ECLI:NL:GHARL:2018:5906

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 juni 2018
Publicatiedatum
26 juni 2018
Zaaknummer
200.199.760/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbreuk op erfdienstbaarheid en uitleg van de akte

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een geschil tussen Strametco B.V., vertegenwoordigd door curator Mr. Cynthia Grondsma, en Bodewes Harlingen Vastgoed B.V. over de nakoming van een erfdienstbaarheid. De zaak is ontstaan na een incident met een scheepslift op het terrein van Bodewes, waarbij Strametco schade heeft geleden. De curator van Strametco vorderde dat Bodewes tekortgeschoten was in de nakoming van de erfdienstbaarheid en eiste schadevergoeding. Het hof heeft de procedure voortgezet na het faillissement van Strametco en de curator heeft de eis gewijzigd naar verwijzing naar de schadestaat.

Het hof heeft vastgesteld dat de curator de procedure rechtsgeldig heeft voortgezet en dat de erfdienstbaarheid niet verplichtte tot onderhoud door Bodewes. De curator stelde dat Bodewes in strijd met haar verplichtingen had gehandeld door onvoldoende onderhoud te verrichten aan de scheepslift. Het hof oordeelde dat de erfdienstbaarheid geen expliciete onderhoudsplicht voor Bodewes inhield en dat de onderhoudsverplichting bij Shipdock lag, die de scheepslift bediende. Het hof concludeerde dat Bodewes niet aansprakelijk was voor de schade die Strametco had geleden en bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij de vorderingen van Strametco waren afgewezen.

De beslissing van het hof houdt in dat de curator in de proceskosten wordt veroordeeld, en het meer of anders gevorderde wordt afgewezen. Dit arrest is op 26 juni 2018 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.199.760/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/131413 / HA ZA 13-378)
arrest van 26 juni 2018
in de zaak van
Mr. Cynthia Grondsma q.q.,
in haar hoedanigheid van curator in het faillissement van
Strametco B.V.,
kantoorhoudende te Leeuwarden,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
de curator,
advocaat: mr. J.M.C. Kemper, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen
Bodewes Harlingen Vastgoed B.V.,
gevestigd te Harlingen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
Bodewes,
advocaat: mr. C. Borstlap, kantoorhoudend te Zwolle.
Het hof neemt het arrest van 30 januari 2018 hier over.

1.De verdere procedure in hoger beroep

1.1
In genoemd tussenarrest heeft het hof een comparitie van partijen bepaald
.Deze comparitie heeft op 8 juni 2018 plaatsgevonden. Het proces-verbaal van de comparitie bevindt zich bij de stukken.
1.2
Vervolgens is arrest bepaald op de ter voorbereiding van de comparitie overgelegde stukken en op het proces-verbaal van de comparitie.

