Indien Ubbo Emmius per 1 augustus 2017 desondanks zou overgaan tot aansluitende benoeming van [verzoekster] voor de duur van één jaar bestond daardoor het risico dat het aldus verlengde dienstverband ingevolge artikel 9.a.1 lid 2 cao moest worden aangemerkt als een dienstverband voor onbepaalde tijd en dat was nu juist het risico dat Ubbo Emmius, op grond van haar gerechtvaardigde krimpverwachtingen, niet wilde en behoefde te lopen. Van handelen in strijd met de eisen van goed werkgeverschap is dan ook geen sprake. De gronden XII en XIII slagen niet.
grond XIVkomt [verzoekster] nog op tegen de volledige afwijzing van haar verzoeken door de kantonrechter en haar veroordeling in de proceskosten. Die grond mist echter zelfstandige betekenis en slaagt om die reden niet.