ECLI:NL:GHARL:2018:6061

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 juni 2018
Publicatiedatum
29 juni 2018
Zaaknummer
21-001877-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om terugwijzing in hoger beroep inzake vuurwapenbezit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 5 april 2017, waarin hij was veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De verdachte verzocht om terugwijzing van de zaak naar de rechtbank, omdat hij meende dat hij geen eerlijk proces had gehad in eerste aanleg. Hij stelde dat de politierechter partijdig was geweest en dat zijn recht op een eerlijk proces, zoals verankerd in artikel 6 van het EVRM, was geschonden. Het hof heeft het verzoek om terugwijzing afgewezen, omdat er in eerste aanleg een inhoudelijke behandeling had plaatsgevonden en er geen redenen waren om aan te nemen dat de politierechter niet onpartijdig had geoordeeld. Het hof oordeelde dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was en dat de verdachte voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunten naar voren te brengen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden voor het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III en munitie. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar oordeelde dat een onvoorwaardelijke straf passend was gezien de risico's van ongecontroleerd vuurwapenbezit voor de veiligheid van de maatschappij.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001877-17
Uitspraak d.d.: 26 juni 2018
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland van 5 april 2017 met parketnummer 05-003067-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. De advocaat-generaal heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. R. van 't Land, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De raadsman heeft primair bepleit dat het vonnis van de politierechter wordt vernietigd en dat de zaak wordt teruggewezen naar de rechtbank, teneinde de zaak opnieuw te behandelen en af te doen. Hij heeft hiertoe, kort gezegd, het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft in eerste aanleg geen eerlijk proces gehad. De rechter heeft uitlatingen gedaan waaruit niet alleen de vaststelling van de schuld al bleek, maar ook hoe ernstig hij het feit vond. Bovendien heeft de politierechter geen maatregelen getroffen tegen de aanwezigheid van de pers, terwijl verdachte daar wel om had verzocht, zodat negatieve berichtgeving niet werd voorkomen. Verdachte voelde zich door de aanwezigheid van de pers belemmerd om in vrijheid te verklaren. Kennelijk werden deze negatieve gevolgen, die door verdachte als een extra bestraffing werden gevoeld, door de politierechter voor lief genomen. Tot slot werd door de politierechter zeer veel aandacht besteed aan een oude veroordeling uit begin jaren '90 waardoor verdachte zich als een crimineel weggezet voelde. De verdediging betwist dat het verstrekte proces-verbaal van de terechtzitting weergeeft wat er feitelijk is besproken en is gezegd door de aanwezige partijen.
Nu de politierechter noch rekening heeft gehouden met de bezwaren van verdachte tegen de aanwezigheid van de pers, noch met zijn zwaarwegende persoonlijke belangen, is daaruit de schijn van partijdigheid voortgevloeid en is het recht op een eerlijk proces, zoals verankerd in artikel 6 lid 1 van het EVRM geschonden.
Subsidiair verzoekt de raadsman ter onderbouwing van het hierboven genoemde standpunt de behandeling van de zaak aan te houden zodat de griffiers-aantekeningen van de politierechterzitting kunnen worden verstrekt. Voorts dienen een of meer personen, waaronder de voormalig raadsman van verdachte, die bij de behandeling in eerste aanleg aanwezig waren, te worden gehoord over de gang van zaken tijdens de behandeling.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt als volgt.
Artikel 423 van het Wetboek van Strafvordering geeft de mogelijkheid van terugwijzing van de zaak indien de appelrechter van mening is dat de rechter in eerste aanleg ten onrechte niet aan de hoofdzaak is toegekomen. Op deze wijze kan een inhoudelijke beoordeling van de zaak in twee feitelijke instanties worden gerealiseerd. Terugwijzen ligt alleen in de rede als de rechtbank ten onrechte niet aan de vragen van artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering is toegekomen (dus ten onrechte niet heeft beslist in de hoofdzaak).
De Hoge Raad stelt dat een dergelijke terugwijzing ook dient plaats te vinden wanneer:
“zich een zodanig gebrek heeft voorgedaan in de samenstelling van het gerecht dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden door een onpartijdige instantie als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM, alsmede wanneer de rechter ter terechtzitting aan de behandeling ten gronde niet had mogen toekomen omdat een van de overige personen die een kernrol vervullen bij het onderzoek ter terechtzitting aldaar niet is verschenen, terwijl hij niet op de bij de wet voorgeschreven wijze op de hoogte is gebracht van de dag van de terechtzitting en zich evenmin een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat die dag hem tevoren bekend was. Tot zodanige personen dienen, naast de vertegenwoordiger van het openbaar ministerie, slechts de verdachte en diens raadsman te worden gerekend”.