2.De vaststaande feiten

2.1
De rechtbank heeft in rechtsoverweging 3 (3.1 tot en met 3.17) van het eindvonnis van 14 oktober 2015 de feiten vastgesteld. Tegen deze vaststelling zijn geen grieven gericht en ook overigens is niet van bezwaren gebleken, zodat in hoger beroep van deze feiten kan worden uitgegaan. Deze feiten komen, samengevat en aangevuld met enige andere feiten, op het volgende neer.
2.2
Bodewes is eigenaar van een bedrijfsterrein aan de Lange Lijnbaan 5 te Harlingen, kadastraal bekend gemeente Harlingen, sectie D nummer 2978 (voorheen sectie D nummer 1490). Zij heeft het bedrijfsterrein met de daarop aanwezige gebouwen in eigendom verkregen van Volharding Shipyards Beheer B.V. (hierna: Volharding).
2.3
Een deel van het bedrijfsterrein van Bodewes, met daarop een scheepslift, is verhuurd aan Shipdock Holding B.V. (hierna: Shipdock). Op dat deel van het terrein worden door (een dochtervennootschap van) Shipdock scheepsreparaties uitgevoerd. De huurovereenkomst met Shipdock is vastgelegd in een schriftelijk huurcontract van 21 december 2006 tussen Shipdock en Volharding, destijds nog eigenaar van het bedrijfsterrein.
2.4
Strametco was eigenaar van het bedrijfsterrein aan de Lange Lijnbaan 9 te Harlingen, kadastraal bekend gemeente Harlingen sectie D nummer 2964 (voorheen sectie D nummer 2964). Zij heeft dit terrein in eigendom verkregen van Welsec Schilders- en Classificeerbedrijf B.V. (hierna: Welsec). Op het terrein, dat naast het door Shipdock gehuurde terrein ligt, ontplooide zij activiteiten op het gebied van de scheepsconservering.
2.5
Op een deel van het bedrijfsterrein van Bodewes is ten gunste van Strametco een erfdienstbaarheid gevestigd. In de daartoe opgemaakte notariële akte van
9 december 2011, gerectificeerd in de akte van 23 maart 2012, tussen Welsec en Volharding is over de erfdienstbaarheid het volgende bepaald:
"
Volharding is eigenaar van een perceel grond met schepenlift gelegen op het aan Volharding in eigendom toebehorende kadastrale perceel Harlingen, sectie D nummer 1490 gedeeltelijk en 1489. Welsec maakt, tegen aan partijen bekende voorwaarden, gebruik van voormelde schepenlift. In het kader van voormeld gebruik vestigen partijen hierbij de navolgende erfdienstbaarheid: de erfdienstbaarheid ten behoeve van het perceel kadastraal bekend gemeente Harlingen, sectie D nummer 1491 (als heersend erf) en ten laste van het perceel kadastraal bekend gemeente Harlingen, sectie D nummer 1490 gedeeltelijk voor zover eigendom van Volharding en 1489 (als dienend erf), inhoudende het recht van het heersend erf om via voormelde schepenlift schepen te vervoeren van en naar het heersend erf, (...)
Ten aanzien van het gebruik van voormelde schepenlift zijn nog de navolgende voorwaarden van toepassing;
1. Bediening van de schepenlift zal plaatsvinden door Volharding danwel zijnrechtsopvolger op eerste verzoek van Welsec danwel zijn rechtsopvolger.2. Welsec danwel zijn rechtsopvolger is voor gebruik van de schepenlift eenmarktconforme vergoeding verschuldigd aan Volharding danwel zijnrechtsopvolger."
2.6
Zowel Strametco als Bodewes en Shipdock maakten gebruik van de scheepslift. De lift werd door medewerkers van Shipdock bediend. Strametco en Bodewes betaalden Shipdock voor het gebruik van de lift. Wanneer een schip met de scheepslift op de wal werd gehesen, werd het via de op het terrein van Shipyard aanwezige rails vervoerd naar de hallen van Shipyard, Bodewes of Strametco.
2.7
Omstreeks 10 september 2013 is in opdracht van Strametco het schip met de naam "Leah" met de scheepslift omhoog gehesen en op de wal gezet om vervoerd te worden naar de hal van Strametco. Bij het vervoer van het schip heeft zich een calamiteit voorgedaan, waardoor het schip niet naar de hal van Strametco kon worden vervoerd en het schip weer in het water moest worden gelaten.
2.8
In een brief van 11 september 2013 van de heer [A] , technisch directeur van Bodewes aan Shipdock (hierna: [A] ), heeft Bodewes Shipdock aansprakelijk gesteld voor de schade die is ontstaan bij het liften van de Leah. [A] meldt in de brief ook dat Bodewes inmiddels haar schade-expert heeft geïnformeerd.
2.9
In een brief van haar toenmalige advocaat, mr. Gevers, van 12 september 2012 heeft Strametco Bodewes aansprakelijk gesteld voor de schade die zij heeft geleden door het incident en heeft zij erop gewezen dat de rails zo spoedig mogelijk diende te worden hersteld. In een brief van 19 september 2013 heeft mr. Gevers Bodewes in haar hoedanigheid van eigenaar van het dienend erf aangemaand tijdige en afdoende maatregelen te treffen om de gebreken aan de rails te herstellen. [A] heeft in een brief van 20 september 2013 aan mr. Gevers aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2.1
In een brief van 16 september 2013 aan Bodewes heeft Shipyard aansprakelijkheid van de hand gewezen en, van haar kant, Bodewes als eigenaar van de door Shipyard gehuurde lift, aansprakelijk gesteld voor de door Shipyard geleden schade. In een brief van
20 september 2013 aan Shipyard heeft [A] namens Bodewes deze aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2.11
Bodewes heeft een schade-expert ingeschakeld in de persoon van de heer [B] van Halyard Survey B.V. (hierna: [B] ). [B] heeft op 2 december 2013 een rapport uitgebracht. Uit dat rapport volgt dat hij op 23 september en op 4 oktober 2013 ter plaatse is geweest. In paragraaf 9 van zijn rapport - "oorzaak van de schade" - heeft [B] het volgende geschreven:
"
De schade is naar onze mening ontstaan als gevolg van het niveauverschil tussen de schepenlift en het betonnen hellingplatform.
De schepenlift wordt door middel van lieren gehesen tot het niveau van het betonnen hellingplatform waarna de droog te zetten schepen over een rails van de schepenlift op het hellingplatform kunnen worden gereden.
De schepenlift wordt in de bovenste positie geborgd door middel van sleufplaten die scharnierend onder het betonnen hellingplatform zijn aangebracht.
Deze sleufplaten vallen in de bovenste stand rond knieën bevestigd aan de schepenlift.Hierdoor wordt de schepenlift geborgd op gelijke hoogte met het platform.(…)Vastgesteld is dat de borgingsplaten (sleufplaten) en de borgknieën aan de schepenlift zijn ingesleten als gevolg waarvan de schepenlift ca. 2 a 2,5 cm onder het hellingplatform blijft.Bij het verrijden van de schepen, met name in lengterichting, naar de straal- en conserveringsloods van Strametco, treedt een hoge (te hoge) belasting van de rails uiteinden op het betonnen hellingsplatform op waardoor deze is bezweken."Beide partijen gaan uit van de juistheid van deze conclusie.
2.12
Nadat mr. Gevers Bodewes in een brief van 23 september 2013 had gesommeerd onmiddellijk met de herstelwerkzaamheden te beginnen en haar verplichtingen uit de erfdienstbaarheid binnen 14 dagen weer na te komen, heeft [A] mr. Bodewes in een brief van 24 september 2014 laten weten dat de werkzaamheden volgens de inmiddels ingeschakelde aannemer ongeveer 14 dagen in beslag zullen nemen.
2.13
Bodewes heeft omstreeks 25 september 2013 opdracht gegeven tot het verrichten van herstelwerkzaamheden. De daarmee gemoeide kosten van € 35.426,38 heeft zij voldaan. De werkzaamheden zijn eind oktober 2013 afgerond.
2.14
Strametco is op 19 januari 2016 - enkele dagen na het uitbrengen van de appeldagvaarding - in staat van faillissement verklaard, met aanstelling van de curator tot curator.

