ECLI:NL:GHARL:2018:5879

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 juni 2018
Publicatiedatum
26 juni 2018
Zaaknummer
200.237.253/01 en 200.237.254/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met autisme en laag IQ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige1], geboren in 2002. De moeder van [de minderjarige1] heeft in hoger beroep de bestreden beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van haar zoon waren verlengd. De moeder verzocht om de bestreden beschikkingen te vernietigen en de verzoeken van de raad en de gecertificeerde instelling (GI) tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing af te wijzen.

Het hof heeft vastgesteld dat [de minderjarige1] autisme heeft en een (zeer) laag IQ, waardoor hij kwetsbaar is en veel structuur en begeleiding nodig heeft. De moeder heeft verzocht om [de minderjarige1] te verplaatsen naar een andere woonvoorziening, maar het hof oordeelde dat hij goed functioneert in de huidige zorgboerderij [E]. Het hof heeft de belangen van [de minderjarige1] zwaarder laten wegen dan de bezwaren van de moeder. De moeder heeft aangegeven dat de verstandhouding met de zorgboerderij verstoord is, maar het hof constateerde dat er al pogingen waren ondernomen om de communicatie te verbeteren.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en [de minderjarige1] onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar, tot 25 januari 2019. Tevens is de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 25 juli 2018, conform het verzoek van de GI. Het hof heeft geoordeeld dat de huidige woonvoorziening de juiste plek is voor [de minderjarige1] en dat een verhuizing niet in zijn belang zou zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.237.253/01 en 200.237.254/01
(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland C/17/157765/FJ RK 17-1053 en C/17/159167/FJ RK 18-68)
beschikking van 19 juni 2018
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A. Schütz te Leeuwarden,
en
de raad voor de kinderbescherming,
regio Noord Nederland, locatie Leeuwarden,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, twee van 19 januari 2018 en één van 14 februari 2018, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

In de zaak 200.237.253/01:
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift van de moeder met productie(s), ingekomen op 13 april 2018;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep van de raad;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep van de moeder;
- een journaalbericht van de moeder van 18 mei 2018 met productie(s);
- het proces-verbaal van de zitting van 11 januari 2018.
In de zaak 200.237.254/01
2.2
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift van de moeder met productie(s), ingekomen op 13 april 2018;
- het verweerschrift van de GI met productie(s);
- een brief van de raad van 18 april 2018;
- een journaalbericht van de moeder van 22 mei 2018 met productie(s);
- het proces verbaal van de zitting van 7 februari 2018.
In alle zaken
2.3
Op 23 mei 2018 is [de minderjarige1] (verder te noemen: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2002, verschenen, die buiten aanwezigheid van partijen door het hof is gehoord.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 23 mei 2018 plaatsgevonden. De zaken zijn gevoegd behandeld. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is [B] verschenen. Namens de GI is verschenen [C] .
Mr. Schütz heeft het woord ter zitting mede gevoerd aan de hand van een door hem overgelegde pleitnota.

3.De feiten

3.1
De moeder heeft het gezag over:
- [de minderjarige1] , voornoemd,
- [de minderjarige2 1] (verder te noemen: [de minderjarige2 1] ), geboren [in] 2004, en
- [de minderjarige2 2] (verder te noemen: [de minderjarige2 2] ), geboren [in] 2007. De biologische en juridische vader van de kinderen is [D] .
3.2
Sinds juni 2014 woont [de minderjarige1] (in eerste instantie op vrijwillige basis) op zorgboerderij [E] .
3.3
Bij beschikking van 25 oktober 2017 heeft de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland [de minderjarige1] (voorlopig) onder toezicht gesteld met ingang van 25 oktober 2017 tot
25 januari 2018 en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend in een residentiele voorziening met ingang van 25 oktober 2017 voor de duur van vier weken en de beslissing voor het overige aangehouden.
3.4
Bij beschikking van 17 november 2017 heeft de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] verlengd voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling.
3.5
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikkingen van 19 januari 2018 heeft de kinderrechter [de minderjarige1] onder toezicht gesteld met ingang van 25 januari 2018 tot 25 juli 2018 (zaaknummer rechtbank C/17/157765/FJ RK 17-1053), respectievelijk de machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een residentiele voorziening verlengd tot uiterlijk
16 februari 2018 en de overige beslissing aangehouden tot 7 februari 2018 (zaaknummer rechtbank C/17/159167/FJ RK 18-68).
3.6
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 14 februari 2018 (zaaknummer rechtbank C/17/159167/FJ RK 18-68) heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een residentiele voorziening verlengd tot uiterlijk 25 juli 2018.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de ondertoezichtstelling en de verlengingen van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] . De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de (drie) bestreden beschikkingen. Deze grief beoogt de geschillen in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt de bestreden beschikkingen te vernietigen en alsnog rechtdoende, het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling en het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] (alsnog) af te wijzen.
4.2
De raad voert verweer en verzoekt de verzoeken van de moeder af te wijzen. Ook is de raad met ongenummerde grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. Deze grieven zien op de duur van de verleende ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] . De raad verzoekt in incidenteel hoger beroep het verzoek van de raad om [de minderjarige1] voor de duur van een jaar onder toezicht te stellen alsnog toe te wijzen.
4.3
De GI voert verweer en verzoekt het door de moeder ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Hoor en wederhoor