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting blijkt dat er een inhoudelijke behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden, waarbij verdachte is bijgestaan door een raadsman. De andere door de Hoge Raad genoemde redenen voor terugwijzing van de zaak zijn niet aan de orde. Kennelijk heeft de politierechter het niet nodig gevonden de pers en het publiek de toegang tot de rechtszaal te ontzeggen.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Dit lijdt slechts uitzondering indien zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. De afwijzende beslissing van de politierechter op de verzoeken van verdachte heeft een procedureel karakter. Uit deze beslissing valt geen enkele vooringenomenheid af te leiden omtrent schuld of onschuld van verzoeker. Ook de vrees daarvoor is niet objectief gerechtvaardigd. Uit de door de politierechter opgelegde straf valt ook niet met terugwerkende kracht een dergelijke vooringenomenheid af te leiden, zodat het verweer dienaangaande wordt afgewezen.
Voorts biedt het hoger beroep de verdachte een tweede, nieuwe, inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak en geeft hem de ruimte naar voren te brengen waarom hij vindt dat de rechter in eerste aanleg een onjuiste beslissing of belangenafweging heeft gemaakt.
Uit het voorgaande -in onderlinge samenhang bezien- volgt dan ook dat er geen schending van artikel 6 EVRM aan de orde is en het verweer dienaangaande eveneens wordt afgewezen.
Het hof stelt tevens vast dat het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg een zakelijke weergave is van hetgeen ter terechtzitting is voorgevallen. Het hof ziet geen reden om aan de inhoud van dit proces-verbaal te twijfelen. Voeging van de griffiers-aantekeningen aan het dossier acht het hof niet noodzakelijk. Het hof acht zich op basis van het voorliggende dossier en met hetgeen door de verdachte en zijn raadsman ter terechtzitting naar voren is gebracht, voldoende geïnformeerd over de feitelijke gang van zaken. In het licht van het voorgaande ziet het hof evenmin de noodzaak nadere getuigen te horen, nog los van het feit dat dit verzoek onvoldoende geconcretiseerd is. Het subsidiaire gedane verzoek om aanhouding wordt daarom afgewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 oktober 2016 te Heerde, althans in Nederland, een (vuur)wapen van categorie III, te weten een pistool (Colt Mk 4, kaliber .45), en/of munitie van categorie III, te weten 30, althans meer (kogel) patronen, voorhanden heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks3 oktober 2016 te Heerde,
althans in Nederland,een
(vuur
)wapen van categorie III, te weten een pistool (Colt Mk 4, kaliber .45), en
/ofmunitie van categorie III, te weten 30,
althans meer (kogel
)patronen, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- dat verdachte een vuurwapen en daarbij horende munitie voorhanden heeft gehad. Dit is een zeer ernstig feit. Ongecontroleerd vuurwapenbezit brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee en veroorzaakt een gevoel van onveiligheid in de maatschappij.
De raadsman heeft bepleit te volstaan met oplegging van een werkstraf, al dan niet gecombineerd met een voorwaardelijke straf. Dit gelet op de impact van de hele zaak op verdachte en zijn vrouw en kinderen, alle negatieve effecten die de zaak al heeft gehad en nog heeft op zijn privé- en zakelijke leven en gelet op de persoon van verdachte. Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat het desondanks zakelijk en financieel gezien goed gaat.
Uit het verdachte betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 14 mei 2018 volgt dat verdachte in het verleden eerder is veroordeeld, zij het niet wegens een soortgelijk feit.
De reclassering concludeert in het rapport van 13 oktober 2017 dat verdachte verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedrag en de consequenties hiervan ziet. Er is nooit sprake geweest van hulpverlening. De reclassering verwacht dat een verplicht reclasseringscontact geen meerwaarde zal hebben en adviseert oplegging van een werkstraf met een voorwaardelijke gevangenisstraf. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan een grote impact hebben op het leven van verdachte.
Hoewel het hof begrijpt dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf een grote impact heeft op het leven van verdachte en zijn gezin, ziet het hof in hetgeen door de verdediging is aangevoerd omtrent de persoonlijke omstandigheden van verdachte en zijn zakelijke belangen onvoldoende aanleiding om af te wijken van het landelijk vastgestelde oriëntatiepunt. Het aanwezig hebben van een vuurwapen met munitie in een woning acht het hof een dusdanig ernstig feit dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf. Het hof acht een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Aldus gewezen door
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. A.H. Garos en mr. M. Keppels, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. B.T.H. Toonen-Janssen, griffier,
en op 26 juni 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 26 juni 2018.
Tegenwoordig:
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. L.H.J. Vijlbrief-Smit, advocaat-generaal,
mr. B.P. Snijder, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.