3.De vorderingen, het verweer en de beslissing in eerste aanleg

3.1
Strametco heeft Bodewes gedagvaard en, na wijziging van eis, gevorderd primair dat voor recht wordt verklaard dat Bodewes is tekortgeschoten in de nakoming van de tussen partijen geldende erfdienstbaarheid, met veroordeling van Bodewes tot betaling van een bedrag van € 351.771,31, te vermeerderen met (handels)rente en kosten en subsidiair dat voor recht wordt verklaard dat Bodewes onrechtmatig heeft gehandeld door niet tijdig of niet adequaat schadebeperkende maatregelen te treffen, met veroordeling van Bodewes tot betaling van een bedrag van € 351.771,31, te vermeerderen met (handels)rente en kosten.
3.2
Bodewes heeft na een daartoe door haar opgeworpen incident Shipyard in vrijwaring opgeroepen. In de hoofdzaak tegen Strametco heeft zij verweer gevoerd.
3.3
Nadat de rechtbank een comparitie van partijen had gelast en deze comparitie had plaatsgevonden, heeft de rechtbank in het eindvonnis van 14 juni 2015 in de hoofdzaak de vorderingen van Strametco afgewezen. In de vrijwaringszaak zijn de vorderingen van Bodewes afgewezen. Aan haar oordeel in de hoofdzaak heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat de gevestigde erfdienstbaarheid Strametco niet verplicht om de zich op het dienende erf bevindende werken, zoals de scheepslift, te onderhouden, zodat van een tekortschieten van Strametco in haar verplichtingen uit de erfdienstbaarheid geen sprake is. Daarop strandt de primaire vordering van Strametco, aldus de rechtbank. De subsidiaire vordering is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd.