5.1
De moeder stelt dat de rechtbank bij beschikking van 19 januari 2018 de machtiging tot uithuisplaatsing heeft verlengd zonder hoor en wederhoor toe te passen en reeds hierom moet worden vernietigd. Het hof gaat aan deze stelling voorbij omdat de moeder in hoger beroep de zaak in zijn geheel ter beoordeling aan het hof heeft voorgelegd en zij is daarbij in de gelegenheid gesteld haar inhoudelijke bezwaren tegen de beschikking kenbaar te maken. Daarbij komt dat de procedure in hoger beroep er mede toe strekt eventuele (processuele) onvolkomenheden uit eerste aanleg te verbeteren.
De ondertoezichtstelling en de verlengingen van de machtiging tot uithuisplaatsing
5.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, BW/ van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.3
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.4
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat, anders dan de moeder aanvoert, de gronden voor de ondertoezichtstelling en de verlengingen van de machtiging uithuisplaatsing aanwezig zijn.
5.5
Niet in geschil is dat [de minderjarige1] autisme heeft en een (zeer) laag IQ. [de minderjarige1] is door zijn persoonlijke problematiek een kwetsbare jongen die veel begrenzing, structuur en duidelijkheid nodig heeft en aangewezen is op extra zorg en begeleiding. Wanneer [de minderjarige1] dit niet of onvoldoende krijgt, kunnen er paniekaanvallen ontstaan en is er sprake van angst, verbale agressie en gedragsproblemen.
5.6
Het hof is van oordeel dat [de minderjarige1] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd omdat de moeder van mening is dat [de minderjarige1] dient te worden overgeplaatst van [E] naar een woonvoorziening van [F] . Deze keuze van de moeder heeft destijds geleid tot het verzoek van de (voorlopige) ondertoezichtstelling en spoedmachtiging tot uithuisplaatsing zodat het verblijf van [de minderjarige1] in [E] gegarandeerd kon worden. Uit het onderzoek van de raad (rapport raadsonderzoek van 27 december 2017) is gebleken dat [de minderjarige1] op zijn plek zit bij [E] . Hij heeft daar een grote ontwikkeling doorgemaakt. Zo heeft hij veel geleerd op het gebied van sociale contacten, zelfverzorging en het herkennen van emoties. Hij is gewend geraakt aan de structuur, duidelijkheid en stabiliteit van de groepsbegeleiding en er is sprake van hechting. Zowel uit de stukken als uit het gesprek dat het hof met [de minderjarige1] heeft gevoerd, blijkt dat hij zich thuis voelt op [E] en hier wil blijven wonen. Gezien de problematiek van [de minderjarige1] is een verhuizing voor hem een bovengemiddeld grote en moeilijke verandering. Dit blijkt ook uit het gegeven dat de wens van de moeder om [de minderjarige1] te verhuizen al spanningen en onrust bij [de minderjarige1] oplevert. Hij zocht hierdoor veel bevestiging en had sneller paniekaanvallen. Een verhuizing zou alleen in het belang van [de minderjarige1] zijn als [E] niet kan bieden wat [de minderjarige1] nodig heeft. Echter blijkt uit voornoemd rapport van de raad dat [de minderjarige1] juist op zijn plek zit bij [E] .
5.7
De moeder is van mening dat de verstandhouding tussen haar en [E] onherstelbaar verstoord is geraakt. Zij wordt als moeder te weinig betrokken en soms genegeerd. Het hof constateert dat de GI inmiddels pogingen heeft ondernomen om de communicatie tussen de moeder en [E] en hun onderlinge samenwerking (onder andere over het kopen van kleding voor [de minderjarige1] ) te verbeteren. Er zijn bijvoorbeeld al meer voorstellen gedaan door de GI om het probleem met betrekking tot de kleding op te lossen. Zo heeft [E] aangeboden de financiën te regelen en zelf kleding voor [de minderjarige1] te kopen maar dat wilde de moeder niet. Het hof is van oordeel dat de problemen die de moeder ervaart niet zien op de zorgen met betrekking tot [de minderjarige1] maar op haar eigen (praktische) bezwaren. Er is echter onvoldoende aanleiding om de belangen van de moeder zwaarder te laten wegen dan de zwaarwegende belangen van [de minderjarige1] .
5.8
Op grond van vorenstaande en aangezien de moeder ook ter zitting bij het hof zo stellig vasthoudt aan haar wens [de minderjarige1] te verplaatsen naar een andere woonvoorziening, zal het hof het verzoek van de raad om de ondertoezichtstelling te verlengen voor de periode van een jaar toewijzen. Ook de plaatsing van [de minderjarige1] bij [E] dient gewaarborgd te worden en het is daarom noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] om de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] , conform het verzoek van de GI, te verlengen tot uiterlijk 25 juli 2018.

6.De slotsom

In de zaak 200.237.253/01:
6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking van 19 januari 2018 betreffende de ondertoezichtstelling (zaaknummer rechtbank C/17/157765/FJ RK 17-1053), te vernietigen en (in zoverre) opnieuw te beschikken aldus dat het hof [de minderjarige1] onder toezicht stelt voor de duur van een jaar, derhalve tot 25 januari 2019.
In de zaak 200.237.254/01:
6.2
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikkingen
van 19 januari 2018 en 14 februari 2018, telkens betreffende de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige1] (telkens met het zaaknummer rechtbank C/17/159167/FJ RK 18-68) te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
In de zaak 200.237.253/01:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 19 januari 2018 (zaaknummer rechtbank C/17/157765/FJ RK 17-1053) en (in zoverre) opnieuw beschikkende:
stelt [de minderjarige1] , geboren [in] 2002 onder toezicht van de GI met ingang van 25 januari 2018 tot 25 januari 2019;
verklaart deze beschikking (tot zover) uitvoerbaar bij voorraad;
In de zaak 200.237.254/01:
bekrachtigt de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 19 januari 2018 en 14 februari 2018 (telkens met het zaaknummer rechtbank C/17/159167/FJ RK 18-68);
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.M. Dölle, J.G. Idsardi en M.P. den Hollander, bijgestaan door mr. I.G. Vos als griffier, en is op 19 juni 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.