ECLI:NL:GHARL:2018:5942

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 juni 2018
Publicatiedatum
26 juni 2018
Zaaknummer
17/00937
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding in belastingzaak met betrekking tot WOZ-waarde onroerende zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de proceskostenvergoeding in een belastingkwestie. De belanghebbende, een natuurlijke persoon, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn onroerende zaak, gelegen aan de [a-straat 1] te [A]. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 247.000, maar na bezwaar werd deze verlaagd naar € 244.000, waarbij een proceskostenvergoeding van € 492 werd toegekend. De belanghebbende was het niet eens met de hoogte van deze vergoeding en stelde dat de kosten van een taxatierapport, dat hij had laten opstellen in de bezwaarfase, ook vergoed dienden te worden. Het Hof oordeelde dat de kosten van het taxatierapport voor vergoeding in aanmerking komen, ongeacht of de heffingsambtenaar het rapport had ontvangen. Het Hof stelde vast dat de belanghebbende deze kosten redelijkerwijs had moeten maken en dat de hoogte van de gevraagde vergoeding van € 121 voor het taxatierapport redelijk was. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond en veroordeelde de heffingsambtenaar tot vergoeding van de totale proceskosten van € 1.871,50, inclusief het griffierecht van € 46 voor de Rechtbank en € 124 voor het Hof. De uitspraak van de Rechtbank werd vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de proceskostenvergoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer 17/00937
uitspraakdatum:
26 juni 2018
Uitspraak van de zesde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 31 augustus 2017, nummer LEE 17/359, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Dongeradeel(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [a-straat 1] te [A] , per waardepeildatum 1 januari 2015, voor het jaar 2016 vastgesteld op € 247.000.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard en de waarde verminderd tot € 244.000. Tevens heeft de heffingsambtenaar € 492 aan proceskostenvergoeding toegekend.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2018. Belanghebbende is daarbij met kennisgeving aan het Hof niet verschenen. De heffingsambtenaar is evenmin verschenen, nadat hij voor de mondelinge behandeling was uitgenodigd bij aangetekende brief van 16 april 2018, gericht aan het postadres van de heffingsambtenaar, DDFK-gemeenten, postbus 13 te 9290 AA Kollum. Blijkens informatie op de website mijnpakket.post.nl is de uitnodiging op 17 april 2018 op dit adres aangeboden en in ontvangst genomen. De heffingsambtenaar is zonder bericht van verhindering niet verschenen.

2.Vaststaande feiten

2.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 29 februari 2016 voor het kalenderjaar 2016 de waarde voor de Wet WOZ van de onroerende zaak vastgesteld op € 247.000. Belanghebbende heeft daartegen per faxbericht van 9 maart 2016 bezwaar gemaakt. In dat bezwaar heeft hij gevraagd het door de heffingsambtenaar opgemaakte taxatieverslag of de rekenkundige taxatiematrix aan hem toe te sturen. Ook is verzocht om een hoorzitting.
2.2.
Nadat het taxatieverslag was toegezonden, heeft de heffingsambtenaar bij brief met dagtekening 12 april 2016 belanghebbende een termijn gesteld voor een nadere motivering van het bezwaarschrift.
2.3.
Op 9 maart 2016 is van de zijde van belanghebbende aan [B] , een taxatieopdracht gegeven. Vervolgens is op 16 september 2016 het taxatierapport, waarin de waarde voor de Wet WOZ van de onroerende zaak naar de waardepeildatum 1 januari 2015 na een niet-inpandige taxatie op € 225.000 is geschat, tot stand gekomen.
2.4.
Op 9 december 2016 is belanghebbende telefonisch gehoord. Op 18 januari 2017 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar gegrond verklaard en is de waarde van de onroerende zaak verminderd tot € 244.000. Tevens is een proceskostenvergoeding van € 492 voor professionele rechtsbijstand toegekend, berekend op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) naar twee proceshandelingen (bezwaarschrift en hoorzitting) en een wegingsfactor 1.