4.De bespreking van de grieven

4.1
Het hof stelt voorop dat tussen partijen niet ter discussie staat dat de curator de procedure tussen Strametco en Bodewes rechtsgeldig heeft voortgezet.
4.2
In de memorie van grieven heeft de curator de eis gewijzigd, in die zin dat zij (zowel primair als subsidiair) geen concreet schadebedrag meer vordert, maar verwijzing naar de schadestaat. Bodewes heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze wijziging van eis en het hof ziet ook geen reden om deze wijziging, die tijdig is gedaan (in het eerste inhoudelijke processtuk in hoger beroep), ambtshalve terzijde te stellen.
4.3
Met
grief Ikomt de curator op tegen de afwijzing van de primaire vordering van Strametco door de rechtbank. Volgens de curator is Bodewes wel degelijk tekortgeschoten in de nakoming van de erfdienstbaarheid.
4.4
Anders dan de curator lijkt te veronderstellen, geldt tussen Strametco en Bodewes geen overeenkomst die Bodewes verplicht tot het nakomen van verbintenissen uit die overeenkomst. De erfdienstbaarheid is niet gebaseerd op een overeenkomst tussen Bodewes en Strametco, maar op een overeenkomst tussen Welsec en Volharding, waarbij Bodewes en Strametco geen partij waren. Gesteld noch gebleken is dat zij, door contractsoverneming, een derdenbeding of anderszins, partij bij deze overeenkomst zijn geworden. Indien Bodewes inbreuk maakt op de erfdienstbaarheid van Strametco, is geen sprake van een tekortkoming, maar - als aan de daarvoor geldende vereisten is voldaan - van een onrechtmatige daad. Voor zover de curator haar primaire vordering baseert op een toerekenbare tekortkoming, is deze grondslag dan ook ondeugdelijk. Het hof zal, ambtshalve de rechtsgronden aanvullend, de vordering beoordelen als een vordering uit onrechtmatige daad.
4.5
Volgens de curator heeft Bodewes in strijd met haar verplichtingen uit de erfdienstbaarheid gehandeld door na te laten voldoende onderhoud te verrichten aan het dienende erf en de daarop aanwezige rails en botenlift. Bodewes heeft bestreden dat de erfdienstbaarheid haar verplicht tot het verrichten van onderhoud.
4.6
Bij het antwoord op de vraag of de erfdienstbaarheid Bodewes verplicht tot het verrichten van onderhoud, stelt het hof voorop dat de last die een erfdienstbaarheid op het dienende erf legt bestaat in een verplichting om op, boven of onder dat erf iets te dulden of niet te doen (artikel 5:71 lid 1 BW). Op de hoofdregel dat het moet gaan om een dulden of niet doen, geldt (onder meer) de uitzondering dat de last ook kan bestaan in een verplichting tot onderhoud van het dienende erf of van gebouwen of werken die zich op het dienende erf bevinden (artikel 5:71 lid 2 BW). De inhoud van een erfdienstbaarheid en de wijze waarop deze wordt uitgeoefend, worden allereerst bepaald door de akte van vestiging, en voor zover in de akte regels daarvoor ontbreken, door de plaatselijke gewoonte. Voor het antwoord op de vraag of de erfdienstbaarheid Bodewes verplicht tot het verrichten van onderhoud, is dan ook allereerst van belang wat de akte van vestiging bepaalt. Bij de uitleg van die akte komt het aan op de daarin tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling die moet worden afgeleid uit de in de akte gebruikte bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte (Vgl. Hoge Raad 17 december 2010, ECLI:NL:2010:AO1815).
4.7
Het hof stelt vast dat in de akte van vestiging van de erfdienstbaarheid niets wordt vermeld over een verplichting tot onderhoud van rails en/of scheepslift. Het woord onderhoud wordt niet genoemd. Wel biedt de bepaling in de akte dat (de rechtsopvolger van) Volharding (lees Bodewes) de schepenlift zal bedienen en daarvoor een marktconforme vergoeding van Welsec (lees Strametco) ontvangt, een aanknopingspunt voor de gedachte dat het onderhoud van de lift - over het bedienen van de rails bevat de akte geen bepaling - voor rekening van de eigenaar van het dienende erf komt. Het is niet onlogisch dat wanneer de eigenaar van het dienend erf tegen vergoeding de lift waarover de erfdienstbaarheid moet worden uitgeoefend bedient, deze eigenaar ook voor het onderhoud van de lift heeft te zorgen. De tekst van de akte bevat dan ook een aanknopingspunt voor de juistheid van het betoog van de curator dat Bodewes als eigenaar van het dienend erf verplicht is de scheepslift te onderhouden. Het is echter niet meer dan een aanknopingspunt. Een andere uitleg van de akte, inhoudende dat geen sprake is van een onderhoudsplicht van Bodewes, is ook goed verdedigbaar, omdat de akte daarover geen expliciete bepaling bevat. Ook na uitleg van de akte bestaat dus twijfel over de inhoud van de erfdienstbaarheid, meer in het bijzonder over de vraag of de erfdienstbaarheid ook een verplichting tot onderhoud van de scheepslift bevat. Die twijfels worden niet weggenomen door de plaatselijke gewoonte; partijen hebben niets over een eventuele plaatselijke gewoonte aangevoerd.
4.8
Als een erfdienstbaarheid te goeder trouw enige tijd zonder tegenspraak op een bepaalde wijze is uitgeoefend, is in geval van twijfel deze wijze van uitoefening beslissend (artikel 5:73 lid 1 BW). Over de wijze van uitoefening van de erfdienstbaarheid heeft Bodewes, onder meer bij gelegenheid van de comparitie in hoger beroep, aangevoerd dat de botenlift vooral door Shipyard wordt gebruikt. Shipyard maakte er veel vaker gebruik van dan Bodewes en Strametco tezamen. Shipyard coördineerde het gebruik. Indien Bodewes of Strametco de lift wilden gebruiken, dienden zij dat vooraf bij Shipyard te melden, waarna Shipyard het gebruik inplande, de noodzakelijke voorbereidingen trof en medewerkers inschakelde om de lift te bedienen. Zowel Bodewes als Strametco dienden een vergoeding te betalen voor het gebruik van de lift. Die situatie deed zich ook al voor ten tijde van het vestigen van de erfdienstbaarheid door Volharding en Welsec. Shipyard huurde het perceel met de scheepslift toen al enige jaren van Volharding. Het onderhoud van de lift werd door Shipyard verzorgd, aldus Bodewes. Volgens Bodewes kost het onderhoud Shipyard jaarlijks ongeveer € 150.000,-. De curator heeft deze stellingen van Bodewes niet weersproken, zodat van de juistheid van deze stellingen, die het hof overigens alleszins plausibel voorkomen, kan worden uitgegaan.
4.9
Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat de bediening en het onderhoud van de lift door Shipyard wordt verricht. Dat de lift niet door Volharding en later Bodewes, maar door Shipyard wordt bediend, was Welsec en later Strametco ook bekend; zij dienden zich voor het gebruik van de lift niet tot Volharding / Bodewes, maar tot Shipyard te wenden en waren voor het gebruik geen vergoeding verschuldigd aan Volharding/Bodewes, maar aan Shipyard, terwijl zij bekend moeten worden verondersteld met het intensieve gebruik dat Shipyard zelf van de lift maakte. Onder die omstandigheden volgt uit de wijze waarop de erfdienstbaarheid werd uitgeoefend dat de verplichting om onderhoud te verrichten niet op de eigenaar van het dienende erf, Bodewes, rustte, maar op een derde, Shipyard.
4.1
De curator heeft erop gewezen dat in de risicoaansprakelijkheid van artikel 6:173/6:174 BW van de eigenaar van (on)roerende zaken een argument is gelegen voor het bestaan van een onderhoudsverplichting van Bodewes. Het hof volgt haar hierin niet. De curator miskent dat de risicoaansprakelijkheid van artikel 6:173 en 6:174 BW in beginsel rust op de bedrijfsmatige gebruiker van een roerende zaak of opstal (6:181 BW). Als bedrijfsmatige gebruiker van de scheepslift rust op Shipyard, en niet op Bodewes, de risicoaansprakelijkheid voor een eventueel gebrek aan de lift. Het door de curator bepleite verband tussen risicoaansprakelijkheid en onderhoudsplicht vormt dan ook juist geen argument voor het aannemen van een onderhoudsverplichting van Bodewes.
4.11