3.Geschil

3.1.
In geschil is de hoogte van de voor de bezwaarfase toegekende proceskostenvergoeding.
3.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de proceskostenvergoeding verhoogd moet worden met een bedrag van € 121 als kosten van het in zijn opdracht in de bezwaarfase opgemaakte taxatierapport.
3.3.
De heffingsambtenaar stelt dat bij de hoogte van de proceskostenvergoeding van de bezwaarfase geen rekening hoeft te worden gehouden met het taxatierapport, omdat hij het taxatierapport in de bezwaarfase niet heeft ontvangen en daarmee dus geen rekening kon houden.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Blijkens artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) komen de kosten die een belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, voor vergoeding in aanmerking indien belanghebbende een daartoe strekkend verzoek heeft gedaan en voor zover het bestreden besluit wordt herroepen in verband met aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Blijkens het vierde lid van artikel 7:15 Awb worden de voor vergoeding in aanmerking komende kosten vastgesteld op de wijze zoals is vastgelegd in het Bpb. Tot de voor vergoeding in aanmerking komende kosten behoren de in artikel 1, letter b, van het Bpb genoemde kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende in de bezwaarfase kosten heeft gemaakt voor het in het kader van de bezwaarprocedure opgemaakte taxatierapport. Hen houdt de vraag verdeeld of het voor het in aanmerking komen voor een vergoeding daarvan voldoende is dat een taxatierapport in de bezwaarfase is opgemaakt. Daarnaast stelt de heffingsambtenaar zich op het standpunt dat hij het taxatierapport niet heeft ontvangen, hetgeen belanghebbende gemotiveerd betwist.
4.3.
Volgens vaste jurisprudentie mag aan een toekenning van een vergoeding voor de kosten van een taxatierapport niet de eis worden gesteld dat het taxatierapport een bijdrage heeft geleverd aan de beslissing van de rechter over het geschilpunt ter zake waarvan het taxatierapport is overgelegd. Deze rechtsregel heeft naar het oordeel van het Hof ook te gelden voor de beslissing van een bestuursorgaan in het kader van de uitspraak op bezwaar.
4.4.
Voor de vraag of belanghebbende in aanmerking komt voor vergoeding van de kosten van het in de bezwaarfase opgestelde taxatierapport is dan ook niet doorslaggevend of (een afschrift van) dat rapport door de heffingsambtenaar is ontvangen. Nu niet in geschil is dat belanghebbende kosten voor een taxatierapport heeft gemaakt is de vraag slechts of belanghebbende deze kosten redelijkerwijs heeft moeten maken en of de hoogte van de gevraagde vergoeding redelijk is. Het Hof beantwoordt deze vragen bevestigend. Belanghebbende mocht ten tijde van het inroepen van de hulp van de deskundige - ruim voordat het hoorgesprek plaatsvond - ervan uitgaan dat dit een relevante bijdrage zou leveren aan een voor belanghebbende gunstige uitkomst van het geschil. Ook de tweede vraag dient bevestigend te worden beantwoord, gelet op de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties, Stcrt. 2012/26039, op grond waarvan de te vergoeden taxatiekosten € 121 (2 uren, € 50 per uur en 21% omzetbelasting) bedragen.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

5.1.
Nu het Hof het hoger beroep gegrond acht, bepaalt het Hof dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt.
5.2.
De Rechtbank heeft de heffingsambtenaar ten onrechte niet veroordeeld tot vergoeding van de kosten van het taxatierapport. In beroep was ook de waarde van de onroerende zaak in geschil. Daarom stelt het Hof de wegingsfactor van de beroepsfase vast op 1, waardoor de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase overeenkomstig het Bpb voor de beroepsfase op € 1.002 vastgesteld wordt (2 punten (beroepschrift, bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 501).
5.3.
Het Hof ziet eveneens aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten overeenkomstig het Bpb vast op € 250,50 (1 punt (hogerberoepschrift)  wegingsfactor 0,5  € 501). Het Hof gaat uit van een wegingsfactor 0,5 (licht) nu in hoger beroep uitsluitend de hoogte van de proceskosten in geschil zijn.
5.4.
De totale proceskostenvergoeding wordt vastgesteld op € 1.871,50 (2 punten (bezwaarschrift en hoorzitting)  € 249 per punt  wegingsfactor 1, alsmede € 121 voor het taxatierapport, in totaal € 619 voor de bezwaarfase, plus € 1.002 voor de behandeling bij de Rechtbank en € 250,50 voor de behandeling bij het Hof).

6.Beslissing

Het Hof
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, doch uitsluitend wat betreft de proceskostenvergoeding;
  • vernietigt de uitspraak van de heffingsambtenaar, ook uitsluitend wat betreft de proceskostenvergoeding;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.871,50; en
  • gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 46 in verband met de behandeling bij de Rechtbank en € 124 in verband met de behandeling bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op
26 juni 2018in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(K. de Jong-Braaksma) (J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 27 juni 2018
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.