De curator heeft er verder op gewezen dat Bodewes aansprakelijk is voor een tekortschieten van Shipyard in haar onderhoudsverplichting, omdat Shipyard ten aanzien van die verplichting de hulppersoon van Bodewes is op grond van artikel 7: 76 BW. Het hof volgt de curator niet in deze stelling. Zoals hiervoor is overwogen, volgt uit de wijze waarop de erfdienstbaarheid geruime tijd is uitgeoefend niet dat op Bodewes als eigenaar van het dienend erf een onderhoudsverplichting rust, zodat Shipyard ten aanzien van de onderhoudsverplichting niet als hulppersoon van Bodewes heeft te gelden. Los daarvan miskent de curator dat indien Shipyard wel beschouwd moet worden als een hulppersoon, geen sprake is van een hulppersoon in de zin van artikel 6:76 BW. Zoals hiervoor is overwogen, is de verplichting van Bodewes uit hoofde van de erfdienstbaarheid geen verplichting op grond van een overeenkomst tussen Strametco en Bodewes. Shipyard is geen ondergeschikte van Bodewes en gesteld noch gebleken is dat indien Shipyard bij het onderhouden van de scheepslift een fout heeft gemaakt, zij deze fout heeft gemaakt bij werkzaamheden ter uitvoering van het bedrijf van Bodewes. Dat Bodewes op grond van artikel 6:171 BW voor deze fout aansprakelijk zou zijn, heeft de curator dan ook niet onderbouwd.
4.12
Bodewes heeft de herstelwerkzaamheden in gang gezet en betaald. Bij gelegenheid van de comparitie heeft haar vertegenwoordiger verklaard dat dit is gebeurd om de ontstane impasse te doorbreken en om verdere schade voor alle gebruikers van de lift te voorkomen of te beperken. Het herstel van de lift had eerste prioriteit, het verhaal van de kosten kwam daarna. Het hof acht deze, door de curator ook niet weersproken, verklaring alleszins plausibel. Ook in het licht van deze verklaring volgt het hof het betoog van de curator niet dat het feit dat Bodewes de herstelkosten heeft betaald, een argument vormt voor de stelling dat de onderhoudsverplichting op Bodewes rustte.
4.13
De slotsom is dat op Bodewes als eigenaar van het dienend erf geen onderhoudsverplichting rust. Indien het defect aan de lift en de rails, en daarmee het gedurende enige tijd niet kunnen gebruiken van lift en rails door Strametco, het gevolg is van gebrekkig onderhoud, is Bodewes daarvoor niet aansprakelijk, niet Bodewes. De grief faalt dan ook.
4.14
Met
grief IIkomt de curator op tegen het oordeel van de rechtbank dat Bodewes onrechtmatig heeft gehandeld door niet tijdig schadebeperkende maatregelen te treffen.
4.15
Uit wat het hof hiervoor heeft overwogen, volgt dat op Bodewes geen onderhoudsplicht rustte. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt dan ook niet in te zien dat op Bodewes wel de verplichting rustte om voor herstel van scheepslift en rails zorg te dragen. De grief stuit hier al op af.
4.16
Bovendien heeft de curator in hoger beroep onvoldoende onderbouwd dat Bodewes niet tijdig heeft gehandeld. Vast staat dat Bodewes op 11 september 2013 haar schade-expert [B] heeft ingeschakeld. [B] heeft de schade op 23 september 2013 geïnspecteerd. Kort daarna is een aannemer ingeschakeld. De curator heeft niet bestreden dat, voordat met het herstel kon worden begonnen, de schade moest worden vastgesteld en dat onderzocht moest worden op welke wijze het herstel diende plaats te vinden. Dat daarvoor de inschakeling van een expert noodzakelijk was, heeft zij evenmin weersproken. Dat de expert pas op 23 september 2013 ter plaatse is geweest, kan Bodewes in beginsel niet worden tegengeworpen. De curator heeft haar dat ook niet verweten. Dat Bodewes na de inspectie eerder dan zij heeft gedaan een aannemer had kunnen inschakelen, heeft de curator niet gesteld en evenmin dat, en zo ja waarom, de ingeschakelde aannemer - die overigens ook geen hulppersoon van Bodewes in de zin van artikel 6:76 BW is - de herstelwerkzaamheden onnodig traag heeft uitgevoerd.
4.17
Ook grief II faalt dus. Dat betekent dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bekrachtigen. De curator zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden verwezen in de proceskosten (geliquideerd salaris van de advocaat: 2 punten, tarief VI – het hof gaat voor de bepaling van het belang uit van de omvang van de schadevergoedingsvordering in eerste aanleg).

5.De beslissing

Het gerechtshof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt de curator in de kosten van het geding in hoger beroep en bepaalt deze kosten, voor zover tot op heden aan de zijde van Bodewes gevallen, op € 718,- aan verschotten en op € 7.838,- voor geliquideerd salaris van de advocaat;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. H. de Hek, mr. M.W. Zandbergen en mr. A.W. Jongbloed en is op 26 juni 2018 in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier.